Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om [X] en [Y] te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Duidelijk is dat de bedrijven van [X] en [Y] zijn gevestigd in de directe omgeving van de locatie waar de weg gerealiseerd zal worden. Reeds hierom hebben zij een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Dat het aanbrengen van de voorbelasting en de uiteindelijke realisering van de weg in strikt technische zin niet onomkeerbaar is (het perceel kan met enige inspanning weer in overeenkomstig worden gebracht met de agrarische bestemming), maakt dit niet anders. Dat de bedrijfsvoering van
[X] en [Y] niet belemmerd wordt door de aanleg van de voorbelasting en de realisering van de weg, maakt ook niet dat zij geen procesbelang hebben.
3.3 Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaken.
3.4 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
3.5 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
3.6 Zoals is aangegeven in rechtsoverweging 1.2 hebben GS een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
3.7 Voor wat betreft de ruimtelijke onderbouwing heeft het college verwezen naar het ontwerp-bestemmingsplan "Wirdum". Daarin zijn de gronden, waaronder de grond waarvoor thans vrijstelling is verleend, aangewezen voor onder meer woningbouw. De aanleg van voorbelasting en de realisering van de hoofdontsluitingsweg houdt verband met de realisatie van woonwijk "Hikkemieden". Het project past binnen de toekomstige bestemming van het gebied. Het vrijstellingsbesluit is daarmee voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
3.8 Artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing blijft ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. Nu het onderhavige vrijstellingsverzoek is ingediend voor de inwerkingtreding van de Wro faalt het betoog dat het college na de inwerkingtreding van de Wro geen gebruik mocht maken van de verklaring van geen bezwaar. Voor wat betreft de afsluitende alinea in de verklaring van geen bezwaar is de voorzieningenrechter van oordeel dat -anders dan [X] en [Y] veronderstellen- die als een opmerking van informatieve aard dient te worden beschouwd met betrekking tot de toepassing van de vrijstellingsprocedure van artikel 19, tweede lid, van de WRO in het algemeen.
3.9 Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de formele voorwaarden voor uitoefening van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
3.10 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten om vrijstelling te verlenen. Zoals hiervoor onder 1.1 is overwogen, is de onderhavige vrijstelling beperkt tot de aanleg van voorbelasting ter voorbereiding van de aanleg van een hoofdontsluitingsweg. De vrijstelling ziet niet op het oprichten van de nieuwe woonwijk "Hikkemieden" met de daarbij behorende definitieve infrastructurele voorzieningen. Het betoog van [X] en [Y] dat is gericht tegen de gevolgen van deze voorzieningen voor hun bedrijfsvoering, behoeft in deze procedure dan ook geen bespreking (vgl. LJN: BG7176). [X] en [Y] kunnen hun vrees dat de bedrijfsvoering van hun bedrijven wordt beperkt door de ontwikkeling van woonwijk "Hikkemieden" naar voren brengen in de procedure met betrekking tot het ontwerp-bestemmingsplan "Wirdum".
3.11 De beroepen zijn ongegrond. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat daarom geen aanleiding, zodat de verzoeken worden afgewezen.
3.12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.