Toetsingskader
4.1 Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en met ingang van die datum is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Volgens het overgangsrecht blijven de bepalingen uit de WRO respectievelijk de Woningwet van toepassing op aanvragen om bouwvergunning die zijn ingediend vóór 1 juli 2008.
4.2 In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals die gold tot 1 juli 2008, is bepaald dat de reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, de bouwverordening of het Bouwbesluit 2003, of indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel indien voor het bouwen een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
4.3 Op het perceel waarop het onderhavige bouwplan betrekking heeft, rust volgens het geldende bestemmingsplan "Harlingen-Uitbreiding Industriehaven 1997" de bestemming "Bedrijventerrein". Gronden met deze bestemming zijn ingevolge artikel 4, lid A onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, bestemd voor gebouwen ten behoeve van bedrijven, genoemd in bijlage 1, onder de categorieën 1, 2, 3 en 4. Ingevolge artikel 4, lid B sub 1 onder b, en lid B sub 2 van de planvoorschriften zal de hoogte van een gebouw respectievelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 20,00 m bedragen. Verweerder is ingevolge artikel 4, lid D, sub 1 en 2, van de planvoorschriften bevoegd om bij wege van vrijstelling toe te staan dat de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot (ten hoogste) 40,00 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het gestelde in de Beschrijving in Hoofdlijnen. Daarnaast kan verweerder op grond van artikel 9, eerste lid, sub 1 van de planvoorschriften vrijstelling verlenen van de op de plankaart of in de voorschriften gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
4.4 Artikel 3 van de planvoorschriften bevat de BiH. Artikel 3, tweede lid, onder 2.2 geeft onder meer de instructie dat gestreefd wordt naar de vestiging van zeehavengebonden bedrijven die niet belastend zijn voor het milieu van de Waddenzee. In relatie tot de havengebondenheid van bedrijven zal de toelaatbaarheid van bedrijven afhankelijk worden gesteld van de mate van afhankelijkheid van het bedrijf van de aan- en afvoer over zee dan wel van de ligging aan zee. Het derde en vierde lid van de BiH bevatten specifieke en algemene criteria voor toetsing van activiteiten aan het plan. Onder specifieke criteria is - voor zover hier relevant - opgenomen dat gebouwen met een hoogte tot 40 meter zullen kunnen worden toegestaan indien hiertoe een bedrijfseconomische noodzaak bestaat en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke inpassing. Daarnaast is in het vierde lid opgenomen dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de in lid 2 genoemde instructies. Verder moet rekening worden gehouden met het in stand houden van de ecologische, geologische en biologische waarden van de Waddenzee.
4.5 De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is - en ook de voorzieningenrechter stelt vast - dat het bouwplan in overeenstemming is met de op het bouwperceel rustende bestemming "bedrijventerrein". De REC kan worden aangemerkt als een verbrandingsinstallatie voor huisvuil en slib. Een zodanig bedrijf is in de bij de planvoorschriften behorende bijlage 1 (Bedrijvenlijst) aangeduid als een bedrijf van milieucategorie 4. Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 4, lid A, onder 1 van de planvoorschriften, toelaatbaar.
4.6 Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het bouwplan (onder meer) voorziet in het bouwen van een gebouw met een bouwhoogte van 44 meter en een schoorsteen van eveneens 44 meter. Hieruit volgt dat de onderhavige bouwvergunning niet kan worden verleend zonder gebruikmaking van de in artikel 4 lid D, sub 1 en 2, en artikel 9, eerste lid, sub 1, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbevoegdheden.
4.7 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het al dan niet verlenen van een binnenplanse vrijstelling een vrije bevoegdheid betreft van verweerder. Dit betekent dat de beslissing van verweerder terughoudend dient te worden getoetst. Het onderhavige geding spitst zich dan ook toe op de vraag of verweerder, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten de benodigde vrijstellingen te verlenen.