Beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
5.1 De voorzieningenrechter zal nu beoordelen of er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening voor de periode waarin nog niet beslist is op het bezwaar.
5.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om de FMF te kunnen ontvangen. De FMF heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, nu de vliegroute van de vleermuizen in het voorjaar weer gebruikt wordt. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
5.3 Ingevolge artikel 11 van de Flora- en faunawet is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ingevolge artikel 75, derde lid van de Flora- en faunawet kan de minister ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens (onder meer) artikel 11.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel worden vrijstellingen en ontheffingen, tenzij uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties noodzaakt tot het verlenen van vrijstelling of ontheffing om andere redenen, slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Ingevolge het zesde lid , aanhef en onder c van dit artikel worden, onverminderd het vijfde lid, voor soorten genoemd in bijlage IV van richtlijn 92/43/EEG (de Habitatrichtlijn), voor soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid , onder b, en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
Ingevolge artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: het Vrijstellingsbesluit) zijn als andere belangen als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet aangewezen: dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
Ingevolge artikel 2, derde lid, aanhef en onder j, zijn als zulke andere belangen aangewezen: de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
5.4 De gewone dwergvleermuis, de watervleermuis en de ruige vleermuis behoren tot de soorten die zijn vermeld in Bijlage IV bij de Habitatrichtlijn en worden daarmee aangemerkt als diersoorten van communautair belang, die strikt moeten worden beschermd. Bij de beoordeling van de vraag of een ontheffing kan worden verleend wordt een dwingend en beperkt toetsingskader gehanteerd. Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen volgt dat de ontheffing slechts kan worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de betrokken soort. Als aanvullende voorwaarde geldt dat de ontheffing slechts kan worden verleend indien geen andere bevredigende oplossing bestaat met het oog op de in artikel 75 van de Flora- en faunawet en in het krachtens die bepaling vastgestelde Vrijstellingsbesluit nader aangeduide belangen.
5.5 De voorzieningenrechter volgt allereerst het standpunt van de FMF dat de bestreden ontheffing niet gebaseerd kan worden op het in artikel 2, derde lid, onder j van het Vrijstellingsbesluit bedoelde belang van de 'uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling'. De voorzieningenrechter wijst op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere de uitspraak van 13 mei 2009, LJN: BI3701) waaruit volgt, dat deze grondslag voor het verlenen van ontheffing zich niet verdraagt met artikel 16 van de Habitatrichtlijn.
5.6 De minister heeft de ontheffingen mede genomen met het oog op dwingende redenen van groot openbaar belang als bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en onder e van het Vrijstellingsbesluit. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bestreden ontheffing enkel de grondslag is genoemd, maar dat niet is gemotiveerd op grond waarvan dwingende redenen van groot openbaar belang zouden moeten worden aangenomen om de ontheffing te kunnen rechtvaardigen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de minister die motivering in de beslissing op bezwaar alsnog te geven.
5.7 Ten aanzien van de stelling van de FMF dat met de verleende ontheffing de gunstige staat van instandhouding van de watervleermuis niet wordt gewaarborgd overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit het rapport Advisering vliegroute vleermuizen Kenniscampus Leeuwarden van R.M. Koelman en H.J.G.A. Limpens, van de Zoogdiervereniging VZZ, blijkt dat onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden voor een permanente vervangende vliegroute voor vleermuizen. In dit kader zijn verschillende opties onderzocht, waaronder varianten gebaseerd op een vliegroute met behulp van ondergrondse duikers op het Kennisplein. Geconcludeerd is dat de variant bestaande uit één lange duiker die direct aansluit op de Dokkumer Ee, getoetst op de aspecten haalbaarheid en duurzaamheid, als beste dient te worden aangemerkt. Deze inmiddels aangelegde duiker is ongeveer 200 meter lang en bestaat uit buizen met een doorsnee van ongeveer 175 cm. Uit het rapport blijkt niet dat (deugdelijk onderzocht is dat) vleermuizen daadwerkelijk gebruik zullen gaan maken van zo'n lange vliegroute. Evenmin zijn prognoses gedaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de lengte en de doorsnee van de duiker een nader onderzoek naar de functionaliteit en de effectiviteit van de duiker om te fungeren als vliegroute voor vleermuizen niet heeft mogen ontbreken. Daarbij dient tevens te worden betrokken dat de in de tunnel aanwezige waterspiegel een (relevante) verkleining betekent van de aanwezige vliegruimte. Dit klemt temeer nu van de zijde van de minister ter zitting is medegedeeld dat de vleermuizen (thans) geen gebruik maken van de duiker, maar over de duiker heen vliegen teneinde het foerageergebied te bereiken, alsmede nu van de zijde van de FMF aan de hand van verklaringen en rapporten van deskundigen (onder andere van ecoloog J.M. Drees en Alterburg en Wymenga, ecologisch onderzoek) is aangegeven dat te lage of te krap gedimensioneerde overspanningen van een watergang een barrière kunnen vormen voor laag boven het water vliegende vleermuizensoorten en dat niet zeker is of de watervleermuis gebruik gaat maken van een 200 meter lange vliegtunnel onder de grond. Verder is aangevoerd dat er onvoldoende ervaring is opgedaan met 200 meter lange vliegtunnels. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal de minister bij de beslissing op bezwaar een nadere motivering ten aanzien van de functionaliteit en de effectiviteit van de duiker dienen te geven aan de hand van studies en praktijkervaringen.
5.8 De voorzieningenrechter volgt ten slotte het standpunt van de FMF dat monitoringsvoorschriften als voorwaarde in de ontheffing dienen te worden opgenomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het niet aan om de monitoring in vertrouwen aan de ontheffinghouder over te laten, met name niet in dit geval waarin de effectiviteit van de duiker nog onzeker is. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat zij het raadzaam acht dat de resultaten van de monitoring beschikbaar gesteld worden aan de FMF.
5.9 De voorzieningenrechter komt gelet op het vorenstaande tot het voorlopig oordeel dat de bestreden ontheffing in bezwaar niet (zonder meer) in stand zal kunnen blijven. Gelet op de waarborging van de gunstige staat van instandhouding van de onderhavige vleermuizen en een in dat kader van belang zijnde functionerende en effectieve vliegroute, alsmede op grond van de hierboven geschetste onzekerheden ten aanzien van de permanente vliegroute acht de voorzieningenrechter het aangewezen om een voorlopige voorziening te treffen. De voorziening houdt in dat de eerder tijdelijk geplaatste schermen -waarvan de effectiviteit en doelmatigheid gebleken is- dienen te worden teruggeplaatst tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de getroffen voorziening doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist. Het ter zitting namens de minister ingenomen standpunt dat het gebruikmaken van de duiker door de vleermuizen juist zal worden bevorderd door het weglaten van de schermen, is niet gebaseerd op een kenbare onderbouwing en deugdelijk onderzoek en dient als te experimenteel te worden aangemerkt.