ECLI:NL:RBLEE:2009:BK7005

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880404-09 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaken met betrekking tot ontuchtige handelingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 17 december 2009, stond de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie centraal in verband met de vervolging van de verdachte voor ontuchtige handelingen. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in PI Noord, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. van Rooij. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 3 december 2009 en de ingediende stukken geoordeeld over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte voor de hem ten laste gelegde feiten.

De rechtbank overwoog dat de raadsman en de officier van justitie betoogden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard voor feit 2, omdat het slachtoffer geen klacht had ingediend. De rechtbank stelde vast dat de ten laste gelegde delicten in de pleegperioden nog klachtdelicten waren, en dat de vervolging alleen mogelijk was indien het slachtoffer een klacht had ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen klacht was ingediend en dat het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk moest worden verklaard voor feit 2.

Met betrekking tot feit 1 oordeelde de rechtbank dat de verdachte ontuchtige handelingen had gepleegd met een persoon die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. De rechtbank stelde vast dat er zich een geval voordeed als bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht, omdat het slachtoffer ten tijde van de ontuchtige handelingen aan de zorg van de verdachte was toevertrouwd. Hierdoor was vervolging zonder klacht mogelijk, en verklaarde de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging voor feit 1. Voor feit 5 oordeelde de rechtbank dat geen klacht vereist was voor de vervolging, en verklaarde het openbaar ministerie ook hiervoor ontvankelijk.

Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. M.H. Severein als voorzitter, en de rechters mr. M.J. Dijkstra en mr. F. Kleefmann. De griffier was mr. J. Jukema-Teertstra. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 17 december 2009.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880404-09
ad informandum gevoegd parketnummer 17/880404-09
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 december 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],
voorheen wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 3 december 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. van Rooij, advocaat te Leeuwarden.
……….
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman en de officier van justitie hebben betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 2. en ten aanzien van feit 1. voor wat betreft de ontuchtige handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt. De telastegelegde delicten waren volgens de raadsman in de pleegperioden nog klachtdelicten en het slachtoffer, [slachtoffer], heeft geen klacht ingediend.
Met betrekking tot het onder 1. en 2 telastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. Aan verdachte is onder 1. telastegelegd dat hij in de periode van 1 januari 1997 tot 2 december 1999 met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, althans die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer].
Het in de pleegperiode geldende artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde dat ontuchtige handelingen gepleegd met een persoon die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, slechts op klacht vervolgbaar waren, tenzij zich een geval voordeed als bedoeld in de artikelen 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Volgens de Hoge Raad (zie Hoge Raad, 2 oktober 1990, LJN: AB8107) doet de situatie waarin zonder klacht vervolging voor dit misdrijf mogelijk is, zich niet uitsluitend voor wanneer in de telastelegging behalve de bestanddelen van artikel 245 tevens de thans relevante bestanddelen van artikel 249 zijn opgenomen. Ook indien uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat een geval als bedoeld in artikel 249 zich voordoet, kan zonder dat de relevante bestanddelen uit voornoemd artikel 249 in de telastelegging zijn vermeld vervolging zonder klacht plaatsvinden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de stukken is de rechtbank gebleken dat zich hier tevens een geval als bedoeld in artikel 249 voordoet, omdat [slachtoffer] ten tijde van de ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen aan de zorg van verdachte was toevertrouwd. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is ook sprake van aan zijn zorg toevertrouwen indien iemand feitelijk aan iemand is toevertrouwd zonder dat daaraan een juridische gezagsverhouding ten grondslag ligt. Nu is gebleken dat [slachtoffer] ten tijde van het plegen van de ontuchtige handelingen bij verdachte, zijnde zijn pleegbroer, in Leeuwarden logeerde, was [slachtoffer] feitelijk aan de zorg van verdachte toevertrouwd, zodat zich hier tevens het geval van artikel 249 eerste lid voordoet waardoor geen klacht is vereist voor de vervolging ter zake van artikel 245. Op grond hiervan acht de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte ter zake van het in artikel 245 omschreven misdrijf zoals onder 1. telastegelegd.
Ten aanzien van het onder 2. telastegelegde geldt dat niet is gebleken dat hier zich een geval als bedoeld in artikel 249 voordoet, zodat vervolging slechts mogelijk is indien [slachtoffer] een klacht heeft ingediend. Nu uit de stukken niet blijkt dat een klacht is ingediend ter zake van dit feit, er geen aangifte is gedaan en [slachtoffer] geen vervolging wenst, is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van feit 2.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 5, omdat [slachtoffer] geen klacht heeft ingediend.
In het ten tijde van de telastegelegde periode geldende artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is niet bepaald dat vervolging slechts op klacht mogelijk is. Aangezien geen klacht is vereist voor de vervolging van dit feit acht de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte ter zake van het telastegelegde onder 5.
………..
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en
mr. F. Kleefmann, rechters, bijgestaan door mr. J. Jukema-Teertstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2009.
Mr. Kleefmann is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.