Inhoudelijke kant van de zaak
3.1 Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet wapens en munitie (Wwm) kan de korpschef het verlof intrekken onder meer indien er aanwijzingen zijn dat de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd (sub b), in geval van misbruik van het verlof dan wel van wapens of munitie (sub c) en bij niet inachtneming van een aan het verlof verbonden beperking of voorschrift (sub e).
3.2 Op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (Ffw) wordt een jachtakte in ieder geval ingetrokken indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
3.3 Ingevolge artikel 38, tweede lid, van de Wwm volgen de korpschefs bij de uitvoering van deze wet de aanwijzingen van de Minister van Justitie. De Circulaire wapens en munitie (hierna: de Circulaire) vormt een geheel van aanwijzingen als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de WWM. In paragraaf 1.2 van deel B van de Circulaire is aangegeven dat de termen "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" in de Wwm en de termen in de Ffw inhoudelijk samenvallen. Hetgeen in de Circulaire omtrent "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" is aangegeven, geldt derhalve ook bij de toepassing van de Ffw.
3.4 In de Circulaire in deel B is tot uitgangspunt genomen dat degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie in een bijzondere positie komt te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt volgens de Circulaire met zich mee dat van de houder van een verlof stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Volgens paragraaf 1.2 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium "geen vrees voor misbruik" betreft. Volgens dezelfde paragraaf is het intrekken van een verlof uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van dit maatschappelijke belang, strekt het in de Circulaire neergelegde beleid er toe dat reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering voldoende reden wordt geacht om een jachtakte en een verlof in te trekken (vgl. BG8631).
3.5 De korpschef heeft aan de intrekking van de jachtakte en het verlof ten grondslag gelegd dat tijdens een wapencontrole op 25 maart 2009 is gebleken dat verzoeker zijn vogelafweerpistool niet op de voorgeschreven wijze heeft opgeborgen en hij tijdens deze controle met dit pistool een schot heeft gelost. Volgens de korpschef rechtvaardigen deze omstandigheden de conclusie dat sprake is van vrees voor misbruik en dat het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer aan verzoeker is toevertrouwd.
3.6 Vast staat dat het vogelafweerpistool als zodanig staat geregistreerd; het verlof en de jachtakte hebben hierop betrekking. Onlosmakelijk onderdeel van het vogelafweerpistool is de hierop gemonteerde schietbeker; zonder een dergelijke beker kan het pistool niet als vogelafweerpistool gebruikt worden. In dat opzicht vormt de schietbeker een essentieel onderdeel van het vogelafweerpistool. Dat het pistool zonder schietbeker ook als een verlofvrij alarmpistool gebruikt kan worden, maakt dus niet dat de schietbeker geen essentieel onderdeel vormt van het vogelafweerpistool. Het betoog van verzoeker dat ten tijde van de controle sprake was van een verlofvrij wapen in de zin van de WWM faalt derhalve.
3.7 In paragraaf 8.1 van de Circulaire is aangegeven dat als een deugdelijke bergplaats voor wapens en/of munitie uitsluitend wordt aangemerkt een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast/wapenkluis of een andere kluis die qua uitvoering en inbraakwerendheid daarmee kan worden gelijkgesteld. Een kluis dient deugdelijk te worden verankerd in de vloer of de muur van het gebouw tenzij de kluis van een dusdanig gewicht is dat het zo goed als uitgesloten is dat de kluis bij een inbraak kan worden meegenomen. Tijdens de controle is het vogelafweerpistool, uitgezonderd de schietbeker, aangetroffen in verzoekers auto, in een door hem vervaardigde, afsluitbare opbergplaats achter de achterbank van zijn auto. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan deze opbergplaats, mede gelet op het door verzoeker overgelegde fotomateriaal, niet gekwalificeerd worden als een wapenkluis in de zin van paragraaf 8.1 van de Circulaire. Evenmin kan de opbergplaats hiermee gelijkgesteld worden.
3.8 Ingevolge de voorschriften, verbonden aan het verlof, dienen onder meer wapens bewaard te worden op het woonadres van de verlofhouder. Niet is expliciet vermeld dat wapens bewaard moeten worden in een wapenkluis. Tevens is aan het verlof echter het voorschrift verbonden dat de verlofhouder zich strikt houdt aan onder meer de Circulaire. Verzoekers betoog dat hij ingevolge het verlof niet gehouden is het vogelafweerpistool in een wapenkluis te bewaren, faalt derhalve. Deze verplichting volgt immers uit de Circulaire.
3.9 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verwijt de korpschef verzoeker verder terecht dat hij tijdens de controle, zonder enige vorm van vooraankondiging of waarschuwing, een schot heeft gelost met het alarmpistool (het vogelafweerpistool zonder schietbeker). Als gevolg van deze handelwijze heeft één van de controleurs zich in verband met mogelijk gehoorletsel onder doktersbehandeling moeten stellen.
3.10 Uit het voorgaande volgt dat de korpschef het niet op een deugdelijke wijze bewaren van het vogelafweerpistool alsmede het schietincident ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit. Ter zitting heeft de korpschef aangegeven dat hij hoogstwaarschijnlijk had volstaan met het geven van een waarschuwing aan verzoeker indien het schietincident niet had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat voor de korpschef het schietincident van doorslaggevende betekenis is geweest. Nu echter niet is geschoten met het vogelafweerpistool, maar met het alarmpistool, een op zichzelf verlofvrij en in de handel vrij verkrijgbaar wapen, en gelet op de door verzoeker ter zitting gegeven toelichting op het incident, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op ondeugdelijke wijze bewaren van het wapen en het schietincident tezamen een onvoldoende grondslag vormen voor het gebruikmaken van de bevoegdheden als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wwm en artikel 41, eerste lid, van de Ffw.
3.11 Nu verzoekers administratief beroep naar het oordeel van de voorzieningenrechter naar alle waarschijnlijkheid gegrond verklaard zal worden, bestaat aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.