RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880220-09 VEV
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 17/755145-08
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/840022-06
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 oktober 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van
29 september 2009 en 7 oktober 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.S. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Telastelegging
Aan dit vonnis zijn door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van de dagvaardingen gehecht, waaruit de inhoud van de telasteleggingen geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telasteleggingen voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 17/755145-08 onder 1., 2. en 3.
telastegelegde en in de zaak met parketnummer 17/880220-09 het primair telastegelegde;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden;
- oplegging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging;
- tenuitvoerlegging van de op 29 maart 2007 opgelegde geldboete ad € 100,00;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij] tot een bedrag van
€ 200,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 200,00.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft in de eerste plaats zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet tot vervolging had mogen overgaan ten aanzien van het primair telastegelegde in de zaak met parketnummer 17/880220-09, omdat de informatie waarop het onderzoek is gebaseerd afkomstig is van een advocaat die een geheimhoudingsplicht had ten aanzien van die informatie.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 17/880220-09 telastegelegde. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de intentie van verdachte met betrekking tot de bedreiging met een terroristisch misdrijf van het ministerie van Defensie te Den Haag twijfelachtig is. Verdachte heeft ter terechtzitting tegenstrijdig verklaard, namelijk dat hij het ministerie van Defensie wilde wakker schudden, maar ook dat hij niet wilde dreigen. Verdachte kan het zich niet meer precies herinneren. Dit betekent dat [Naam advocaat], de advocaat van verdachte tegen wie hij de gewraakte woorden zou hebben gezegd, de enige is die uitsluitsel kan geven omtrent de gemoedstoestand van verdachte, de context van het gesprek en het al dan niet dreigende karakter van de uitlatingen van verdachte in het telefoongesprek van 19 mei 2009.
Nu [Naam advocaat] zich ter terechtzitting heeft beroepen op zijn verschoningsrecht, is de raadsman van mening dat diens verklaring, zoals neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen, niet voor het bewijs gebezigd kan worden. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar het arrest Saïdi versus Frankrijk van het Europese Hof van de Rechten van de Mens, waarin werd geoordeeld dat wanneer de veroordeling geheel of in beslissende mate is gebaseerd op verklaringen van getuigen die de verdachte in geen enkele fase van de procedure heeft kunnen ondervragen, dat onverenigbaar is met de garanties van artikel 6 EVRM. De raadsman heeft er verder op gewezen dat de rechtbank zijn verzoek tot het horen van de andere door hem genoemde getuigen afgewezen heeft, aangezien de rechtbank het horen van deze getuigen niet noodzakelijk heeft geacht voor de waarheidsvinding. Het voorgaande betekent dat enkel de verklaringen van verdachte resteren en dat is onvoldoende om tot wettig bewijs te komen.
Naar de mening van de raadsman blijft het verder onduidelijk wat de precieze bewoordingen van verdachte waren en of [Naam advocaat] er van uit had mogen gaan dat de uitingen van verdachte bedreigend waren of slechts een hulpvraag, aangezien hij wist dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en hij zich vaker verbaal agressief uitte.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat [Naam advocaat] in overleg met de deken ervoor heeft gekozen om de politie op de hoogte te stellen van de inhoud van het telefoongesprek van 19 mei 2009. Die keuze mocht hij maken; de geheimhoudingsplicht is niet absoluut. Dat betekent dat de politie en vervolgens de officier van justitie van deze informatie gebruik mochten maken.
Vastgesteld moet worden dat alleen verdachte en [Naam advocaat], als deelnemers aan het telefoongesprek van 19 mei 2009, uit de eerste hand kunnen verklaren over wat er door verdachte is gezegd en in welke context. In de onderhavige zaak heeft de verdediging [Naam advocaat] als getuige kunnen horen ter terechtzitting. Echter, deze getuige heeft zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens volgt dat indien een veroordeling die geheel of in beslissende mate is gebaseerd op de verklaring van een getuige die de verdachte in geen enkele fase van de procedure heeft kunnen ondervragen, dat onverenigbaar is met de garanties van artikel 6 EVRM. Deze situatie doet zich hier evenwel niet voor. Ter terechtzitting heeft verdachte immers erkend dat hij de bedreigende woorden zoals telastegelegd heeft gezegd tegen [Naam advocaat]. Hij heeft tevens verklaard dat hij het Ministerie van Defensie wilde 'wakker schudden'. Met deze bekennende verklaring van verdachte is de verklaring van [Naam advocaat] niet meer van doorslaggevende betekenis, maar vormt hooguit een ondersteunend bewijsmiddel. Tevens volgt uit de verklaring van verdachte dat hij de opzet had om te dreigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het primair telastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 17/755145-08 onder 1., 2. en 3. telastegelegde en in de zaak met parketnummer 17/880220-09 het primair telastegelegde telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 17/755145-08
1.
hij op 8 juni 2008 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur van een woning en een boompje, toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield;
2.
hij op 8 juni 2008 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bloempot, toebehorende aan
[slachtoffer];
3.
hij op 8 juni 2008 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [Benadeelde], brigadier van politie, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, een kopstoot gegeven, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Parketnummer 17/880220-09
Primair
hij op 19 mei 2009 te Leeuwarden door tussenkomst van onder meer advocaat [Naam advocaat], werkzaam bij advocatenkantoor [Naam], medewerkers van het Ministerie van Defensie te Den Haag heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde advocaat dreigend de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven) "dat hij het zat was en als zijn zaak niet naar tevredenheid zou worden afgehandeld zou hij diezelfde dag een aanslag gaan plegen op het Ministerie van Defensie in Den Haag" en "dat hij dit zou doen met een BMW met springstof of met een bomgordel of met een vrachtauto met kunstmest".
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op een misdrijf:
in de zaak met parketnummer 17/755145-08:
1. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
2. Diefstal;
3. Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
in de zaak met parketnummer 17/880220-09:
primair Bedreiging met een terroristisch misdrijf.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren
komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het voorlichtingsrapport, het
psychologisch onderzoek d.d. 28 september 2009 en het psychiatrisch onderzoek d.d.
24 september 2009;
- de gedane erkenning van de verdachte zich nog aan het overige op de dagvaarding
genoemde ad informandum gevoegde strafbare feit te hebben schuldig gemaakt, welke
zaak derhalve hiermee is afgedaan;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf, vernieling van een ruit van de voordeur en een boompje, diefstal van een bloempot en het mishandelen van een ambtenaar.
Dreigen met een terroristisch misdrijf is een ernstig en buitengewoon angstaanjagend delict. Dit delict kan de samenleving ernstig ontwrichten.
Verdachte heeft in 1993 als militair in Bosnië gediend en voelt zich thans als veteraan in de steek gelaten door genoemd ministerie, omdat er blijkbaar geen schot zit in de afhandeling van door hem geclaimde schade. Ten tijde van het delict verkeerde verdachte naar zijn zeggen onder invloed van alcohol.
De rechtbank wil benadrukken dat zij begrip heeft voor de geestelijke nood waarin veel militairen zijn komen te verkeren als gevolg van schokkende situaties die zij hebben moeten meemaken. Toch zal ook een oorlogsveteraan zich aan de wet dienen te houden, zoals hij een bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van een eerlijk en humaan rechtssysteem in het land waar hij gediend heeft. Toen verdachte merkte dat hij geestelijk vastdraaide, had hij de op dat moment beschikbare hulp moeten aanvaarden. Het is voorstelbaar dat de hulpvraag en het hulpaanbod mogelijk niet altijd met elkaar in overeenstemming zijn, maar het zoeken van een toevlucht in de alcohol is nooit een oplossing, zoals verdachte zich ook wel bleek te realiseren.
Uit het rapport van de psychiater blijkt dat bij verdachte sprake is van een gemengde persoonlijkheidsstoornis en een ziekelijke stoornis in de zin van alcoholafhankelijkheid. Ook zou er sprake kunnen zijn van een posttraumatische stressstoornis. Duurzame klinische behandeling is volgens de psychiater noodzakelijk om herhaling te voorkomen. De psycholoog noemt verdachte een om hulp schreeuwende, maar hulpafwijzende man van wie duidelijk is dat hij lijdt onder zijn ervaringen in Bosnië. Beide deskundigen achten verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Zorgelijk is dat verdachte intensievere vormen van hulpverlening afwijst, terwijl deze volgens de deskundigen noodzakelijk zijn.
De officier van justitie heeft oplegging van een gevangenisstraf geëist en voorts de maatregel TBS met dwangverpleging. Ten aanzien van de geëiste straf en maatregel overweegt de rechtbank dat, hoewel het hier om een ernstig delict gaat, één en ander wel gezien moet worden in de context waarin dit is gebeurd en dat daarom enige nuancering op zijn plaats is. Verdachte heeft zich dwingend opgesteld, omdat hij - eenvoudig gesteld - zijn zin niet kreeg. Verdachte heeft zich geuit in een situatie waarin hij verminderd toerekeningsvatbaar was en vanuit frustratie over de gang van zaken rond zijn schadeclaim is hij tot het delict gekomen. Uit de houding van verdachte ter zitting is de rechtbank gebleken dat hij geschrokken is en oprecht spijt heeft van zijn handelwijze. Verdachte moet aangesproken worden op de door hem gepleegde delicten, maar de zwaarte daarvan in dit concrete geval beoordeelt de rechtbank, gelet op alle bijkomende omstandigheden, anders dan de officier van justitie dat doet. De rechtbank vindt bij dit feit, mede gelet op het beperkte strafblad van verdachte, de maatregel TBS met dwangbehandeling buitenproportioneel, niettegenstaande het feit dat behandeling zeker gewenst is.
De rechtbank zal verdachte tot een gevangenisstraf veroordelen voor de duur zoals hierna te bepalen.
Benadeelde partij
[Benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 17/755145-08 onder 3. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 29 maart 2007, gewezen door de politierechter van de rechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een geldboete van € 200,00, waarvan € 100,00 voorwaardelijk, te betalen in twee maandelijkse termijnen van € 50,00 elk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 april 2007. Bij vordering d.d. 15 juli 2009 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor in de zaak met parketnummer 17/755145-08 onder 1., 2. en 3. bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte bij voornoemd vonnis van 29 maart 2007 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 36f, 57, 83, 285, 300, 304, 310, 350, van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het in de zaak met parketnummer 17/755145-08 onder 1., 2. en 3. telastegelegde en in de zaak met parketnummer 17/880220-09 primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde], [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Benadeelde], te betalen een som geld ten bedrage van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vier dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [Benadeelde], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/840022-06:
Gelast de tenuitvoerlegging van de geldboete, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 29 maart 2007, te weten: € 100,00, te betalen in twee maandelijkse termijnen van € 50,00 elk en te vervangen door twee dagen hechtenis bij gebreke van betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2009.