Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge van het ter plaatse gelden bestemmingsplan "[woonplaats]-Kom" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "woondoeleinden" en "tuin".
4.2 Ingevolge artikel 1, onderdeel nn, van de planvoorschriften wordt onder woning verstaan een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
4.3 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor woondoeleinden aangewezen gronden, voor zover in deze zaak van belang, bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, zoals genoemd in bijlage 2, en ondergeschikte bebouwing, met daarbij behorende tuinen, erven en terreinen. Ingevolge het vijfde lid, onder a, is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
4.4 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor tuin aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en voor de op de plankaart nader aangeduide functies. Ingevolge het vierde lid, onder a, is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
4.5 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een groot deel van het (achter)erf van de woning van verzoekers ten dienste staat van het kloven, aan- en afvoeren en opslaan van (haard)hout. Verzoekers hebben op het achtererf ten behoeve van het opslaan van hout een aantal voorzieningen geplaatst, onder meer bestaande uit houten en stalen palletbakken en een overkapping. Deze voorzieningen hebben tezamen een aanzienlijke omvang. Voorts staan op het achtererf ten behoeve van het kloven van hout onder een tweede overkapping een elektrische kloofmachine en een motor-kloofmachine. Ook het voorerf van de woning wordt met enige regelmaat gebruikt voor het gedurende kortere tijd opslaan van aangevoerd (ongekloofd) hout.
4.6 Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Daarom dient de vraag of het kloven, aan- en afvoeren en opslaan van (haard)hout in overeenstemming is met de ter plaatse geldende bestemming naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Zij verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 juni 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BI9699).
4.7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het hiervoor onder 4.5 beschreven gebruik van het perceel gezien zijn aard, omvang en intensiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in strijd is met de artikelen 3, eerst lid, en artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften. De voorzieningenrechter is, mede gelet op de ter plaatse aanwezige voorzieningen, van oordeel dat voor het kloven, aan- en afvoeren en opslaan van (haard)hout een aanzienlijk groter deel van het perceel wordt gebruikt dan de door verzoekers genoemde 28 m². Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat het perceel relatief klein is en dat voor handhavend optreden niet is vereist dat de activiteiten tot (geluids)overlast hebben geleid. In het kader van de ruimtelijke uitstraling van de onderhavige activiteiten acht de voorzieningenrechter niet van belang dat verzoekers een fulltime baan hebben en dat de kloofactiviteiten alleen in de avonduren en het weekend plaatsvinden, noch dat op het perceel ingevolge het bestemmingsplan een schuur van 50 m² gebouwd mag worden. Ook de door verzoekers genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar leidt niet tot de conclusie dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, aangezien in deze uitspraak niet wordt ingegaan op de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten en uit die uitspraak niet kan worden afgeleid of sprake is van een vergelijkbaar geval, bijvoorbeeld voor wat betreft de grootte van het perceel.
4.8 Op grond van de voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen het hiervoor beschreven gebruik van het perceel.
4.9 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.10 Ten aanzien van de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat, heeft het college in het bestreden besluit overwogen dat het bestemmingsplan geen mogelijkheid kent om vrijstelling te verlenen voor het onderhavige gebruik van het perceel. Ter zitting heeft het college daaraan toegevoegd dat nog geen onderzoek is gedaan naar eventuele andere vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheden, omdat geen daarop gericht verzoek is gedaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hieruit volgt dat het onderzoek naar de legalisatiemogelijkheden onvolledig is geweest. Het college dient hieraan in het besluit op bezwaar alsnog aandacht te besteden.
4.11 De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat het college heeft gehandeld in strijd met het verbod van detournement de pouvoir. Anders dan verzoekers acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat het bestreden handhavingsbesluit is ingegeven door het feit dat verzoekers anders dan hun buren geen christelijke levensovertuiging hebben en wel eens op zondag hout kloven of opstapelen. Dit wordt door het college ontkend en ook overigens bestaan daarvoor geen aanwijzingen.
4.12 Ter onderbouwing van hun beroep op het gelijkheidsbeginsel hebben verzoekers een aantal foto's overgelegd van naar hun mening gelijke gevallen, waarin het college niet handhavend is opgetreden. In reactie daarop heeft het college verklaard dat hem op basis van de overgelegde foto's niet in alle gevallen duidelijk is op welk adres zij betrekking hebben en dat het beroep in zoverre dus onvoldoende is geconcretiseerd. Volgens het college loopt ten aanzien van het bewerken en opslaan van hout op het adres [X] een handhavingstraject. Voorts heeft het college verklaard dat ten aanzien van de overige gevallen geen handhavingsverzoek is gedaan, dat deze gevallen het college nog niet bekend waren en dat zij zullen worden onderzocht. Gelet op deze reactie van het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gebleken is van handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4.13 Verzoekers hebben aangevoerd dat het college hen ten onrechte heeft gelast het kloven en opslaan van hout voor derden te staken en de opslag van hout voor eigen gebruik te beperken tot 16 m³. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de opgelegde last verder gaat dan noodzakelijk is om de vastgestelde overtreding te beëindigen. Het college heeft de last ten onrechte uitsluitend gebaseerd op de hoeveelheid hout die naar zijn mening nodig is voor het verwarmen van de woning van verzoekers. Het college heeft daarbij miskend dat de overtreding ter zake waarvan handhavend kan worden opgetreden, niet is gelegen in het kloven, aan- en afvoeren en opslaan van hout voor derden, maar in het feit dat het kloven, aan- en afvoeren en opslaan van hout gezien zijn aard, omvang en intensiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die niet valt te rijmen met de ter plaatse geldende bestemming. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het kloven en opslaan van hout voor derden op zich niet in strijd met de bestemming. Daarnaast heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom bij een opgeslagen hoeveelheid (haard)hout van meer dan 16 m³, mede gelet op de op het perceel aanwezige voorzieningen, sprake is van een ruimtelijke uitstraling in strijd met de geldende bestemming.
4.14 De voorzieningenrechter komt op grond van het bovenstaande tot het voorlopig oordeel dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zal kunnen blijven. Het bestreden besluit wordt daarom geschorst tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist.