Inhoudelijke kant van de zaak
4.1 Zoals hiervoor is overwogen verhoudt de bouw van het behandelcentrum zich niet tot artikel 4 van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied". Het college heeft deze strijd met het bestemmingsplan opgeheven door vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen.
4.2 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
4.3 In de bij het bestreden besluit behorende ruimtelijke onderbouwing, zoals door het college vastgesteld op 28 oktober 2008, is uiteengezet dat en waarom het bouwplan zich verhoudt tot het rijksbeleid, het provinciale beleid (Streekplan Fryslân 2007) en het gemeentelijke beleid. Voorts zijn daarbij via onderzoek betrokken ecologische waarden, archeologische waarden, geluid, luchtkwaliteit, een watertoets, (individuele) veiligheid van personen en bodemonderzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldoet aan de eisen die hieraan in dit geval gesteld moeten worden.
4.4 Zoals hiervoor is overwogen hebben GS bij brief van 11 november 2008 ten behoeve van het bouwplan een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Daarnaast heeft de gemeenteraad zijn bevoegdheid om ten behoeve van het onderhavige bouwplan vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen bij besluit van 1 april 2008 gedelegeerd aan het college. Dit betekent dat aan de formele voorwaarden voor toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO is voldaan. Het college was en is dus bevoegd om ten behoeve van het onderhavige bouwplan vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen.
4.5 Vervolgens is aan de orde of het college van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord of het college, na afweging van de betrokken belangen, waaronder de belangen van verzoeker, maar ook de door Jeugdhulp Friesland behartigde belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te verlenen.
4.6 Ter zitting heeft Droste nader uiteengezet welke maatregelen worden getroffen om overlast te voorkomen, althans dit tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Aangegeven is dat er cameratoezicht zal plaatsvinden. Verder is aangegeven dat conciërges permanent aanwezig zijn op het centrum en 's avonds en 's nachts rondom het centrum rondes lopen. Voorts wordt gecontroleerd welke personen het centrum binnenkomen en verlaten. Bezoeken kunnen slechts op afspraak plaatsvinden. Droste heeft daarnaast nog aangegeven dat het gebruik van alcohol niet is toegestaan, ook niet bij festiviteiten. Voor wat betreft drugsgebruik heeft Droste aangegeven dat Jeugdhulp Friesland op dit punt samenwerkt met Verslavingszorg Noord-Nederland. Van een bovenliggende verslavingsproblematiek is geen sprake. Hij heeft niet willen uitsluiten dat jeugdigen, aan wie het is toegestaan het centrum (tijdelijk) te verlaten, buiten het centrum drugs en/of alcohol gebruiken, maar dat bij terugkeer van deze jeugdigen door middel van urinecontroles wordt gecontroleerd of sprake is van alcohol- en/of drugsgebruik. Deze controles vinden plaats in ziekenhuis Nij Smellinghe te Drachten. Indien sprake is van drugsgebruik krijgt de betrokken jeugdige een (tijdelijk) verbod om het centrum te verlaten, en volgt een gesprek. Bovendien dient de jeugdige binnen drie maanden af te kicken. Slaagt de jeugdige hierin niet, dan volgt een klinische opname bij (een instelling van) Verslavingszorg Noord-Nederland. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter waarborgen deze maatregelen in voldoende mate dat mogelijke overlast, veroorzaakt door bezoekers van en/of de jeugdigen in het centrum in aanvaardbare en voldoende mate wordt voorkomen. De voorzieningenrechter deelt, gelet op de voorziene maatregelen, niet de vrees van [A] dat de komst van het behandelcentrum zal leiden tot overlast en een aantasting van het woon -en leefklimaat in de directe omgeving van het behandelcentrum, in een onaanvaardbare mate.
4.7 Het college heeft het aantal verkeersbewegingen met betrekking tot de oude functie van het complex "Woodbrookers" (horecafunctie) vergeleken met het aantal (verwachte) verkeersbewegingen ten gevolge van de komst van het behandelcentrum. Voor wat betreft de 'oude situatie' is onder meer informatie opgevraagd bij de vorige exploitant van "Woodbrookers". Op basis van de aldus verkregen informatie heeft het college berekend dat het met de oude functie van "Woodbrookers" samenhangende aantal autoritten, 183 per gemiddelde werkdag bedraagt. Vervolgens heeft het college op basis van de van Jeugdhulp Friesland verkregen gegevens berekend dat met de komst van het behandelcentrum gerekend kan worden op 142 autoritten gemiddeld per dag. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden om deze berekeningen voor onjuist te houden. Verder is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken dat de Boerestreek een onveilige weg is. Ook overigens is de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel niet gebleken dat de locatie van het behandelcentrum stuit op verkeersdeskundige bezwaren.
4.8 Met betrekking tot de ecologische aspecten van het bouwplan overweegt de voorzieningenrechter dat volgens vaste jurisprudentie de vraag of in het kader van de vrijstelling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde kan komen in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat geen goedkeuring aan een bouwplan verleend mag worden, indien en voor zover het betreffende bestuursorgaan op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg zou staan (vgl. LJN: BD2128). Blijkens de rapporten van 5 februari 2008 en 11 september 2008 van Bügel Hajema Adviseurs is het gebied waarop het bouwplan betrekking heeft, bezocht op 17 december 2007 en vervolgens aanvullend op 8 mei 2008, 28 mei 2008, 2 juli 2008 en 28 augustus 2008. Uit het rapport van 11 september 2008 blijkt dat rond het complex "Woodbrookers" twee beschermde plantensoorten zijn aangetroffen, namelijk de soorten daslook en steenanjer. In dit rapport wordt echter nergens gewag gemaakt van de aanwezigheid van orchideeën. In het rapport van 5 februari 2008 wordt evenmin gewag gemaakt van de aanwezigheid van deze plantensoort. Dat, zoals [A] betoogt, deze plantensoort wel aanwezig is en tijdens de veldbezoeken over het hoofd is gezien, komt de voorzieningenrechter niet waarschijnlijk voor, te meer gelet op het aantal veldbezoeken en de periode waarin deze hebben plaatsgevonden. Overigens heeft [A] deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich niet de situatie voor dat op voorhand aannemelijk is dat de in geding zijnde natuurwaarden zich verzetten tegen realisering van het behandelcentrum. Het college behoefde zich daarom niet gehouden te achten vanwege ecologische waarden goedkeuring te onthouden aan de bouw van het behandelcentrum.
4.9 Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college de noodzaak van en het belang bij de realisering van het behandelcentrum, zoals geschetst in paragraaf 3 van de ruimtelijke onderbouwing (Planbeschrijving, Achtergronden aanvraag), van doorslaggevende betekenis heeft mogen achten, boven de door [A] aangegeven belangen om van realisering van het behandelcentrum af te zien. Het college heeft daarom in redelijkheid kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling voor de bouw van het behandelcentrum. Nu het bouwplan bovendien voldoet aan redelijke eisen van welstand en gesteld noch gebleken is van andere gronden op grond waarvan de bouwvergunning geweigerd had moeten worden, was het college, gelet op artikel 44 van de Woningwet, gehouden bouwvergunning aan Jeugdhulp Friesland te verlenen. Voor het schorsen van de bouwvergunning bestaat geen aanleiding. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.