ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8820

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
261997 \ VZ VERZ 08-441
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over reiskostenvergoeding conform de CAO tussen werkgever en werknemer

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Leeuwarden, betreft het een geschil tussen de werkgever, World Wide Security Group B.V. (WWS), en de werknemer over de reiskostenvergoeding. De werknemer, die als beveiligingsmedewerker voor WWS werkt, stelt dat hij te weinig reiskostenvergoeding heeft ontvangen, terwijl de werkgever vordert dat de werknemer teveel ontvangen bedragen terugbetaalt. De zaak is gestart met een gezamenlijk verzoekschrift dat op 2 oktober 2008 is ingediend. De behandeling vond plaats op 15 januari 2009, waarbij beide partijen producties hebben ingediend en pleitnota's hebben overgelegd.

De feiten wijzen uit dat er een arbeidsovereenkomst was tussen WWS en de werknemer, waarin de CAO voor de Evenementenbegeleiding van toepassing was verklaard. De werknemer ontving reiskostenvergoeding die berekend werd vanaf een fictief woonadres, terwijl hij feitelijk op een ander adres woonde. De werkgever stelt dat er een administratieve vergissing is gemaakt en dat de werknemer te veel is betaald. De werknemer betwist dit en stelt dat hij recht heeft op nabetaling van reiskostenvergoeding vanaf zijn feitelijke woonplaats.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat het geschil zich toespitst op de vraag welke regeling ten aanzien van de reiskostenvergoeding in de CAO is opgenomen. De kantonrechter heeft de partijen verzocht om hun standpunten kenbaar te maken over de voorlopige conclusie dat de CAO bepalend is voor de reiskostenvergoeding en dat eventuele afspraken tussen partijen niet in strijd mogen zijn met de CAO. De beslissing over de zaak is aangehouden, waarbij de kantonrechter partijen heeft opgedragen om hun standpunten in akten uiteen te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 261997 \ VZ VERZ 08-441
beschikking van de kantonrechter d.d. 13 februari 2009
inzake de verzoekschriftprocedure tussen
World Wide Security Group B.V.,
hierna te noemen: WWS,
wonende te Wormerveer,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.M. Rozema,
en
[werknemer],
hierna te noemen: [werknemer],
wonende te [woonplaats 1],
verweerder,
gemachtigde: mr. J. Meerstra.
Procesverloop
1.1 Partijen hebben bij gezamenlijk verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2008, de kantonrechter verzocht uitsluitsel te geven over welke regeling ten aanzien van de reiskosten tussen hen gold en nog steeds geldt.
1.2 De behandeling van het verzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2009. Door WWS en [werknemer] zijn producties in het geding gebracht en de gemachtigden van WWS en [werknemer] hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.
Motivering
de feiten
2.1 Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.2 WWS is een beveiligingsbedrijf. [werknemer] is voor WWS werkzaam als beveiligingsmedewerker. In 2001 bestond tussen partijen een oproepcontract. Met ingang van 1 augustus 2002 zijn partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van een half jaar overeen gekomen. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat hierop van toepassing is "de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Evenementenbegeleiding "Vaste werknemers en oproepkrachten".
2.3 Na afloop van voormelde arbeidsovereenkomst is [werknemer] met ingang van 1 maart 2003 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij WWS. Ten aanzien van de vergoeding van reiskosten zijn partijen hierbij overeen gekomen dat de reiskosten die door WWS aan [werknemer] worden vergoed, zullen worden berekend vanaf [woonplaats 3] terwijl [werknemer] destijds feitelijk woonde in [woonplaats 2].
2.4 De reiskostenvergoedingen die WWS aan [werknemer] heeft uitgekeerd in het tijdvak van januari 2004 tot en met juli 2007 zijn berekend vanaf het feitelijke woonadres van [werknemer] in [woonplaats 1].
2.5 WWS heeft jegens [werknemer] aanspraak gemaakt op terugbetaling van hetgeen teveel is betaald aan reiskostenvergoedingen. [werknemer] heeft dit geweigerd en correspondentie tussen partijen heeft niet tot een voor beide partijen bevredigende uitkomst geleid.
de standpunten van partijen
2.6 WWS is van mening dat een administratieve vergissing is gemaakt, waardoor aan [werknemer] te grote bedragen aan reiskostenvergoeding zijn betaald. Volgens WWS is zij gerechtigd deze vergissing te herstellen en hetgeen te veel is betaald van [werknemer] terug te vorderen. Met [werknemer] is duidelijk afgesproken dat zijn reiskostenvergoeding zal worden berekend, uitgaande van [woonplaats 3] als zijn woonplaats. Nadien zijn geen andersluidende afspraken met hem gemaakt, behoudens voor het reizen naar het Gelredome in Arnhem, waarvoor geldt dat de reiskostenvergoeding wél vanaf zijn feitelijke woonplaats [woonplaats 1] zal worden berekend. WWS heeft ter onderbouwing van haar stellingen een verklaring overgelegd van Inge de Boer, het voormalige hoofd P&O van WWS. WWS wijst verder op art. 29 lid 4 van de CAO, waarin is bepaald dat indien de werknemer gedurende de looptijd van enige arbeidsovereenkomst op eigen initiatief verder weg gaat wonen van de plaatsen waar gewerkt wordt, de werkgever gerechtigd is om bij de berekening van de kosten en reisuren het voormalige woonadres als woonplaats te hanteren.
2.7 [werknemer] heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in 2003 akkoord gegaan is met een reiskostenvergoeding vanuit [woonplaats 3], omdat hij anders niet bij WWS in dienst zou kunnen blijven. Toen hem nadien ter ore kwam dat andere werknemers van buiten de Randstad wél een volledige reiskostenvergoeding krijgen, heeft hij dit bij WWS aangekaart en aangegeven dat hij niet langer kon leven met de gemaakte afspraak. Met Inge de Boer is vervolgens afgesproken dat [werknemer] in het vervolg -conform de CAO- de reiskosten vanaf [woonplaats 2] betaald zou krijgen, en WWS heeft hieraan ook gevolg gegeven. [werknemer] was dan ook onaangenaam verrast door de mededeling van WWS dat hij circa 20.000 Euro dient terug te betalen. Volgens [werknemer] is de afspraak over reiskostenvergoeding op basis van een fictief woonadres in strijd met de CAO.
de beoordeling van het geschil
2.8 De kantonrechter laat het in het midden of partijen het onderhavige geschil formeel gezien door middel van een gezamenlijk verzoekschrift op grond van art. 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan de kantonrechter kunnen voorleggen. Niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om reden dat het in voormelde bepaling gaat om een vorm van prorogatie waarbij de kantonrechter kan worden geadieerd in zaken waarin normaliter de sector civiel van de rechtbank bevoegd is, zou echter slechts tot een herhaling van zetten in een dagvaardings- of kort gedingprocedure leiden. De kantonrechter acht zulks uit proceseconomische overwegingen niet wenselijk en neemt ook aan dat partijen hierbij geen belang hebben. Bovendien worden partijen niet geschaad in hun verdere processuele belangen, aangezien zij zich de mogelijkheid van appel tegen de in deze procedure te wijzen beschikking uitdrukkelijk hebben voorbehouden. In hetgeen hierna volgt zal de kantonrechter het geschil dan ook op haar inhoudelijke merites beoordelen. Het geding zal verder worden gevoerd met toepassing van de processuele regels die gelden bij een normale dagvaardingsprocedure.
2.9 De kantonrechter wil graag nader geïnstrueerd worden door partijen ten aanzien van de vraag wat er over en weer wordt gevorderd. In het verzoekschrift is aangegeven dat de kantonrechter wordt verzocht uitsluitsel te geven over welke regeling ten aanzien van de reiskosten tussen hen gold en nog steeds geldt. Uit de stukken alsook uit het verhandelde ter zitting is de kantonrechter echter gebleken dat WWS een substantieel bedrag aan beweerdelijk ten onrechte uitbetaalde reiskosten van [werknemer] wenst terug te vorderen, terwijl [werknemer] op zijn beurt nabetaling van de vanaf 1 juli 2007 gemaakte reiskosten (berekend vanaf zijn feitelijke woonplaats [woonplaats 1]) vordert. Op grond van het petitum van het verzoekschrift kan de kantonrechter geen uitspraak doen over deze vorderingen over en weer. Nu kan dit de bedoeling van partijen zijn, want mogelijk is het antwoord op de vraag welke reiskostenregeling tussen hen gold en geldt voor partijen reeds voldoende om hun geschil verder in onderling overleg op te lossen. Indien dat het geval is, verzoekt de kantonrechter partijen dat in de over en weer te nemen akten uitdrukkelijk op te nemen. Zo niet, en wensen partijen een beslissing van de kantonrechter op een aantal concreet geformuleerde geschilpunten en/of vorderingen, dan kunnen partijen zich hieromtrent in de te nemen akten uitlaten. Voor [werknemer] houdt één en ander in dat hij in de te nemen antwoordakte desgewenst zijn reconventionele vordering kan formuleren.
2.10 Inhoudelijk lijkt het geschil zich toe te spitsen op de vraag wat in het relevante tijdvak in de van toepassing zijnde CAO is bepaald ten aanzien van de vergoeding van reiskosten, en dan vooral: of, en zo ja met ingang van welke datum, in de CAO is bepaald dat de werkgever bevoegd is om, indien de werknemer gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst verder weg gaat wonen van de plaats of plaatsen waar hij gewoonlijk zijn arbeid verricht, de reiskostenvergoeding te berekenen alsof die verhuizing niet heeft plaatsgevonden. Indien komt vast te staan hoe één en ander in de CAO is geregeld, wordt de vraag naar wat partijen zijn overeengekomen naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter minder relevant. Vast staat immers dat de CAO voor de Evenementenbegeleiding "Vaste werknemers en oproepkrachten" in de arbeidsovereenkomst van toepassing is verklaard en eveneens kan als vaststaand worden aangenomen dat partijen over de reiskostenvergoeding geen afspraak hebben gemaakt die in voor [werknemer] gunstige zin afwijkt van de CAO-bepalingen. Wanneer dan komt vast te staan dat in enig tijdvak de CAO voor de werkgever niet een bevoegdheid als hiervoor bedoeld insluit, dan lijkt vooralsnog de conclusie gerechtvaardigd dat WWS (een deel van) de betaalde reiskostenvergoeding niet van [werknemer] kan terugvorderen, al was het maar omdat zelfs indien tussen partijen de afspraak zou zijn gemaakt dat dit wél kan, deze wegens strijd met de CAO als nietig dient te worden beschouwd. Nu heeft [werknemer] ter zitting een aantal kopieën van (delen van) de CAO overgelegd, zoals deze heeft geluid gedurende (een deel van) de looptijd van de arbeidsovereenkomst tussen WWS en [werknemer]. De tekst van de CAO zoals die heeft geluid van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2003 is de kantonrechter voorts ambsthalve bekend. Uit de relevante CAO-bepalingen lijkt te kunnen worden afgeleid dat eerst met ingang van 1 januari 2007 in de CAO -om precies te zijn: in art. 29 lid 4- voor de werkgever de bevoegdheid is opgenomen bij de reiskostenvergoeding rekening te houden met het voormalige woonadres van de werknemer indien hij gedurende de looptijd van het contract is verhuisd naar een woonplaats die verder is verwijderd van de gebruikelijke plaats(en) waar gewerkt wordt. De kantonrechter verzoekt partijen hun standpunt ten aanzien van voormelde voorlopige conclusie kenbaar te maken alsook hun visie te geven op de voorlopige conclusie dat hetgeen in de CAO is bepaald ten aanzien van de reiskostenvergoeding vóór gaat op hetgeen tussen partijen zou zijn afgesproken.
2.11 Ten slotte verzoekt de kantonrechter partijen in te gaan op het volgende. Indien komt vast te staan dat vanaf enig moment in de CAO is bepaald dat de werkgever bevoegd is om, indien de werknemer gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst verder weg gaat wonen van de plaats of plaatsen waar hij gewoonlijk zijn arbeid verricht, de reiskostenvergoeding te berekenen alsof die verhuizing niet heeft plaatsgevonden, dringt zich de vraag op welke datum als peilmoment voor de gebruikmaking van die bevoegdheid moet worden aangemerkt. Met andere woorden: wat is de peildatum voor het fixeren van de woonplaats van de werknemer. Dat zou kunnen zijn de aanvang van het dienstverband, waarbij vervolgens de vraag moet worden beantwoord of dan tot uitgangspunt moet worden genomen het door [werknemer] gekozen -min of meer fictieve- woonadres in [woonplaats 3] of zijn feitelijke verblijfplaats, [woonplaats 2]. Maar het zou ook kunnen zijn dat de ingangsdatum van de wijziging van de CAO als uitgangspunt moet worden genomen. Met het voorgaande hangt samen de zich eveneens opdringende vraag of, en zo ja: onder welke omstandigheden, de werkgever bevoegd is om de bevoegdheid uit de CAO met terugwerkende kracht toe te passen. In de over en weer te nemen akten kunnen partijen hieromtrent hun (juridische) zienswijze uiteen zetten.
2.12 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
De kantonrechter:
3.1 bepaalt dat WWS uiterlijk op 27 februari 2009 een akte uitlating neemt inzake hetgeen hiervoor is overwogen in de rechtsoverwegingen 2.9 t/m 2.11;
3.2 bepaalt dat [werknemer] binnen twee weken daarna, derhalve uiterlijk op 6 maart 2009, een antwoordakte zal nemen;
3.2 houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 209