RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 263989 \ CV EXPL 08-8606
vonnis van de kantonrechter d.d. 24 maart 2009
[naam werknemer],
hierna te noemen: [werknemer],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J.H. Abelen,
de stichting
Stichting Beheer Praktijkopleiding Bouw,
hierna te noemen: de Praktijkopleiding,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G. Kleefstra.
Procesverloop
1.1 Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft [werknemer] gevorderd om:
a) voor recht te verklaren dat de door de Praktijkopleiding in de informatiegids gehanteerde boeteregeling nietig is;
b) de Praktijkopleiding te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van € 100,00 ter zake van salaris, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en met de wettelijke rente over zowel de hoofdsom als over de verhoging,;
c) de Praktijkopleiding te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van € 44,03 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
d) de Praktijkopleiding te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder salaris gemachtigde en het griffierecht.
1.2 De Praktijkopleiding heeft bij antwoord de vordering betwist.
1.3 Na repliek en dupliek is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
1.4 Door [werknemer] zijn producties in het geding gebracht.
2.1 Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.2 [werknemer] is sedert 22 september 2005 in dienst bij de Praktijkopleiding, aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
2.3 Met ingang van 27 augustus 2007 is tussen partijen een voortgezette arbeidsovereenkomst van kracht geworden. In deze overeenkomst, die door [werknemer] is ondertekend, is -voor zover thans relevant- het volgende opgenomen:
"8. Periodiek te weten éénmaal per week op vrijdag aan het einde van de werktijd dient de werknemer/leerling de aan hem uitgereikte weekrapporten c.q. urenverantwoordingsstaten ondertekend door de gemachtigde van het inleenbedrijf en/of leermeester in te leveren bij of toe te zenden aan de werkgever, één en ander in verband met de rechtmatige uitbetaling van het overeengekomen loon.
13. De werknemer/leerling verklaart met alle informatie uit de informatiegids van Praktijkopleiding Bouw zf bekend te zijn en hiernaar te handelen."
2.4 In vorenbedoelde informatiegids is over het inleveren van de urenbriefjes onder meer het volgende vermeld:
"Door het te laat inleveren van een urenbriefje wordt het loon, verrekend met administratiekosten vertraagd uitbetaald. (…)
Sanctie te laat inleveren urenbriefje(s)
Door Praktijkopleiding Bouw wordt de volgende gedragslijn gehanteerd:
? iedere vrijdag je urenbriefje van de week op de post doen, zodat dit uiterlijk maandags bij ons in Leeuwarden binnen is.
? het urenbriefje moet door een vertegenwoordiger (leermeester, uitvoerder of andere bevoegde) van het bedrijf zijn ondertekend/afgetekend. Het salaris kan anders niet worden uitbetaald.
? zijn aan het eind van de periode niet alle 4 urenbriefjes binnen dan kan er niet worden uitbetaald. Hierdoor onstaan extra werkzaamheden voor de administratie en hiervoor worden administratiekosten in rekening gebracht. Dit bedraagt bij de 1e keer € 50,-- en iedere volgende keer € 100,--.
Mocht u het met de blokkering/verrekening niet eens zijn, dan kunt u direct na de inhouding bezwaar maken."
2.5 [werknemer] heeft het urenbriefje over week 44 van 2007, zijnde de laatste week van die loonperiode (11), niet tijdig ingeleverd. Eerder had [werknemer] het urenbriefje van week 28 van 2007 te laat ingeleverd.
2.6 Op het salaris over periode 11 van 2007 heeft de Praktijkopleiding een bedrag van € 100,00 (netto) ingehouden, zoals door de werkgever was aangekondigd bij brief van 8 november 2007.
de standpunten van partijen
2.7 [werknemer] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de door de Praktijkopleiding gehanteerde boeteregeling nietig is wegens strijd met het bepaalde in art. 7:650 BW. Verder is [werknemer] van mening dat de opstelling van de Praktijkopleiding onredelijk is, omdat haar belang bij het tijdig inleveren van de urenbriefjes niet opweegt tegen zijn belang bij tijdige uitbetaling van de door hem gewerkte uren. Het kan iedereen gebeuren dat hij vergeet het urenbriefje in te leveren. Dat het salaris later wordt uitbetaald, is reeds een voldoende sanctie, aldus [werknemer]. Bovendien is de oorzaak van het te laat inleveren een auto-ongeluk dat hem is overkomen, waardoor het urenbriefje in het ongerede is geraakt.
2.8 Door de Praktijkopleiding is ten verwere aangevoerd dat het ingehouden bedrag bedoeld is voor de extra administratiekosten die het gevolg zijn van het te laat inleveren van het urenbriefje, omdat er (onder andere) een tussentijdse loonronde dient plaats te vinden. Het ingehouden bedrag is daarom aan te merken als schadevergoeding in de zin van art. 7:661 BW. En aangezien [werknemer] weet dat hij iedere vrijdag de urenbriefje moet inleveren, heeft hij, door dit niet te doen, bewust het risico genomen dat hij schadevergoeding zou moeten betalen. Ook indien het om een boetebeding zou gaan, is de Praktijkopleiding van mening dat aan het bepaalde in art. 7:650 BW wordt voldaan. Het opleggen van een sanctie is verder niet onredelijk, gelet op de kleine moeite die de werknemer zich moet getroosten, afgezet tegen de kosten die het verzuim voor de werkgever veroorzaakt.
de beoordeling van het geschil
2.10 De kantonrechter is van oordeel dat punt 8 van de arbeidsovereenkomst, zoals aangehaald in r.o. 2.3, plus hetgeen in de informatiegids is vermeld, zoals aangehaald in r.o. 2.4, in onderling verband en in samenhang beschouwd naar aard en strekking een boetebeding in de zin van art. 7:650 BW vormen. Een redelijke uitleg van met name de bewoordingen "Sanctie te laat inleveren urenbriefje(s)" gekoppeld aan de zowel in de arbeidsovereenkomst als in de informatiegids verwoorde verplichting om het urenbriefje iedere week tijdig in te leveren, leidt tot het oordeel dat het hier gaat om een boete die is gesteld op overtreding van (één van) de voorschriften van de arbeidsovereenkomst. Reeds hierom kan voorbij worden gegaan aan het betoog van de Praktijkopleiding dat de inhouding als schadevergoeding moet worden aangemerkt, aangezien de werkgever op grond van art. 7:651 BW ter zake van hetzelfde feit niet een boete mag heffen en tevens schadevergoeding vorderen.
2.11 De vraag of dit boetebeding wegens stijd met het bepaalde in art. 7:650 BW nietig is, beantwoordt de kantonrechter ontkennend. [werknemer] heeft zich door ondertekening van de arbeidsovereenkomst, met name gelet op punt 13 daarvan zoals aangehaald in r.o. 2.3, akkoord verklaard met de in de informatiegids opgenomen arbeidsvoorwaarden. Analoog aan het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 28 maart 2008 (JAR 2008/113) is de kantonrechter van oordeel dat op grond van deze feiten en omstandigheden is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:650 lid 2 BW. De kantonrechter vermag niet in te zien waarom -zoals door [werknemer] is betoogd- het in voormeld arrest gegeven oordeel niet van toepassing zou zijn in het onderhavige geval. Weliswaar ging het in het door de Hoge Raad berechte geval om een concurrentiebeding, maar het schriftelijkheidsvereiste strekt er in beide gevallen toe dat gewaarborgd is dat de werknemer de consequenties van het voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen.
2.12 Voor zover de bestemming van de boete niet zou zijn vermeld (uit de in de informatiegids opgenomen tekst blijkt immers duidelijk dat de boete is bedoeld ter bestrijding van extra administratiekosten voor de werkgever), leidt zulks evenmin tot nietigheid. Immers, aangezien [werknemer] meer verdient dan het voor hem geldende minimumloon, kon op grond van het bepaalde in lid 6 van art. 7:650 BW rechtsgeldig worden afgeweken van het in lid 3 van genoemde bepaling opgenomen voorschrift dat de bestemming van de boete nauwkeurig moet worden vermeld.
2.13 Ten aanzien van de hoogte van de boete overweegt de kantonrechter als volgt. In art. 7:650 lid 5 BW is bepaald dat binnen een week aan de werknemer geen hoger bedrag aan boetes worden opgelegd dan een half dagloon. Op grond van de loonspecificatie over periode 11 van 2007, die zich onder de gedingstukken bevindt, stelt de kantonrechter vast dat het loon van [werknemer] circa € 78,56 (bruto) per dag bedraagt. De inhouding van € 100,00 (netto) vanwege het te laat inleveren van het urenbriefje over week 44 van 2007, is duidelijk meer dan een half dagloon als vorenbedoeld, zodat de opgelegde boete als bovenmatig wordt geoordeeld. Met toepassing van de hem dientengevolge op grond van art. 7:650 lid 6 BW toekomende bevoegdheid, zal de kantonrechter de boete matigen tot € 25,00 (netto), hetgeen bij benadering overeenkomt met een half dagloon.
2.14 Voor een verdere matiging van de boete ziet de kantonrechter geen aanleiding. Het is aannemelijk dat de werkgever (administratie-)kosten moet maken voor een extra loonronde die het gevolg is van het ontijdig inleveren van werkbriefjes. De in dit geval daarop gestelde sanctie komt de kantonrechter niet onredelijk voor. Aan de stelling van [werknemer] dat een auto-ongeluk ten grondslag ligt aan het te laat inleveren van het werkbriefje, gaat de kantonrechter voorbij omdat [werknemer] zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, waar dit -gelet op de gemotiveerde betwisting door de Praktijkopleiding- wel op zijn weg had gelegen.
2.15 De kantonrechter zal de Praktijkopleiding veroordelen tot terugbetaling van de boete voor zover die om bovenstaande redenen als bovenmatig is geoordeeld. De kantonrechter zal de Praktijkopleiding met toepassing van art. 7:625 BW tevens veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging, welke billijkheidshalve wordt gematigd tot 25%, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 18,75. De wettelijke rente over deze beide bedragen zal worden toegewezen met ingang van de dag der dagvaarding.
2.16 Ten aanzien van de door [werknemer] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten hanteert de kantonrechter het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [werknemer] heeft weliswaar gesteld dat dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, maar hij heeft nagelaten een omschrijving te geven van werkzaamheden die zijn verricht anders dan ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak. Derhalve dient ervan te worden uitgegaan dat voor aanvang van het geding niet meer of andere kosten zijn gemaakt dan die waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
2.17 Aangezien partijen als over en weer in het ongelijk kunnen worden beschouwd, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren op de wijze zoals hierna in het dictum is vermeld.
3.1 veroordeelt de Praktijkopleiding tot betaling aan [werknemer] van € 75,00 (netto) ten titel van loon en tot betaling aan [werknemer] van € 18,75 (netto) ten titel van de wettelijke verhoging, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemde bedragen te berekenen vanaf 23 oktober 2008, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan die der algehele voldoening, en verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
3.2 compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3 wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.