ECLI:NL:RBLEE:2009:BK6858

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2623
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huurtoeslag en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om de terugvordering van huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen van eiser [X], die over het jaar 2007 een huurtoeslag van € 2.154,00 had ontvangen. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat [X] geen recht had op deze toeslag, omdat hij in dat jaar voordeel uit sparen en beleggen had. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Belastingdienst heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord tijdens de bezwaarprocedure en dat zijn vermogen niet alleen aan hem toebehoort, maar ook aan zijn zes kinderen, die deelgenoot zijn van de onverdeelde boedel na het overlijden van zijn echtgenote in 2003.

De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst op basis van de beschikbare gegevens en de wettelijke bepalingen geen andere beslissing had kunnen nemen dan het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar van eiser als kennelijk ongegrond moest worden aangemerkt, wat betekent dat de Belastingdienst terecht heeft besloten om eiser niet te horen. Eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet goed op de hoogte was van de gevolgen van zijn aangifte inkomstenbelasting voor de huurtoeslag en verzoekt om toepassing van de hardheidsclausule.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst terecht is uitgegaan van de gegevens in de aanslag inkomstenbelasting 2007, waartegen eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is voor de toepassing van de hardheidsclausule, omdat de wet een limitatieve opsomming geeft van vermogensbestanddelen die onder bijzondere omstandigheden buiten toepassing kunnen worden gelaten. Aangezien [X] in 2007 geen gelden heeft ontvangen die onder deze categorieën vallen, is er geen ruimte voor de toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 08/2623
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
de erven en/of rechtverkrijgenden van [X],
gewoond hebbende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: [naam],
en
de Belastingdienst/Toeslagen,
verweerder,
gemachtigde mr. drs. J.H.E. van der Meer.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft verweerder [X], hierna [X], mededeling gedaan van een besluit met betrekking tot de aan eiser voorlopig toegekende huurtoeslag over het jaar 2007.
Tegen dit besluit heeft [X] beroep aangetekend. [X] is op 22 december 2008 overleden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. Namens eisers is verschenen bovenvermelde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Motivering
Feiten
1.1 [X] heeft over het kalenderjaar 2007 een huurtoeslag ontvangen van € 2.154,00.
1.2 Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft verweerder [X] medegedeeld dat na definitieve berekening van de huurtoeslag is geconstateerd dat hij over het jaar 2007 geen recht had op die toeslag, aangezien hij over 2007 een voordeel uit sparen en beleggen heeft gehad. [X] is medegedeeld dat hij de ontvangen huurtoeslag terug dient te betalen.
1.3 Namens [X] is tegen voormeld besluit een bezwaarschrift ingediend.
1.4 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Geschil
2.1 Namens [X] is aangevoerd dat tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Daarnaast is aangevoerd dat [X] niet als enige gerechtigd is tot het vermogen dat op zijn rekeningen staat. Ook zijn zes kinderen zijn deelgenoot van dat vermogen, omdat na het overlijden van de echtgenote van [X] op 29 april 2003 geen verdeling van de boedel heeft plaatsgevonden. De zes kinderen zijn voor 6/7e deel gerechtigd in de onverdeelde boedel. Dat vertegenwoordigt een waarde van € 9.750,00. [X] is van mening dat dit bedrag van zijn vermogen moet worden afgetrokken. Het bedrag dat na aftrek resteert is lager dan het toegestane heffingvrije vermogen.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat [X] in 2007 geen recht had op huurtoeslag, omdat hij in dat jaar voordeel uit sparen en beleggen heeft gehad. Bij de vaststelling van voornoemd voordeel heeft verweerder gebruik gemaakt van de gegevens zoals die bij de inspecteur van de Belastingdienst bekend zijn in verband met de inkomstenbelasting. Deze gegevens acht verweerder leidend. Indien deze gegevens niet juist zouden zijn, had [X] bezwaar dienen te maken tegen de aanslag inkomstenbelasting, wat hij niet heeft gedaan. Uit de aangifte van [X] en de aanslag inkomstenbelasting over 2007, blijkt dat er sprake is van een voordeel uit sparen en beleggen van € 98,00, aangezien het gemiddelde vermogen van € 35.714 hoger is dan het heffingsvrije vermogen. Naar de mening van verweerder is er geen grond om van dit standpunt af te wijken. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat [X] in de bezwaarfase terecht niet is gehoord, omdat zijn bezwaar kennelijk ongegrond was.
Wettelijk kader
3.1 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
3.2 In artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald, dat indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming afhankelijk is gesteld van het vermogen, er geen aanspraak op een tegemoetkoming bestaat indien bij de belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in aanmerking wordt genomen.
3.3 Ingevolge het bepaalde in artikel 8 van de Awir, wordt in de gevallen als in artikel 7 Awir omschreven, als toetsingsinkomen aangemerkt het verzamelinkomen, zoals dat in de aanslag inkomstenbelasting is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld.
3.4 Ingevolge artikel 47 Awir kan een afwijkende maatregel worden getroffen voor groepen van gevallen waarin toepassing waarin toepassing van artikel 7, derde lid, Awir leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De gevallen waarin kan worden afgeweken van deze regel zijn nader uitgewerkt in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling Awir). Dit betreft een limitatieve opsomming.
3.5 Ingevolge artikel 7:3 Awb, aanhef en onder b, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Beoordeling van het geschil
4.1 Ten aanzien van het standpunt van eisers dat [X] ten onrechte niet is gehoord tijdens de bezwaarprocedure, overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van de bekende gegevens en op grond van de wettelijke bepalingen, geen ander besluit had kunnen nemen dan het thans bestreden besluit. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat het bezwaar als een kennelijk ongegrond bezwaar moest worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat verweerder op goede gronden heeft besloten af te zien van het horen van [X]. Dit neemt overigens niet weg dat, zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting ook is aangegeven, verweerder er in het onderhavige geval goed aan zou hebben gedaan indien was besloten [X] wel te horen.
4.2 Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers verklaard dat de gegevens vermeld op de aangifte inkomstenbelasting 2007 juist zijn. De gemachtigde van eisers heeft voorts verklaard dat hij ten tijde van doen van aangifte geen tijd had om alles goed te regelen en daarom de aangifte niet kritisch heeft bekeken. Hij heeft aangevoerd dat als hij had geweten dat de vaststelling van het belastbaar inkomen van invloed zou kunnen zijn op de hoogte van de huurtoeslag, hij zorgvuldiger te werk zou zijn gegaan. Hij verzoekt verweerder om onder de gegeven omstandigheden te komen tot de toepassing van de hardheidsclausule.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gezien de wettelijke bepalingen, bij de vaststelling of over het belastingjaar 2007 recht bestaat op een huurtoeslag, terecht is uitgegaan van de gegevens vermeld op de aanslag inkomstenbelasting 2007, waartegen [X] geen rechtsmiddelen heeft aangewend. De rechtbank merkt hierbij nog op dat het voor risico van eisers komt dat bij de aangifte van [X] over 2007 is gekozen voor het vermelden van de onverdeelde boedel.
4.4 De vraag die zich nu voordoet is of verweerder op goede gronden heeft besloten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule zoals vermeld in artikel 47 van de Awir. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir geeft een limitatieve opsomming van vermogensbestanddelen die onder bijzondere omstandigheden buiten toepassing gelaten kunnen worden. Omdat het een limitatieve opsomming betreft, kan de hardheidsclausule alleen in de genoemde gevallen worden toegepast. Aangezien [X] in 2007 geen gelden heeft ontvangen die zijn te vatten onder een categorie vermeld in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir, moet het ervoor worden gehouden dat er in het onderhavige geval geen ruimte bestaat voor de toepassing van de hardheidsclausule.
4.5 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep van eisers ongegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2009.
w.g. J.A. van Loo
w.g. C.H. de Groot
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.