Beoordeling van het geschil
3.1 Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor gemaakte kosten voor rechtsbijstand overweegt de rechtbank het volgende. Voor de kosten van eiseres, die zijn gemaakt in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening, heeft de voorzieningenrechter een proceskostenveroordeling uitgesproken met toepassing van de artikelen 8:75 en 8:84, vierde lid, van de Awb. Voor de gemaakte kosten van bezwaar heeft verweerder een vergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb toegekend. De in de Awb neergelegde regeling voor vergoeding van proceskosten in verband met de behandeling van bezwaar- en beroepschriften en verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening, draagt een exclusief, limitatief en forfaitair karakter. Dit betekent dat er geen plaats is voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van een zelfstandig schadebesluit. Het verzoek om vergoeding van proceskosten heeft verweerder dan ook terecht afgewezen.
3.2 De rechtbank overweegt ten aanzien van het besluit van 28 juni 2006 het volgende. Bij dit besluit is eiseres ontheven uit haar functie van Hoofd van de Afdeling Sociale Zaken. Als gevolg van het herroepen van dit besluit staat de onrechtmatigheid daarvan vast. Verweerder is gehouden om de door eiseres als gevolg van het onrechtmatige besluit geleden schade te vergoeden.
3.3 Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is er niet van overtuigd dat als gevolg van het besluit van 28 juni 2006 sprake is geweest van een zodanige aantasting van de persoon of van de eer en goede naam, dat eiseres daarom aanspraak heeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de ontheffing uit de functie kort heeft geduurd en dat eiseres na de uitspraak van de voorzieningenrechter weer is toegelaten tot het werk. Daarnaast heeft verweerder, na de uitspraak van de voorzieningenrechter, een brief geschreven aan de raadsleden van de gemeente, waarin is aangegeven dat het ontheffingsbesluit is geschorst en waarin is aangegeven dat verweerder zich zal houden aan de uitspraak van de rechtbank. Hiermee is eiseres in zoverre gerehabiliteerd. De rechtbank acht het voorts begrijpelijk dat verweerder in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure geen officiële mededelingen heeft gedaan aan het personeel binnen de gemeente. In dit geval heeft de bezwaarprocedure bijna 16 maanden geduurd, omdat hangende de procedure een mediationtraject is gevolgd. Verweerder heeft toegelicht dat daarna geen mededelingen over de uitkomst van de bezwaarprocedure in de organisatie zijn gedaan, omdat daarmee de hele kwestie opnieuw zou worden opgerakeld. Overigens heeft verweerder, toen eiseres hierom vroeg, alsnog de bereidheid getoond om in overleg met haar een brief op te stellen voor de medewerkers van de gemeente betreffende rehabilitatie. De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van verweerder met betrekking tot rehabilitatie in dit geval plausibel is en dat verweerder op dit punt niet onzorgvuldig heeft gehandeld of nalatig is geweest.
3.4 Met betrekking tot de door eiseres gestelde psychische schade stelt de rechtbank voorop dat alleen die immateriële schade aan de orde kan komen, waarvan genoegzaam aannemelijk is dat die schade in causaal verband staat met het onrechtmatig bevonden besluit tot ontheffing uit de functie. De door eiseres ingezonden medische stukken bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende basis voor het aannemen van een rechtens relevant causaal verband tussen de gestelde psychische schade en de onrechtmatige ontheffing uit de functie. Eiseres heeft weliswaar in het najaar van 2006 onder behandeling gestaan van een psycholoog, maar het is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat deze behandeling enkel, dan wel hoofdzakelijk, werd veroorzaakt door de beslissing om haar te ontheffen uit haar functie. De rechtbank merkt in dit verband op dat in het voorjaar van 2006 meerdere kwesties speelden. Eiseres is niet alleen korte tijd ontheven uit haar functie, zij heeft ook te maken gehad met een reorganisatie als gevolg waarvan haar oude functie is opgeheven en zij vervolgens niet is benoemd in de door haar geambieerde functie van Afdelingsmanager. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het incident met haar echtgenoot op 5 juni 2006 haar psychische gesteldheid heeft beïnvloed. Gelet hierop ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseres om het verband tussen haar psychische problemen en het ontheffingsbesluit te bewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. De in dit verband overgelegde verklaring van de behandelend psycholoog van eiseres, inhoudende dat eiseres zich in 2006 bij hem heeft aangemeld met psychische problematiek in verband met de ontheffing uit de functie, acht de rechtbank niet voldoende, omdat hierin geen medisch onderbouwd standpunt is neergelegd.
3.5 De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzoek om schadevergoeding terecht is afgewezen en dat het beroep van eiseres hiertegen ongegrond is.
3.6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.