ECLI:NL:RBLEE:2009:BI9805

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/322
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 25 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de aanvraag van bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten. Eiser, geboren op 5 mei 1960, ontvangt een bijstandsuitkering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf. Bewindvoering Zuidlaren B.V. is benoemd tot zijn bewindvoerder. Eiser heeft via zijn bewindvoerder bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van bewindvoering over 2007, maar deze aanvraag werd door het college afgewezen. Het college stelde dat de beloning van de bewindvoerder volgens de wet 5% van de netto-opbrengst van de onder bewind staande goederen bedraagt en dat de kantonrechter deze beloning niet anders had geregeld.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiser heeft gesteld dat hij op het sociaal minimum leeft en niet in staat is om de kosten van de bewindvoering zelf te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de inkomens- en vermogenspositie van eiser niet heeft weersproken. De rechtbank concludeert dat eiser niet over de middelen beschikt om de kosten van de bewindvoering te voldoen. Het enkele feit dat de bewindvoerder de kantonrechter had kunnen verzoeken om de beloning anders vast te stellen, doet niet af aan de noodzaak van de kosten in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB).

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de gemeente Weststellingwerf het door eiser betaalde griffierecht van € 39,00 moet vergoeden. Daarnaast wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,00 worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/322
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam], wonende te [woonplaats], eiser,
wettelijk vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, Bewindvoering Zuidlaren B.V. te Zuidlaren,
gemachtigde: mr. E.P. Groot, advocaat te Groningen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Boorsma, werkzaam bij de gemeente Weststellingwerf.
Procesverloop
Bij brief van 6 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf (hierna: het college) eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet werk en bijstand (hierna: het bestreden besluit).
Tegen dit besluit is namens eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 26 maart 2009, waar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door [A], directeur van Bewindvoering Zuidlaren B.V., en zijn gemachtigde mr. Groot. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Boorsma.
Motivering
Feiten
1.1 Eiser, geboren op 5 mei 1960, ontvangt van het college een bijstandsuitkering, berekend naar de norm voor een alleenstaande. Bij beschikking van de kantonrechter van 11 januari 2007 is Bewindvoering Zuidlaren B.V. benoemd tot bewindvoerder over eisers goederen.
1.2 Op 20 juni 2007 en nogmaals op 14 oktober 2008 heeft de bewindvoerder namens eiser bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van bewindvoering over 2007, een bedrag van in totaal € 1.525,81.
1.3 Bij besluit van 5 november 2008 heeft het college deze aanvraag afgewezen op grond van de overweging dat de beloning van de bewindvoerder krachtens artikel 447, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) 5% van de netto-opbrengst van de onder bewind staande goederen bedraagt, dat (slechts) de kantonrechter die beloning anders kan regelen, dat dit laatste echter niet is gebeurd en dat daarom geen recht bestaat op bijzondere bijstand. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Beoordeling van het geschil
2.1 Op grond van de eerste volzin van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) -voor zover hier van belang- heeft de alleenstaande recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
2.2 De kantonrechter heeft in het kader van zijn bevoegdheid tot onderbewindstelling zoals geregeld in artikel 1:431 e.v. van het BW met afweging van de individuele omstandigheden van eiser de noodzaak tot zijn onderbewindstelling beoordeeld en vastgesteld.
2.3 In artikel 1:447, eerste lid, van het BW, wordt de beloning van de bewindvoerder geregeld, waarbij de kantonrechter de bevoegdheid toekomt om de beloning anders te regelen dan bij de instelling of door de wet is aangegeven. Ter zake van onder meer de beloning van de bewindvoerder zijn door het Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters (LOK) aanbevelingen gemaakt omdat er geen redelijk verband (meer) bestaat tussen het hierboven genoemde criterium van 5% van de opbrengst van de onder bewind staande goederen en de benodigde inspanning van de bewindvoerder. De rechtbank begrijpt dat, indien de bewindvoerder zijn beloning overeenkomstig die aanbevelingen declareert, de kantonrechter dan (zonodig) op enig moment bij beschikking de beloning conform die declaratie(s) zal regelen.
2.4 Het college heeft niet bestreden en ook de rechtbank gaat er van uit dat de bewindvoerder de onderhavige kosten van bewindvoering heeft berekend overeenkomstig de aanbevelingen van het LOK. Dit betekent dat aangenomen moet worden dat die kosten rechtens juist en aanvaardbaar (zullen) zijn. Hieruit volgt dat deze kosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB zijn (vgl. USZ 2001, 250).
2.5 Vervolgens komt aan de orde de vraag of eiser beschikte over middelen om de kosten van de bewindvoering zelf te dragen. [A] heeft ter zitting gesteld dat eiser op het sociaal minimum zit. De rechtbank begrijpt hieruit dat [A] van opvatting is dat eiser de kosten van de bewindvoering niet zelf kan dragen. Het college heeft deze opvatting niet weersproken, maar slechts aangevoerd dat de bewindvoerder om een andere beloning had kunnen en moeten verzoeken.
2.6 Nu het college de inkomens- en vermogenspositie van eiser niet heeft weersproken en ook anderszins niet is gebleken dat eiser de kosten van de bewindvoering kon betalen, stelt de rechtbank vast dat eiser niet beschikte over middelen om deze kosten te voldoen. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de bewindvoerder de kantonrechter had kunnen verzoeken om de beloning anders vast te stellen niet meebrengt dat de kosten van de bewindvoering niet als noodzakelijke kosten in de zin van de WWB kunnen worden beschouwd.
2.7 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Griffierecht en proceskosten
3.1 Gelet op het vorenstaande en op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank bepalen dat de gemeente Weststellingwerf het door eiser betaalde griffierecht van € 39,00 aan hem dient te vergoeden.
3.2 Tevens bestaat aanleiding het college onder toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiser € 644,00 (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00) ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de gemeente Weststellingwerf aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden. Nu aan eiser in verband met het onderhavige beroep een toevoeging is verstrekt, dienen de proceskosten op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Weststellingwerf eiser het betaalde griffierecht van € 39,00 vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00, aan de griffier van de rechtbank te vergoeden door de gemeente Weststellingwerf.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2009.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. C.H. de Groot
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.