Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiser dreef in de jaren 2002 tot en met 2005 in de vorm van een eenmanszaak een onderneming onder de naam [eenmanszaak]. De ondernemingsactiviteiten behelsden in het jaar 2002 de exploitatie van een haringkar bij eisers, nabij het centrum van [woonplaats], gelegen woning. Vanaf het jaar 2003 exploiteerde eiser een viskraam op een vaste plaats op het parkeerterrein [P] te [woonplaats].
1.2 Eiser hield handmatig kladstaatjes bij van de contante dagelijkse ontvangsten en bewaarde de bonnen ten aanzien van de contant betaalde uitgaven. Hij hield geen dagelijkse kasadministratie bij. Zijn administratie werd verder verzorgd door [gemachtigde eiser], verbonden aan [administratiekantoor] te [vestigingsplaats] (de adviseur). Er was geen kasregister en er werd geen saldo opgemaakt van de ontvangsten en uitgaven in het kasboek.
1.3 Verweerder heeft op 16 januari 2007 een boekenonderzoek ingesteld bij eiser. Hierbij heeft verweerder een onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2002 tot en met 2005, de aangiften premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor de jaren 2002 tot en met 2004 en de aangiften omzetbelasting voor de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005. Van zijn bevindingen heeft verweerder op 8 juni 2007 een rapport opgemaakt.
1.4 Tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder geconstateerd dat de – door de adviseur op grond van de door eiser verstrekte gegevens – opgemaakte kasopstelling bestaat uit een aaneenrijging van omzetbedragen en bedragen van de bonnen ten aanzien van de door eiser contant betaalde uitgaven. Verweerder heeft hierbij opgemerkt dat eiser een aantal dagen geen omzet heeft genoteerd, terwijl de [ambulante handel] altijd, behoudens op zon- en maandag open was. Daarnaast heeft verweerder opgemerkt dat de privé-opnames onregelmatig zijn, dan wel in het geheel niet zijn vermeld. Verder heeft verweerder geconstateerd dat het saldo van de kas op meerdere data negatief was. Voor het jaar 2003 heeft verweerder berekend dat het hoogste negatieve kassaldo € 2.264,71 (op 19 augustus) is geweest. Voor de jaren 2004 en 2005 waren de hoogste negatieve kassaldi volgens verweerders berekening respectievelijk € 334,-- (op 22 mei) en € 482,15 (op 31 oktober).
1.5 Verweerder heeft de door eiser voor de jaren 2003 tot en met 2004 aangegeven omzet verhoogd met de onder punt 1.4 vermelde kassaldi vermeerderd met het volgens eiser in de kas steeds tot een bedrag van € 150,-- gemiddeld aanwezige wisselgeld. Voor het jaar 2003 heeft verweerder de omzet verder verhoogd met een bedrag van € 7.018,-- ten aanzien van een ten onrechte ten laste van de omzet geboekte privé-opname. Voor het jaar 2005 heeft verweerder de omzet verder verhoogd met een bedrag van € 1.780,-- in verband met niet ingeboekte ontvangsten en een bedrag van € 3.373,-- wegens een voor dat jaar door verweerder overeenkomstig de voorgaande jaren gecorrigeerd brutowinstpercentage van 148%. Aldus heeft verweerder voor de jaren 2003 tot en met 2005 in totaal bedragen van respectievelijk € 8.899,--, € 457,-- en € 5.458,-- netto aan omzet bijgeteld.
1.6 Naast de omzetcorrecties heeft het boekenonderzoek geleid tot correcties met betrekking tot: de afschrijving van het inventaris, het eigen gebruik van rookwaren, de overige bedrijfskosten, het privé-gebruik auto, het privé-gebruik energie, het privé-aandeel van de accountantskosten en het gehanteerde btw-tarief voor de verkoop van bier.
1.7 Bij brief van 25 april 2007 heeft verweerder aan eiser exemplaren van een vaststellingsovereenkomst verzonden. Hierbij heeft verweerder eiser verzocht om een ondertekend exemplaar van de vaststellingsovereenkomst in de retourenveloppe binnen veertien dagen na dagtekening aan hem terug te zenden. De adviseur was ook op de hoogte van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en was betrokken bij eisers besluitvorming om deze overeenkomst te aanvaarden. Eiser heeft de vaststellingsovereenkomst op 7 mei 2007 ondertekend en de adviseur heeft deze bij brief van 8 mei 2007 aan verweerder retour gezonden.
1.8 Bij de vaststellingsovereenkomst hebben eiser (als partij A genoemd) en verweerder (als partij B genoemd) uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verklaard zich jegens elkaar te binden ter beëindiging van de in de vaststellingsovereenkomst als volgt omschreven onzekerheid:
“De kwestie waarover partijen in onzekerheid verkeren luidt als volgt:
Over de jaren 2003 tot en met 2005 zijn kastekorten naar voren gekomen.
Die kastekorten worden gecorrigeerd.
Omdat in 2005 de kas tekorten vertoont en het bruto winstpercentage laag is in vergelijking met de jaren 2003 en 2004, is een theoretische omzetberekening 2005 opgemaakt, waarbij naar voren is gekomen dat er een hoger bedrag aan ontvangsten kan zijn ontvangen naast de correctie van de negatieve kas is geboekt in de verlies- en winstrekening.
In geschil welk bedrag nog meer is ontvangen naast de negatieve kas.”.
Onder de kop “Overleg en correspondentie” is in de vaststellingsovereenkomst vermeld:
“Aan de totstandkoming van deze overeenkomst is het volgende voorafgegaan:
Controle van 16 tot en met 18 januari 2007 op kantoor bij de adviseur, en gesprekken met [eiser] op diezelfde dagen.
Correspondentie van partij B met dagtekening 31-1-2007.
Mondeling overleg tussen partijen op 16-2-2007.”.
Partijen zijn volgens de vaststellingsovereenkomst op 16 februari 2007 het volgende overeengekomen:
“Overeen is gekomen dat er over 2005 nog netto € 5458 aan omzet (omzetbelasting € 327,--) moet worden verantwoord.
Overeen is gekomen dat er over 2004 nog netto € 457 aan omzet (omzetbelasting € 27) moet worden verantwoord.
Overeen is gekomen dat er over 2003 nog netto € 8899 aan omzet (omzetbelasting € 533) moet worden verantwoord.”.
Verder is in de vaststellingsovereenkomst het volgende opgenomen:
“Afstand van rechtsmiddelen
Partij A verklaart dat belanghebbende ter zake van hetgeen is overeengekomen, geen gebruik zal maken van enig recht van bezwaar en/of beroep.”.
De vaststellingsovereenkomst ziet – naar partijen ter zitting hebben bevestigd - niet op (op te leggen) boetes.
1.9 Bij (separate) brief van 25 april 2007 heeft verweerder – evenals hij (later) in het rapport van het boekenonderzoek heeft gedaan – aan eiser aangekondigd dat hij ten aanzien van de onder de punten 1.5 en 1.6 bedoelde correcties aan hem voor de jaren 2002 tot en met 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting zal opleggen alsmede voor de jaren 2003 tot en met 2005 navorderingsaanslagen IB/PVV. Verder heeft verweerder eiser ervan op de hoogte gesteld dat hij aan hem bij de naheffingsaanslag omzetbelasting ten aanzien van de omzetcorrecties een vergrijpboete van 50% zal opleggen. Het voeren van onvoldoende administratie en het te laag verantwoorden van omzet heeft verweerder hierbij gekwalificeerd als (voorwaardelijk)opzet. In bedoelde brief van 25 april 2007 heeft verweerder aangegeven dat het feit dat eiser de aangifte destijds niet zelf heeft ingevuld, hieraan niet afdoet, aangezien eiser wel wist dat de opbrengst niet volledig was verantwoord en dus ook niet in de aangifte zou worden opgenomen. Eiser heeft dit volgens verweerder aanvaard. Ten aanzien van de correcties inzake het onjuist gehanteerde btw-tarief bij de verkoop van bier heeft verweerder in zijn brief van 25 april 2007 aangegeven dat eiser de adviseur blijkbaar niet heeft geïnformeerd over “de verkoop van hoog tarief producten, en heeft belanghebbende volstaan met het aanleveren van omzetgegevens.”. Hieruit heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht in de samenwerking met de adviseur, hetgeen volgens verweerder als ernstig nalatig valt aan te merken. Aldus heeft verweerder aan eiser aangekondigd dat hij bij de naheffingsaanslag omzetbelasting ten aanzien van deze correctie wegens grove schuld van eiser een vergrijpboete aan hem zal opleggen. Ten aanzien van de correcties inzake het privé-gebruik energie heeft verweerder aangegeven dat eiser energiekosten van de woning in aftrek heeft gebracht op het resultaat, terwijl voor de [ambulante handel] een aparte afrekening werd ontvangen. Blijkbaar heeft eiser volgens verweerder de adviseur niet geïnformeerd over aard en doel van deze bestedingen, dan wel is de adviseur niet op de hoogte geweest van de werkelijke situatie met betrekking tot de energierekeningen. Ten aanzien van de correcties inzake het privé-gebruik auto heeft verweerder vermeld dat ter zake van een personenauto alle kosten als zakelijk zijn aangemerkt, terwijl deze auto ook voor privé vervoer is gebruikt. Er is volgens verweerder derhalve (nagenoeg) geen rekening gehouden met het privé-gebruik van de auto. Blijkbaar heeft eiser – naar verweerder schrijft – de adviseur niet geïnformeerd over het werkelijke (gemengde) gebruik van deze auto. Verweerder concludeert ten aanzien van de correcties inzake het privé-gebruik energie en het privé-gebruik auto eveneens dat eiser niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht in de samenwerking met de adviseur. Aldus heeft verweerder aan eiser aangekondigd dat hij bij de naheffingsaanslag omzetbelasting ten aanzien van deze correcties wegens grove schuld van eiser een vergrijpboete van 25% aan hem zal opleggen. Verweerder heeft eiser er verder van op de hoogte gesteld dat hij, onder nagenoeg dezelfde motivering, bij de navorderingsaanslagen ten aanzien van dezelfde correcties en naar dezelfde percentages vergrijpboetes zal opleggen, met dien verstande dat hij de boetes ten aanzien van de omzetcorrecties zal matigen tot 25%, aangezien eisers gedragingen voortvloeien uit éénzelfde feitencomplex.
1.10 Overeenkomstig verweerders aankondiging heeft hij met dagtekening 25 juli 2007 aan eiser een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 3.470,-- met daarbij een boete van € 1.031,--. Met dagtekening 28 juni 2007 heeft verweerder aan eiser navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2003 en 2004 opgelegd, met daarbij boetes tot bedragen van respectievelijk € 1.011,-- en € 370,--. Voor het jaar 2005 heeft verweerder aan eiser met dagtekening 4 juli 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, met daarbij een boete ten bedrage van € 272,--.
1.11 Verweerder heeft verder met dagtekening 28 juni 2007 aan eiser voor de jaren 2003 en 2005 navorderingsaanslagen premie Ziekenfondswet opgelegd, die hij heeft gebaseerd op de bij de navorderingsaanslagen IB/PVV voor die jaren verhoogde belastbare inkomens.
1.12 Eisers gemachtigde heeft bij afzonderlijke bezwaarschriften met dagtekening 3 augustus 2007, ontvangen door verweerder op 7 augustus 2007 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2003 en 2004 en de navorderingsaanslagen premie Ziekenfondswet voor de jaren 2003 en 2005. Bij brief van 29 augustus 2007, ontvangen door verweerder op 31 augustus 2007, heeft eisers gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2005. Eiser heeft tevens een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting.
1.13 Bij brief, gedagtekend op 22 februari 2008, heeft eisers gemachtigde beroep ingesteld tegen verweerders beslissingen op de onder punt 1.12 bedoelde bezwaarschriften. Eisers gemachtigde heeft dit beroepschrift op vrijdag 22 februari 2008 ter post bezorgd. Het beroepschrift is nimmer door de rechtbank ontvangen; het is in het ongerede geraakt bij TNT Post. Eisers gemachtigde heeft op 5 maart 2008 telefonisch bij (de griffie van) de rechtbank geïnformeerd of het beroepschrift al binnen was. Nadat hem was meegedeeld dat dit niet het geval was, heeft hij het op 5 maart 2008 gefaxt naar de rechtbank. Als zodanig is het beroepschrift door de rechtbank voor het eerst op die dag ontvangen.