ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ1781

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880180-09 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met tractor tijdens controle door AID en Voedsel en Warenautoriteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 2 juli 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1948 en wonende in Achtkarspelen, heeft op 16 april 2009 met een tractor tegen een muur van zijn ligboxenstal gereden, terwijl daar twee ambtenaren van de Algemene Inspectie Dienst (AID) en een dierenarts van de Voedsel en Warenautoriteit aanwezig waren. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers letsel zouden oplopen of zelfs om het leven zouden komen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdachte was woedend omdat hij vreesde dat zijn koeien in beslag genomen zouden worden, wat leidde tot zijn gevaarlijke actie.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder contact met de reclassering. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die beiden € 500,00 vorderden voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, maar een deel van de vorderingen is afgewezen omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en het gebrek aan respect voor de levens van de ambtenaren die hun werk deden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880180-09
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1948 te Achtkarspelen,
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 18 juni 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair telastegelegde;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht;
- opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 500,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 500,00;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 500,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 500,00;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] met betrekking tot het meer gevorderde.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het telastegelegde bepleit, aangezien naar zijn mening niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op dodelijk danwel zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de bewuste handeling van verdachte, namelijk het rijden met de tractor tegen het muurtje om het hek te ontzetten, uitsluitend was gericht op het bevrijden van zijn koeien. Voorts reed verdachte doelbewust en met lage snelheid tegen het muurtje aan. Verdachte heeft zich daarom niet willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel, danwel zwaar lichamelijk letsel, aldus de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat noch uit de stukken van het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte "bloot opzet" had om personen om het leven te brengen dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is echter wél van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet en zij overweegt te dien aanzien als volgt.
Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers tengevolge van zijn handelen de dood zouden kunnen vinden. Verdachte moet niet alleen wetenschap hebben gehad van die aanmerkelijke kans, maar deze kans ten tijde van de verweten gedraging ook bewust hebben aanvaard.
Verdachte heeft tijdens het politieverhoor en op de terechtzitting van 18 juni 2009 de feitelijke omstandigheden van het hem telastegelegde feit grotendeels bekend. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn grootste angst was dat zijn koeien in beslag zouden worden genomen door de medewerkers van de AID. Verdachte was van slag en woedend. Uit de aangiften blijkt dat de aangevers zich op dat moment op korte afstand van de muur bevonden. Beiden hebben verklaard dat zij op tijd weg konden komen omdat zij werden gewaarschuwd door hoofdagent [naam]. Ook hoofdagent [naam] heeft dit verklaard in het proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaringen te twijfelen. Van de ter terechtzitting gehoorde getuigen heeft alleen de zus van verdachte daadwerkelijk zicht gehad op wat er in de stal gebeurde op het moment dat verdachte tegen de muur reed. Haar verklaringen over waar aangevers en hoofdagent [naam] stonden, acht de rechtbank niet betrouwbaar. Laatstgenoemde zag dat de brokstukken van de gevel naast de aangevers terecht kwamen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet met zekerheid wist of er zich, op het moment van het rijden tegen de muur, mensen achter de muur bevonden in de stal. Onvoldoende aannemelijk is de stelling van verdachte dat hij door het omduwen van de muur louter zijn koeien wilde bevrijden, om inspectie te bemoeilijken. In dat geval had verdachte, die zich kennelijk vrij kon bewegen gedurende de controle, immers gewoon de groene staldeur kunnen openen die zich direct naast het bewuste stuk muur bevindt.
Door aldus te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangevers om het leven zouden komen. Immers, de muur had, ook bij het rijden met lage snelheid, om kunnen vallen en de vitale lichaamsdelen van aangevers kunnen raken. Het is een feit van algemene bekendheid dat in zo'n geval de kans op het intreden van de dood als aanmerkelijk is aan te merken. Verdachte heeft zich ten aanzien van de aangevers dan ook schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 april 2009 te Kootstertille, in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1], buitendienstambtenaar bij de Algemene Inspectie Dienst en [slachtoffer 2], dierenarts in dienst van de Voedsel en Waren Autoriteit van de regio Noord, van het leven te beroven, met dat opzet, met een tractor met frontlader tegen een muur van die ligboxenstal is aangereden, zulks terwijl voornoemde personen zich in die ligboxenstal bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op het misdrijf:
Primair: Poging tot doodslag.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op een medewerkster van de AID en een dierenarts van de Voedsel en Warenautoriteit, toen deze bezig waren met een controle van het bedrijf van verdachte. Verdachte is met zijn tractor tegen een muur gereden waarachter zich de beide medewerkers bevonden. Door de enkele omstandigheid dat zij gewaarschuwd werden door een aanwezige agent en de muur in schuine stand is blijven haken aan andere constructiedelen, is er geen letsel bij beiden ontstaan.
De rechtbank acht bovengenoemd gedrag zeer laakbaar. Het getuigt van het ontbreken van respect voor een anders lijf en leven om met een tractor op een muur in te rijden terwijl niet zeker is of zich daar mensen achter bevinden. Indien de aangevers waren blijven staan en de muur was omgevallen, waren de gevolgen niet te overzien geweest. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat de poging tot doodslag gericht was op ambtenaren die zich uit hoofde van hun functie bevonden op de boerderij in verband met de controle op dierenwelzijn en de identificatie en registratie van de dieren. Het is onaanvaardbaar dat zij hebben moeten vrezen voor hun leven, enkel omdat zij hun werk deden.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, geen recht doet aan de ernst van de feiten, en dat derhalve een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarvan een deel voorwaardelijk opleggen om verdachte op het goede spoor te houden en hem te weerhouden van het begaan van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering gedurende de proeftijd noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2009.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank acht de gevorderde € 84,50 als schade in verband met de vernielde broek niet toewijsbaar nu onvoldoende is gebleken dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Daarnaast wordt een bedrag van € 5000,00 gevorderd als geleden immateriële schade. De rechtbank acht dit bedrag niet in verhouding tot het jegens de benadeelde partij gepleegde feit. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van € 500,-- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal het overige deel van de vordering van de benadeelde partij, afwijzen.
De rechtbank acht daarnaast voor wat betreft het toegewezen deel van de vordering oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Leeuwarden;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2009.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2009, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro).
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een som geld ten bedrage van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 500,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. C.A. Deenik, rechters, bijgestaan door L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2009.
Mr. Deenik is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.