Beoordeling
4.1 Tussen partijen is niet in geschil - en ook de rechtbank stelt vast - dat het in geding zijnde bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Van Knobelsdorffplein" en dat deze strijdigheid kan worden opgeheven door vrijstelling op de voet van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen.
4.2 In het blad "Breeduit" van 24 april 2008 is onder het kopje "vrijstelling artikel 19 lid 2 WRO en bouwvergunning artikel 40 Woningwet" vermeld dat B&W van Smallingerland van plan zijn vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan "Van Knobbeldorffplein" en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een parkeergarage, commerciële ruimten, woningen en daarbij behorende ruimten op percelen aan het Raadhuisplein in Drachten. Voorts is vermeld dat de bouwvergunning ook met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb wordt voorbereid. Daarbij is aangegeven dat de ontwerpbesluit(en) met bijbehorende stukken van 25 april 2008 tot 5 juni 2008 ter inzage liggen en dat gedurende die periode zienswijzen kunnen worden ingediend.
4.3 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder heeft kunnen volstaan met voormelde publicatie of dat eisers moeten worden aangemerkt als belanghebbenden tot wie de (ontwerp)besluiten zich richten, zodat zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, van de Awb voorafgaande aan de terinzagelegging persoonlijk in kennis had moeten worden gesteld van die ontwerpbesluiten.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank moeten onder belanghebbenden in bovenvermelde zin in elk geval worden verstaan eigenaren, rechthebbenden, gebruikers en ander persoonlijk gerechtigden van percelen waarop het desbetreffende besluit betrekking heeft. Hierbij heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Memorie van Toelichting bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Kamerstukken II 2003-2004, 29 421, nr. 3, p. 15).
4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat onderdelen van het bouwplan betrekking hebben op percelen waarvan eisers zakelijk gerechtigden zijn of waarvan zij de belangen behartigen van die zakelijk gerechtigden. Gelet hierop en gelet op het onder 4.4 overwogene moeten eisers naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 3:13, eerste lid, van de Awb. Verweerder had eisers dan ook voorafgaand aan de terinzagelegging de ontwerpbesluiten moeten toezenden. Nu dit niet is gebeurd, is het bestreden besluit niet op juiste wijze met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb voorbereid. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat niet is voldaan aan de in artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb opgenomen voorwaarde om een bezwaarprocedure achterwege te laten.
4.6 Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit waarbij bouwvergunning en vrijstelling zijn verleend, een besluit waartegen op grond van artikel 7:1 van de Awb bezwaar dient te worden gemaakt, alvorens beroep bij de rechtbank kan worden ingediend. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Voorts zal de rechtbank bepalen dat het beroepschrift van eisers met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb ter behandeling als bezwaarschrift wordt doorgezonden aan verweerder.
4.7 De rechtbank ziet in de onjuiste mededeling in het bestreden besluit omtrent het instellen van beroep, waardoor eisers nodeloos kosten hebben gemaakt, aanleiding te bepalen dat het door eisers betaalde griffierecht van € 288,00 en de door hen gemaakte proceskosten door de gemeente Smallingerland worden vergoed. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eisers € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (indienen beroepschrift: 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De rechtbank wijst de gemeente Smallingerland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. De rechtbank merkt in dit verband op dat de kosten van professionele rechtsbijstand worden vergoed volgens een forfaitair systeem, dat is gerelateerd aan de gemiddelde werkbelasting in diverse zaaktypen. De werkelijk gemaakte kosten zijn dus niet relevant. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het door de gemachtigde van eisers opgevoerde bedrag van € 6.240,00 aan honorarium. Met betrekking tot de opgevoerde reiskosten merkt de rechtbank op dat de reiskosten van de gemachtigde geacht worden te zijn inbegrepen in de forfaitaire vergoeding voor de professionele rechtshulpverlener en mitsdien niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen. Evenmin komt het onder de post "verschotten" opgevoerde bedrag van € 27,25 (kosten uittreksel) voor vergoeding in aanmerking, aangezien dit bedrag naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd.