ECLI:NL:RBLEE:2009:BH4161

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/175, 09/176, 09/177 en 09/178
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO voor de aanleg van een hoofdontsluitingsweg in verband met de realisering van een woonwijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 26 februari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vrijstellingsbesluit van de gemeente Leeuwarden. Het college had op 14 januari 2009 aan de bedrijven [X] en [Y] mededeling gedaan van zijn besluit om vrijstelling te verlenen van de geldende bestemmingsplannen voor de uitvoering van grondwerkzaamheden ter voorbereiding van de aanleg van een hoofdontsluitingsweg, die verband houdt met de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk 'Hikkemieden'. De bedrijven [X] en [Y] hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat de ontwikkeling van de woonwijk hun bedrijfsvoering zal beperken. Ze hebben verzocht om schorsing van het vrijstellingsbesluit totdat er onherroepelijk is beslist over het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [X] en [Y] een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek, aangezien hun bedrijven zich in de directe omgeving van de geplande weg bevinden. De voorzieningenrechter heeft echter ook geoordeeld dat de aanleg van de weg en de voorbelasting niet onomkeerbare gevolgen hebben en dat de bedrijfsvoering van [X] en [Y] niet wordt belemmerd. Bovendien hebben zij de mogelijkheid om hun bezwaren naar voren te brengen in de procedure met betrekking tot het ontwerp-bestemmingsplan.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vrijstelling te verlenen, en dat de beroepen van [X] en [Y] ongegrond zijn. De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummers: AWB 09/175, 09/176, 09/177 en 09/178
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 februari 2009 op grond van artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam bedrijf],
(hierna: [X]),
[naam bedrijf],
(hierna: [Y]),
beiden gevestigd te [vestigingsplaats],
gemachtigde: mr. A.J. Spoelstra, werkzaam bij Pietersma & Spoelstra te Drachten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,
(hierna: het college),
gemachtigde: mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden.
Procesverloop
Bij separate brieven van 14 januari 2009 heeft het college [X] en [Y] mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Tegen dit besluit hebben [X] en [Y] beroep ingesteld, respectievelijk bij brief van 20 januari 2009 en bij brief van 21 januari 2009. De beroepen zijn bekend onder nummers 09/176 ([X]) en 09/178 ([Y]).
Tevens hebben [X] en [Y] zich bij separate brieven van 21 januari 2009 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken zijn geregistreerd onder nummers 09/175 ([X]) en 09/177 ([Y]).
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting op 11 februari 2009. Namens [Y] is [naam] verschenen, bijgestaan door mr. A.J. Spoelstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen mr. J.V. van Ophem. Namens de gemeente Leeuwarden (hierna: de gemeente) is H. Löwik, werkzaam bij de gemeente, verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Op 25 april 2008 heeft de gemeente het college verzocht om op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling van de geldende bestemmingsplannen "Wirdum -Negentig" en "Buitengebied" te verlenen voor de uitvoering van grondwerkzaamheden, bestaande uit het aanbrengen van een hoeveelheid grond op een perceel (voorbelasting) ter voorbereiding van de aanleg van een hoofdontsluitingsweg. De aanleg van deze weg houdt verband met de realisering van woonwijk "Hikkemieden" te Wirdum. In verband met de realisering van deze woonwijk is het ontwerp-bestemmingsplan "Wirdum" met ingang van 15 januari 2009 ter inzage gelegd. Het gebied waar de woonwijk is geprojecteerd heeft thans nog een agrarische bestemming.
1.2 Voorafgaand aan het vrijstellingsverzoek, op 8 april 2008, hebben Gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: GS) het college meegedeeld dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben (verklaring van geen bezwaar).
1.3 Met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb heeft het college zijn voornemen om de gevraagde vrijstelling te verlenen (ontwerp-besluit) met ingang van 5 juni 2008 gedurende zes weken ter inzage gelegd en gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het ontwerp-besluit kenbaar te maken bij het college.
1.4 Bij separate brieven van 10 juli 2008 hebben [X] en [Y] hun zienswijzen over het ontwerp-besluit gegeven.
1.5 Bij besluit van 14 januari 2009 heeft het college, onder ongegrondverklaring van deze zienswijzen, de gevraagde vrijstelling aan de gemeente verleend.
Het geschil
2.1 [X] en [Y] zijn van mening dat de vrijstelling voor het aanleggen van de weg niet los gezien kan worden van het doel waarvoor deze weg wordt aangelegd, te weten woningbouw. Hoewel zij erkennen dat de aanleg van de weg hun bedrijfsuitvoering niet belemmert, vrezen zij dat de bedrijfsvoering van hun bedrijven wel wordt beperkt door de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk. In ieder geval heeft het college het tegendeel niet aangetoond. Zij zijn verder van opvatting dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de door GS afgegeven verklaring van geen bezwaar. In dit verband wijzen zij er op dat GS in deze verklaring expliciet hebben opgemerkt dat van de verklaring geen gebruik gemaakt kan worden na inwerkingtreding van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Gelet op deze expliciete opmerking komt aan het overgangsrecht geen betekenis toe. Tenslotte zijn [X] en [Y] van opvatting dat het nog maar de vraag is of realisering van de nieuwe woonwijk wel doorgang vindt. Het thans bouwrijp maken van bouwterrein voor de realisering van een nieuwe woonwijk is dan ook voorbarig, aldus [X] en [Y]. Zij verzoeken dan ook het vrijstellingsbesluit te schorsen totdat onherroepelijk is beslist over het bestemmingsplan "Wirdum" dat thans als ontwerp ter inzage is gelegd.
2.2 Het college is van opvatting dat [X] en [Y] geen spoedeisend belang hebben bij een schorsing van het vrijstellingsbesluit, omdat de gevolgen daarvan (de aanleg van voorbelasting en de realisering van de weg) weer ongedaan gemaakt kunnen worden; er is dus geen sprake van onomkeerbare gevolgen. [X] en [Y] hebben bovendien geen procesbelang bij een beoordeling van hun schorsingsverzoek, omdat, zoals zij ook hebben erkend, hun bedrijfsvoering niet wordt beperkt door de aanleg van de voorbelasting en de aanleg van de weg. Hierbij komt nog dat de belangen van [X] en [Y] volledig worden beschermd doordat zij nog ten volle kunnen opkomen tegen het ontwerp-bestemmingsplan en vervolgens tegen de nadere uitwerking van de latere fasen van het woongebied. Tenslotte heeft het college gemotiveerd betwist dat na de inwerkingtreding van de Wro geen gebruik gemaakt kan worden van de verklaring van geen bezwaar.
Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om [X] en [Y] te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Duidelijk is dat de bedrijven van [X] en [Y] zijn gevestigd in de directe omgeving van de locatie waar de weg gerealiseerd zal worden. Reeds hierom hebben zij een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Dat het aanbrengen van de voorbelasting en de uiteindelijke realisering van de weg in strikt technische zin niet onomkeerbaar is (het perceel kan met enige inspanning weer in overeenkomstig worden gebracht met de agrarische bestemming), maakt dit niet anders. Dat de bedrijfsvoering van
[X] en [Y] niet belemmerd wordt door de aanleg van de voorbelasting en de realisering van de weg, maakt ook niet dat zij geen procesbelang hebben.
3.3 Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaken.
3.4 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
3.5 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
3.6 Zoals is aangegeven in rechtsoverweging 1.2 hebben GS een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
3.7 Voor wat betreft de ruimtelijke onderbouwing heeft het college verwezen naar het ontwerp-bestemmingsplan "Wirdum". Daarin zijn de gronden, waaronder de grond waarvoor thans vrijstelling is verleend, aangewezen voor onder meer woningbouw. De aanleg van voorbelasting en de realisering van de hoofdontsluitingsweg houdt verband met de realisatie van woonwijk "Hikkemieden". Het project past binnen de toekomstige bestemming van het gebied. Het vrijstellingsbesluit is daarmee voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
3.8 Artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing blijft ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. Nu het onderhavige vrijstellingsverzoek is ingediend voor de inwerkingtreding van de Wro faalt het betoog dat het college na de inwerkingtreding van de Wro geen gebruik mocht maken van de verklaring van geen bezwaar. Voor wat betreft de afsluitende alinea in de verklaring van geen bezwaar is de voorzieningenrechter van oordeel dat -anders dan [X] en [Y] veronderstellen- die als een opmerking van informatieve aard dient te worden beschouwd met betrekking tot de toepassing van de vrijstellingsprocedure van artikel 19, tweede lid, van de WRO in het algemeen.
3.9 Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de formele voorwaarden voor uitoefening van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
3.10 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten om vrijstelling te verlenen. Zoals hiervoor onder 1.1 is overwogen, is de onderhavige vrijstelling beperkt tot de aanleg van voorbelasting ter voorbereiding van de aanleg van een hoofdontsluitingsweg. De vrijstelling ziet niet op het oprichten van de nieuwe woonwijk "Hikkemieden" met de daarbij behorende definitieve infrastructurele voorzieningen. Het betoog van [X] en [Y] dat is gericht tegen de gevolgen van deze voorzieningen voor hun bedrijfsvoering, behoeft in deze procedure dan ook geen bespreking (vgl. LJN: BG7176). [X] en [Y] kunnen hun vrees dat de bedrijfsvoering van hun bedrijven wordt beperkt door de ontwikkeling van woonwijk "Hikkemieden" naar voren brengen in de procedure met betrekking tot het ontwerp-bestemmingsplan "Wirdum".
3.11 De beroepen zijn ongegrond. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat daarom geen aanleiding, zodat de verzoeken worden afgewezen.
3.12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2009.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. C.H. de Groot
Tegen de uitspraak in de verzoeken om een voorlopige voorziening met registratienummers 09/175 en 09/177 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaken met registratienummers 09/176 en 09/178 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 in samenhang met 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.