ECLI:NL:RBLEE:2009:BH3840

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880240-08VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Speedbootzaak: Dodelijke aanvaring onder invloed van alcohol

In de zaak van de speedbootzaak, die zich afspeelde op 7 juni 2008 op het Prinses Margrietkanaal, werd de verdachte beschuldigd van roekeloos varen onder invloed van alcohol, wat leidde tot een dodelijke aanvaring met een binnenvaartschip. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als schipper van de speedboot, verantwoordelijk was voor de veiligheid van de opvarenden en de naleving van de verkeersregels op het water. Tijdens de terugvaart van een evenement in Langweer, waar de verdachte en zijn medepassagiers alcohol hadden genuttigd, nam de verdachte het roer over van een andere opvarende, maar stapte kort daarna uit angst voor politiecontrole achter het roer vandaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks het feit dat hij niet meer aan het stuur stond, nog steeds de schipper was en verantwoordelijk bleef voor de vaart. De aanvaring met het binnenvaartschip resulteerde in de dood van een opvarende en zwaar lichamelijk letsel bij een andere. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door de snelheid van de boot te verhogen en niet in te grijpen toen de nieuwe bestuurder onder invloed van alcohol het roer overnam. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en kreeg een verbod om gedurende de proeftijd als schipper of bestuurder van een motorschip of snelle motorboot op te treden. Tevens werd de in beslag genomen speedboot verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880240-08 VEV
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/520713-07
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 februari 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 10 februari 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het onder 1. primair, subsidiair, 3. primair en subsidiair telastegelegde;
- veroordeling voor het onder 1. meer subsidiair, 2. en 3. meer subsidiair telastegelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van het inleveren van zijn vaarbewijs bij Korps Landelijke Politiediensten, alsmede het verbod om binnen de proeftijd een nieuw vaarbewijs aan te vragen;
- tenuitvoerlegging van de op 3 december 2007 opgelegde hechtenis voor de duur van twee maanden.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van mening dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1. primair, 1. subsidiair, 3. primair en 3 subsidiair telastegelegde heeft begaan zodat verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken.
Verweren raadsman
Schipper
De verdediging heeft onder meer gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij geen schipper was ten tijde van het ongeval. Hiertoe is -kort gezegd- aangevoerd dat het stuur door een andere opvarende is overgenomen, toen bij Grou een blauw flikkerlicht werd aangezien voor het licht van een politieboot. Verdachte is toen vóór in zijn boot gaan zitten, vanwaar hij roer noch gashendel kon bereiken. Er is niet uitdrukkelijk afgesproken wie vanaf dat moment schipper zou zijn. Het Binnenvaartpolitiereglement (verder: BPR) definieert ook niet wie de schipper is. Gezien de artikelen 1.02 en 1.03 BPR, juncto artikel 1e Scheepvaartverkeerswet, gaat de verdediging ervan uit dat de schipper achter het roer staat en dat hij tijdelijk door iedere andere opvarende kan worden vervangen. Volgens de ter zitting gehoorde deskundige [naam deskundige] wordt in de recreatievaart zelden afgesproken wie de schipper zal zijn, maar veeleer ‘wie er zal sturen’. Degene die stuurt, heeft dan de feitelijke leiding omdat hij de koers en vaart bepaalt. Deze persoon moet dan ook worden aangemerkt als schipper in de zin van het BPR. In navolging van deskundige [naam deskundige] meent de verdediging dat, naarmate het schip kleiner en sneller is, de bestuurder eerder als de schipper moet worden aangemerkt. In een snelle boot kunnen anderen dan de bestuurder immers geen enkele controle houden bij het snelvaren, zodat zij niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid van de schipper uit te oefenen. Vanaf het moment van de overdracht van het stuur was verdachte dus schipper af en was de andere opvarende de schipper, aldus de verdediging. Uit de verklaring van de opvarenden blijkt overigens niet dat sprake was van een gezagsverhouding aan boord. Verdachte heeft geen aanwijzingen gegeven, anders dan een verzoek om niet te hard te varen. De verdediging heeft zich mede beroepen op het rapport van deskundige [naam deskundige] en diens verklaring ter zitting.
Daarentegen heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte als schipper was aan te merken, met verwijzing naar het rapport van de deskundige [naam deskundige] en diens verklaring ter terechtzitting.
De rechtbank overweegt als volgt.
Reeds onder het oorspronkelijke BPR, zoals dat op 1 april 1984 in werking trad, gold blijkens de nota van toelichting het volgende:
Bedoelde verantwoordelijkheid [voor de navigatie] betekent geenszins, dat als de verantwoordelijke schipper altijd wordt aangemerkt degene die daadwerkelijk het roer of de andere instrumenten bedient. Laatstgenoemde zal immers dikwijls toch handelen in opdracht van degene die dan deswege als de verantwoordelijke schipper dient te worden beschouwd. De schipper hoeft zich niet aan dek te bevinden. Hij blijft de schipper, ingeval hij korte tijd in de kajuit verblijft (…) en dan de leiding van de navigatie aan een ander bemanningslid overlaat, zolang hij tenminste in de gelegenheid is zich terstond aan dek of naar de stuurhut te begeven …
Bij het zevende wijzigingsbesluit van het BPR van 1 september 1995 (Staatsblad 1995, 437) heeft de wetgever in navolging van het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) artikel 1.03 lid 3 toegevoegd aan het BPR. Hierin is bepaald dat een persoon die zelfstandig de koers en snelheid bepaalt, zelfstandig verantwoordelijk is. In 1984 had de BPR-wetgever dit lid bewust niet overgenomen uit het RPR, omdat toen nog werd aangenomen dat de zelfstandig sturende persoon in het BPR al automatisch tot “feitelijk schipper” werd.
In 1984 werd dus nog geen separaat artikel nodig geacht om die verantwoordelijkheid op de zelfstandig sturende persoon te leggen. Het zevende wijzigingsbesluit maakte echter duidelijk dat, evenals in het RPR, de zelfstandig sturende persoon niet automatisch de schipper werd maar slechts “feitelijk als schipper optrad” waardoor hem “een overeenkomstige verantwoordelijkheid” toekwam (nota van toelichting op het RPR, Staatsblad 1983, 389, pagina 175). Hiernaast bleef steeds de schipper verantwoordelijk. In zoverre volgt de rechtbank ook de mening van deskundige [naam deskundige]. Dat in een snelle motorboot de bestuurder evenmin automatisch schipper wordt, volgt uit de nota van toelichting op artikel 8.07 BPR, toegevoegd bij het negende wijzigingsbesluit (Staatsblad 2004, 603):
[Artikel 8.07] is een nieuwe bepaling die de schipper van een snelle motorboot verantwoordelijk stelt voor de naleving van met name de artikelen 8.05 en 8.06. Dit werd noodzakelijk geacht, omdat de schipper niet altijd dezelfde is als degene die een snelle motorboot bestuurt.
Een praktische noodzaak om het gezag over een snelle motorboot bij hoge snelheid naar de bestuurder te laten verspringen, ontbreekt. Dit zou zelfs hoogst onduidelijk zijn, omdat dan van de snelheid zou afhangen wie op het schip verantwoordelijk is. Bovendien is het aan de schipper om de omstandigheden voor het snelvaren te kiezen. De schipper kan de bestuurder snel laten varen indien dat geen afbreuk doet aan zijn controle, bijvoorbeeld op ruim water. Verliest echter de schipper de controle doordat hem de tijd om te reageren ontbreekt, dan moet hij de bestuurder vaart laten minderen. De schipper blijft verantwoordelijk indien hij door de hoge snelheid niet (tijdig) kan ingrijpen, onverminderd de eventuele eigen verantwoordelijkheid van de bestuurder. Dat in de watersport niet altijd expliciet wordt afgesproken wie de schipper is, doet niet af aan het wettelijk uitgangspunt dat elk schip een schipper heeft die het gezag heeft over de anderen aan boord.
Concluderend kan worden gezegd dat op grond van het BPR de persoon die het schip zelfstandig stuurt niet persé de schipper is, ook niet op een snelle motorboot die met hoge snelheid vaart.
Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat verdachte eigenaar was van de boot en houder van het vaarbewijs. Op de heenweg naar Goingarijp is de boot vooral door hem bestuurd. Verdachte heeft te Langweer nieuwe brandstof besteld. Hij heeft op de terugweg de route bepaald vanaf de Langweerder Wielen, terwijl het juiste vaarwater in het duister lastig te vinden was. Verdachte heeft hierbij de elektronische kaart niet gebruikt omdat hij naar eigen zeggen ervaren is, goed in het donker kan varen en de weg kent. Hij heeft tot aan Grou weer zelf gestuurd. Aldus voerde verdachte het schip en leidde hij de navigatie. Verdachte was dus in ieder geval tot aan Grou de schipper.
Bij Grou is verdachte achter het stuur vandaan gestapt uit angst voor de politie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij aan stuurboordzijde naast de stuurconsole is gaan staan, terwijl een ander het stuur overnam. Uit verklaringen van de opvarenden blijkt dat normale conversatie aan boord steeds mogelijk was, ondanks het motorgeluid en de muziek. Verdachte heeft ook ter zitting bevestigd dat men elkaar aan boord normaal kon verstaan. De rechtbank heeft op de foto’s gezien dat zich vóór de bestuurdersplaats een stuurconsole bevindt, waarop een glazen windscherm is geplaatst. Dit windscherm is open aan de bovenkant en de zijden. De rechtbank concludeert dat verdachte vanaf zijn plaats zonder enig beletsel aanwijzingen in woord of gebaar aan de bestuurder had kunnen geven.
Nu verdachte zich aan dek bevond, en wel naast de stuurconsole vanwaar hij de bestuurder aanwijzingen had kunnen geven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook nadat een ander het stuur had overgenomen, nog steeds de schipper was. De enkele uitroep zijdens verdachte “ik wil niet meer varen” kon een overdracht van het schipperschap niet bewerkstelligen, zeker niet nu verdachte het aan de opvarenden overliet te bepalen wie dan schipper zou worden. Een dergelijke eenzijdige afstand van alle verantwoordelijkheid tijdens de vaart is in flagrante strijd met goed zeemanschap. Daar komt bij dat het onmogelijk is om de verantwoordelijkheid over te dragen aan een bemanningslid waarvan de schipper redelijkerwijs kan vermoeden dat deze teveel gedronken heeft. Dit volgt uit artikel 27, lid 3 van de Scheepvaartverkeerswet, dat inhoudt dat het degene die op een scheepvaartweg een varend schip voert verboden is dit te doen sturen door een persoon, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten dat deze verkeert in een toestand als in het eerste of tweede lid van dat artikel omschreven.
Het stilzwijgen van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet op te vatten als logisch gevolg van het afstaan van de verantwoordelijkheid, maar als instemming met de wijze van varen van de bestuurder. Toen de bestuurder het gas opendraaide, had verdachte als schipper kunnen en moeten ingrijpen.
Doen varen onder invloed
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de bestuurder ten onrechte is onderworpen aan een bloedonderzoek, nu er geen reden was aan te nemen dat de bestuurder niet in staat was mee te werken aan een ademanalyse. Immers is de bestuurder kort na het bevel tot meewerken aan het bloedonderzoek en de bloedafname aangehouden en meegenomen naar het bureau. De raadsman is derhalve van mening dat niet gesproken kan worden van een onderzoek als bedoeld in artikel 27, lid 2, onder b., zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de stukken blijkt dat op zaterdag 7 juni 2008 omstreeks 02.18 uur via de 112 centrale een aanvaring werd gemeld op het Prinses Margrietkanaal te Grou. Bij deze aanvaring zouden een binnenvaartschip en een speedboot betrokken zijn en er werd gemeld dat van de 6 opvarenden één persoon werd vermist. Er worden dan diverse politie-eenheden ter plaatse gestuurd en als deze op locatie zijn aangekomen blijkt dat de overige vijf opvarenden gewond zijn. Deze gewonden worden afgevoerd naar verschillende ziekenhuizen, te weten te Leeuwarden en te Sneek.
Ook de bestuurder had bij deze aanvaring letsel opgelopen. De bestuurder verklaart zelf hierover bij de politie: “Ik ben als gevolg van het ongeval gewond geraakt aan mijn linkerarm. Mijn rechterhand was niet gekneusd, maar als gevolg van het medisch onderzoek zat hier ook verband omheen. Het verband rond mijn linkerarm en rechterhand is aangelegd door personeel in het ziekenhuis te Sneek.” De rechtbank leidt hieruit af dat de bestuurder moest worden overgebracht naar het ziekenhuis te Sneek omdat hij gewond was en hij aldaar medisch moest worden onderzocht.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het aannemelijk was dat de bestuurder als gevolg van zijn verwondingen vermoedelijk niet kon meewerken aan een ademonderzoek, en er derhalve sprake was van een bijzondere geneeskundige reden. Van het bestaan van die bijzondere geneeskundige redenen kan immers ook sprake zijn indien een verdachte op medische gronden niet in staat is zijn medewerking te verlenen aan een op het politiebureau te houden ademonderzoek.
De verbalisanten konden naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid oordelen dat het ondergaan van een ademanalyse om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was voor de bestuurder, omdat ter wille van zijn gezondheid prioriteit diende te worden gegeven aan medisch onderzoek en behandeling. De omstandigheid dat nadien gebleken is dat de verwondingen van de bestuurder meevielen, alsmede het feit dat de bestuurder ten tijde van het ondergaan van de bloedproef lichamelijk wel in staat zou zijn geweest zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse, doen onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet af aan het oordeel dat de politieambtenaren terecht zijn overgegaan tot het doen afnemen van een bloedmonster. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat alcohol snel kan afbreken in het lichaam zodat het van belang is dat een alcoholonderzoek spoedig plaatsvindt en derhalve het voltooien van het medisch onderzoek in het ziekenhuis niet kon worden afgewacht.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen, dat indien het bloedonderzoek inderdaad onrechtmatig zou zijn geweest dit verdachte zou hebben benadeeld, merkt de rechtbank op dat deze onrechtmatigheid niet verdachte zelf zou hebben getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Verdachte zou dan ook geen beroep hebben kunnen doen op deze onrechtmatigheid.
Uit de stukken blijkt dat van de bestuurder meteen is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek en hem niet eerst, zoals artikel 28a lid 5 van de Scheepvaartverkeerswet voorschrijft, daartoe toestemming is gevraagd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Gezien artikel 28a lid 5 van de Scheepvaartverkeerswet is een opsporingsambtenaar bevoegd toestemming te vragen aan een verdachte tot het meewerken aan een bloedproef. Dit moet hij doen indien de verdenking bestaat dat de bestuurder van een varend schip heeft gehandeld in strijd met artikel 27 lid 1 van de Scheepvaartverkeerswet. De bloedproef is door de wetgever omringd met een aantal strikte waarborgen, zoals de bepalingen van het Besluit Alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek, waarvan niet nakomen meebrengt dat het onderzoek niet langer kan worden aangemerkt als een onderzoek in de zin van artikel 27, tweede lid, onderdeel b van de Scheepvaartverkeerswet. Deze regels hebben betrekking op de wijze waarop het onderzoek moet worden uitgevoerd en hebben tot doel een zorgvuldig en betrouwbaar onderzoek te waarborgen.
De regel dat een verdachte pas kan worden bevolen zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, nadat hem eerst gevraagd is of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van het onderzoek, behoort naar het oordeel van de rechtbank hier niet toe.
Indien een bloedproef wordt uitgevoerd nadat is bevolen daaraan mee te werken, zonder dat eerst is gevraagd om toestemming tot het verrichten van bloedonderzoek, maar met naleving van alle regels met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek, is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van een onderzoek als bedoeld in artikel 27 lid, tweede lid, onder b van de Scheepvaartverkeerswet.
Het verzuim om, voorafgaand aan het bevel tot bloedonderzoek, de bestuurder toestemming te vragen, is naar het oordeel van de rechtbank wel een verzuim van vormen in het voorbereidend onderzoek dat niet kan worden hersteld.
Nu door deze onrechtmatigheid echter niet verdachte zelf is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, ziet de rechtbank geen reden voor het toepassen van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte wellicht wel vermoedde dat de bestuurder alcoholische drank had genuttigd, maar dat hij dit niet heeft ingeschat als een situatie bedoeld in artikel 27 lid 2 van de Scheepvaartverkeerswet.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Eerder is overwogen dat verdachte als schipper van de speedboot kan worden aangemerkt. Het zijn van schipper brengt allerlei verantwoordelijkheden mee, waaronder de verantwoordelijkheid voor de naleving van het Binnenvaartpolitiereglement en de Scheepvaartverkeerswet.
Artikel 27 lid 3 van deze wet zegt: “Het is degene die op een scheepvaartweg een varend schip voert verboden dit te doen sturen door een persoon, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten dat deze verkeert in een toestand als bedoeld in het eerste of tweede lid omschreven”. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt dus volledig bij de schipper. Het is aan de schipper om voorafgaande aan een roerwissel zich ervan te vergewissen of de aanstaande bestuurder volledig bekwaam is het schip te besturen. Verdachte heeft hiertoe geen onderzoek gedaan. Sterker nog, verdachte is op het moment dat hij dacht politie te zien achter het roer vandaan gestapt en hij heeft dit roer gelaten aan wie er ook maar behoefte aan had dit over te nemen.
Verdachte heeft zich daarmee volledig onttrokken aan zijn verantwoordelijkheden als schipper. Verdachte heeft dit gedaan terwijl hij wist dat alle opvarenden van zijn snelle motorboot alcohol hadden gedronken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte in het geheel geen inschatting heeft gemaakt van de toestand waarin de nieuwe bestuurder verkeerde. Verdachte kan zich derhalve niet erop beroepen dat hij niet wist of de nieuwe roerganger zodanig onder invloed verkeerde dat hij niet meer tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Nu verdachte heeft nagelaten onderzoek te doen naar de geschiktheid van bestuurder, terwijl verdachte wist dat de nieuwe bestuurder alcoholische drank had genuttigd, heeft verdachte welbewust het risico aanvaard dat zijn schip werd bestuurd door een persoon die verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 27, lid 2 onder b van de Scheepvaartverkeerswet. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte redelijkerwijze moest weten dat de bestuurder verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 27, lid 2 onder b. van de Scheepvaartverkeerwet.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot de telastegelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe:
1. Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 februari 2009, - zakelijk weergegeven – onder meer verklaard:
Ik bevond mij in de nacht van 6 op 7 juni 2008 als opvarende in mijn snelle motorboot (speedboot) met het registratienummer 43-39-YL op het Prinses Margrietkanaal in de gemeente Boarnsterhim. We hebben toen met mijn speedboot een aanvaring gehad. Op het moment van de aanvaring bestuurde [mededader] mijn boot.
Door deze aanvaring is [slachtoffer1] om het leven gekomen en is aan [slachtoffer2] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Ten tijde van de aanvaring voeren we met mijn boot een hogere snelheid dan dat aldaar is toegestaan.
Ik heb op het moment dat ik het blauwe lichtje bij de spoorbrug bij Grou zag en ik niet langer wilde sturen geen aanwijzingen gegeven in mijn boot. Ik heb ook geen opdracht gegeven wie er moest gaan sturen. Ik ben alleen maar achter het roer vandaan gestapt.
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanvaring, nr. 2008014495-1 van 8 juli 2008 (blz. 184-204) onder meer inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op zaterdag 7 juni 2008 voeren op het Prinses Margrietkanaal, gelegen in de gemeente Boarnsterhim de motorschepen [naam motorschip]en [naam speedboot]. De [naam motorschip] kwam uit de richting Groningen en voer in de richting Lemmer. De [naam speedboot] kwam uit de richting Lemmer en voer in de richting Groningen. Beide schepen hielden hun stuurboordwal. Het vaarwater maakt ter plaatse een flauwe bocht. Beide schepen ontmoetten elkaar en zouden elkaar op een geschatte afstand van 10 meter voorbijlopen. Op het moment dat beide schepen elkaar voorbij voeren, voer de snelle motorboot voorzien van het registratieteken 43-39-YL met grote snelheid daar ook op het Prinses Magrietkanaal, komende vanuit de richting Lemmer en gaande in de richting Groningen.
Deze snelle motorboot verminderde geen snelheid, doch liep de [naam speedboot] over bakboord op, op het moment dat de [naam speedboot] het motorschip [naam motorschip] op tegengestelde koers tegemoet kwam en ontmoette. Het gevolg was dat de snelle motorboot 43-39-YL met onverminderde snelheid tegen de bakboordzijde (linkervoorzijde) van de kop van de hem tegemoet varende [naam motorschip] opvoer.
De snelle motorboot 43-39-YL had in totaal zes opvarenden. Vier van deze opvarenden vielen als gevolg van de klap van de aanvaring overboord. Drie van de vier drenkelingen konden zichzelf of met behulp van anderen redden. De vierde drenkeling bleef vermist en het ontzielde lichaam van dit slachtoffer werd op zondag 8 juni 2008 geborgen.
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van inverzekeringstelling, nr. 2008059660-2 van 7 juni 2008 (blz. 20-21) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik was afgelopen nacht op mijn boot aan het varen met verschillende personen. Het betreft [mededader], [slachtoffer1], [passagier] [passagier] en [slachtoffer2]. Wij hadden allemaal gedronken. Ik ben de eigenaar van de boot en tevens de schipper.
We zijn vertrokken vanuit Langweer, waar ik de boot als eerste bestuurd heb, daarna heeft [slachtoffer1] de besturing overgenomen en als laatste stuurde [mededader]. Hoe snel we nu voeren weet ik niet. De boot was in planee. Dit is vanaf 20 kilometer per uur zo.
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2008059660-2 van 8 juni 2008 (blz. 23-26) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb een snelle motorboot van het merk Wellcraft, type 29CCF, voorzien van tweemaal 225 PK buitenboordmotoren van het merk Yamaha. De maximum snelheid die in de uitrusting behaald kan worden is tussen de 75 en 80 km per uur, gemeten op de GPS.
4. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20070608.1130.2492 van 8 juni 2008 (blz. 27-30) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte:
Op vrijdagmorgen 6 juni 2008 ben ik met mijn boot vertrokken vanaf Leeuwarden. In mijn boot had ik medepassagiers. Wij gingen die dag naar de businesscup, die zou worden gevaren in Goingaryp. Dit is een jaarlijks evenement dat jaarlijks wordt gevaren. Na het zeilen was er een barbecue. Tijdens het eten werd er alcohol geschonken. Ik heb tijdens de barbecue wel alcohol gedronken, maar hoeveel dat is geweest weet ik niet. Na de barbecue ben ik weggegaan naar Langweer. [passagier], [mededader], [passagier] en nog misschien een persoon, waren bij mij aan boord toen wij naar Langweer voeren. In Langweer hebben wij in het café van een hotel in het centrum van Langweer en in de Tapperij daar nog wat gedronken.
Kort na middernacht is er besloten om terug te varen met mijn boot van Langweer naar Leeuwarden. Aan boord waren mijn persoon, [passagier], [mededader], [passagier] [slachtoffer2] en [slachtoffer1]. Wij zijn via het PM-kanaal richting Leeuwarden gevaren. Tijdens de terugvaart was het zicht donker.
Ik weet dat we kort voor de aanvaring in planee hebben gevaren, maar over de snelheid waarmee wij hebben gevaren kan ik niets verklaren.
Aan het stuurwiel stond [mededader], die volgens mij vanaf Grou mijn boot heeft gestuurd. Toen volgde de aanvaring. Plotseling en vanuit het niets. Het was een keiharde klap, gevolgd door bubbelend water.
V: wie heeft er gevaren vanaf Langweer?
A: Dit is volgens mij de volgorde: Ik, [slachtoffer1] en [mededader].
5. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20080609.1325.2582 van 10 juni 2008 (blz. 34-37) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte:
Toen wij in Langweer aankwamen zijn we eerst bij een kennis van [passagier] langsgegaan om mijn boot te tanken. Ik zag namelijk dat tijdens het varen het laatste blokje op de digitale tankinhoudmeter af en toe knipperde.
Ik heb het eerste stuk vanuit Langweer gevaren, tot na de spoorbrug bij Grou.
Ik weet dit omdat wij in de buurt van de spoorbrug een blauw knipperlichtje zagen. Ik heb u al uitgelegd waarom ik geen confrontatie met de politie meer wil. Dit was ook de reden dat [slachtoffer1] het roer overnam.
V: Hoe hard is er gevaren van Langweer naar Grou?
A: Ik heb harder gevaren dan 12 km/h
V: Vanaf Grou heeft [mededader] verder gevaren?
A: ja
6. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20080607.1100.4307 van 7 juni 2008
(blz. 81-84) onder meer inhoudende als verklaring van [mededader]:
Wij waren 's middags in Goingarijp geweest. Ik heb zelf ongeveer 10 tot 12 glazen bier gehad. Daarna zijn we naar Langweer gevaren. Wij zijn met de boot van [verdachte] richting Langweer gevaren. De stemming op de terugweg naar Leeuwarden was gezellig. De terugreis vanaf Langweer is gegaan via het water wat loopt van de Langweerderwielen naar het Prinses Margrietkanaal en vervolgens via het Prinses Margrietkanaal op in de richting van Leeuwarden. We hebben met wisselende snelheden gevaren. Er zijn stukken in planee gevaren. De boot gaat volgens mij met 20 tot 25 kilometer per uur al in planee. Er zijn stukken harder gevaren dan de snelheid hierboven genoemd. Tijdens het varen was er geen andere speedboot bij ons in de buurt. Ik weet dat [verdachte] het eerste stuk heeft gevaren van Langweer in de richting van Terhorne en Grou. [verdachte] is ook de vaste schipper van deze boot. Ter hoogte van de spoorbrug van Grou is er een wisseling van roerganger geweest. [slachtoffer1] heeft toen het roer overgenomen. De wisseling heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het mogelijk zien van een blauw licht. Hierbij werd gedacht aan een politievaartuig. De snelheid is daarop verlaagd en er heeft een wisseling plaatsgevonden tussen [verdachte] en [slachtoffer1]. Hierover zijn overigens geen woorden gewisseld.
7. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20080608.1400.4307 van 8 juni 2008 (blz. 85-87) onder meer inhoudende als verklaring van [mededader]:
Ik ga even terug naar het moment dat [verdachte] het roer overdraagt aan [slachtoffer1]. [verdachte] is de schipper en hij bepaalt uiteindelijk wat er aan boord gebeurt. Ik heb mij geen moment schipper gevoeld. Toen wij dat blauwe licht zagen en wij ervan uit gingen dat dit mogelijk een politieboot kon zijn had [verdachte] zoiets van ik moet niet achter het roer staan als we aangehouden worden. Hij zei: "als we aangehouden worden, heb ik niet gevaren".
[slachtoffer1] nam stilzwijgend het roer over. Het was op dat moment aardedonker.
[verdachte] heeft toen dat eerste stuk gevaren zoals ik al eerder heb gezegd. Dit ging op zijn bekende wijze, dus zeg maar gewoon hard.
8. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20080613.0935.2679 van 13 juni 2008 (blz. 88-96) onder meer inhoudende als verklaring van [mededader]:
Het was behoorlijk donker die nacht, er was geen maanlicht. Nadat wij de haven van Langweer uit waren gevaren de Langweerderwielen op, zijn we linksaf de vaargeul in gevaren het Prinses Margrietkanaal op. Op dit kanaal zijn wij rechtsaf richting Leeuwarden gevaren via het Snekermeer. Tijdens deze rit werd er hard gevaren, ik schat vijftig of zestig km per uur, met [verdachte] het hele traject achter het roer.
Ik kan mij nog wel herinneren dat wij de sluizen bij Terhorne zijn gepasseerd. Deze passage ging met volle snelheid. Ik dacht nog: "Nu vliegen we weer met grote snelheid door de sluizen heen".
Ik bedoel daarmee dat ik weet dat [verdachte] in het verleden problemen met de politie heeft gehad omdat hij met grote snelheid door deze sluizen heen heeft gevaren.
V: Welke personen hebben tijdens de genoemde vaarrit allemaal de boot bestuurd en op welk traject?
A: [verdachte] op het traject tussen Langweer en de spoorbrug bij Grou. Vervolgens [slachtoffer1] op het traject spoorbrug Grou tot binnen honderd meter na het passeren van de veerpont bij Grou. Vervolgens ikzelf vanaf dat moment tot de aanvaring. Ik weet niet of [slachtoffer1] de tijd dat ik mijn hand aan het stuur had ook zijn handen nog aan het stuurwiel had.
Ik gis de snelheid waarmee wij voeren tussen de vijftig en zestig kilometer per uur. Dit is puur een schatting. Ik heb geen toerentellers of snelheidsmeters aan boord gezien.
V: wat kun je zeggen over het alcoholgebruik gedurende de gehele dag?
A: Ik heb gedurende de gehele dag, dit is vanaf 17.30 uur tot 24.00 uur ongeveer 10 tot 12 glazen bier gedronken. Daarnaast heb ik daarvoor nog een blikje bier tijdens de zeilwedstrijd gedronken en een blikje Bacardi cola op de boottocht van Goingarijp naar Langweer, dit was aan boord van [verdachte] zijn boot.
Ik realiseer me nu dat we die regels hebben overtreden door bijvoorbeeld zo hard te varen en het onder invloed van alcohol besturen van de boot. Ook toen [verdachte] met volle snelheid door de geopende sluizen bij Terhorne voer. Ik heb me wel gerealiseerd dat het erg hard ging, maar ik heb er verder niet over nagedacht.
9. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20080607.2020.2340 van 7 juni 2008 (blz. 110-112) onder meer inhoudende als verklaring van [passagier]
Na vertrek is er door verschillende opvarenden met de boot gevaren. Er is met wisselende snelheden gevaren. Wij hebben soms wel met een snelheid van 30 a 40 kilometer per uur gevaren. Ik weet dat [verdachte] het eerste stuk heeft gevaren vanaf Langweer uit de haven. Ter hoogte van het Theehuis bij Grou, precies weet ik dat niet meer, is er een wisseling van roerganger geweest. Ik weet voor 90% zeker dat die [mededader] toen het roer heeft overgenomen van [slachtoffer1]. Ik zat toen rechts naast de console. Opeens was er een flauwe bocht en direct daarna was er een vreselijke knal.
10. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2008.06.08.1630.4307 van 9 juni 2008, onder meer inhoudende als verklaring van [naam]
Bij ons in de boot zaten: [verdachte], [slachtoffer1], [slachtoffer2], ik en [mededader]. Vanaf Langweer heeft [verdachte] gevaren en we voeren snel. [verdachte] dacht dat hij op een bepaald moment politie zag. Hierna heeft [slachtoffer1] het roer overgenomen. Daarna is er weer gewisseld en heeft [mededader] het roer overgenomen. Ik heb duidelijk gezien dat [mededader] het stuur overnam. Hierna werd er weer snelheid vermeerderd. Dit gebeurde met hoge snelheid. Deze snelheid bleef gehandhaafd tot de klap. [mededader] heeft zeker een paar minuten gevaren.
11. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2008.06.13.1100.4307 van 13 juni 2008 (blz. 166-168) onder meer inhoudende als verklaring van [naam]:
Ik ben bedienaar van de sluis bij Terherne. Deze sluis bevindt zich in het Prinses Margrietkanaal.
Afgelopen weekend hoorde ik dus weer het gebrul van een buitenboordmotor. Ik lag toen op bed. Ik ben direct uit bed gestapt en naar het slaapkamerraam gegaan dat zich direct naast het bed bevindt. Zoals ik al vertelde heb ik vanaf hier goed zicht op de sluis. Ik hoorde gelijkertijd het gebrul van en buitenboordmotor aanzwellen. Ik zag een speedboot op zeer hoge snelheid door de sluis blazen. Ik schat de snelheid op tenminste 90 kilometer per uur. Het ging bijzonder hard. Ik heb in mijn werk speedboten exact geklokt met een stopwatch en heb redelijk zicht op snelheden van boten. Hoe hoger het wordt hoe moeilijker het te schatten is. Het ging nu in ieder geval zeer hard. Deze manier van varen door de sluis was in ieder geval zeer gevaarlijk. Het was op dat moment donker. Er was op dat moment beslist geen andere speedboot die eerder of vlak daarna door de sluis voer voor zover ik waargenomen heb.
Ik zag dat de boot door de sluis vloog in Noordelijke richting. De boot stopte geen moment af. Even later hoorde ik een geluid alsof de boot een slinger maakte of zo, maar het toerental veranderde niet. Ik weet zeker dat de boot die zo enorm hard door de sluis vloog identiek was aan de boot waarvan wij vorig jaar zoveel last van gehad hebben en die ik hierboven beschreef als de boot van ene [verdachte].
12. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2008014495-9 van 8 juni 2008 (blz. 148-149) onder meer inhoudende als verklaring van [naam]
Ik ben schipper en eigenaar van het vrachtschip [naam motorschip]. Ten tijde van het ongeval waarover ik een verklaring afleg was ik in de stuurhut en voer het schip.
Omstreeks 2.00 uur voer ik in een flauwe bocht naar rechts in de gemeente Boarnsterhim. Ik zag dat ik het schip de [naam speedboot] ontmoette. Toen ik de [naam speedboot] op ongeveer 50 a 60 meter voor de kop had, zag ik in het midden van het vaarwater een snelle speedboot varen die dezelfde koers voer als de [naam speedboot]. Ik zag vervolgens dat de speedboot vrijwel geheel achter de kont van het schip verdween. Een ogenblik later zag ik dat de speedboot aan dezelfde zijde (bakboordzijde) van de [naam speedboot] weer geheel in zich kwam. Ik zag dat de snelheid van die speedboot zeer hoog was. Net na het ongeval zei ik direct dat de snelheid van die speedboot minstens 60 kilometer per uur was geweest. Ik zag vervolgens dat die speedboot even uit het zicht raakte achter de lading van mijn schip. Direct daarop voelde ik een klap en zag ik dat de speedboot onder de kop vandaan naar bakboordzijde wegschoot in de richting van het tankschip. Ik ben hierop direct naar buiten gegaan. Ik hoorde allerlei geschreeuw en zag iemand in het water liggen.
Ik kon op geen enkele wijze anticiperen op dit ongeval. Het ging allemaal veel te snel.
13. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2008014495-3 van 7 juni 2008 (blz. 154-155) onder meer inhoudende als verklaring van [naam]
Op de radar zag ik nog een schip ons tegemoet komen. Dit bleek later [naam motorschip] te zijn. Ik ben stationair gaan draaien.
Op het moment van het passeren, met onze kop ter hoogte van zijn middenschip, zie ik vanuit mijn ooghoek een sportboot voorbij schieten met minstens 40 km per uur. Het was een flits, zo snel zag ik een lampje aan bakboordzijde langszij komen, het was alsof we stillagen. Tussen ons en [naam motorschip] zat een tussenruimte van ongeveer 10 meter. Ik zei tegen mijn collega:"Dit gaat niet goed komen". Ik denk dat de schipper van de sportboot, [naam motorschip], in zijn geheel niet gezien heeft want de sportboot is niet afgestopt of uitgeweken. Ik zag de sportboot tegen [naam motorschip] botsen.
14. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van lijkvinding, nr.2008014546-2 van
12 juni 2008 (blz. 140-142) onder meer inhoudende als verklaring van verbalisant [naam]
Op zondag 8 juni 2008 werd in het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand vaarwater, Prinses Margrietkanaal, gezocht naar de als vermist opgegeven [slachtoffer1] geboren te Leeuwarden, 10 februari 1966.
Bovengenoemd persoon was als vermoedelijk opvarende van de snelle motorboot, voorzien van het registratieteken 43-39-YL vermist geraakt bij een aanvaring tussen voornoemde snelle motorboot en het binnenvaartschip [naam motorschip]
Op voornoemde datum/tijdstip werd met 2 dreggen gedregd. Daar werd toen het stoffelijk overschot van een man opgedregd.
Lijkschouw
Op 8 juni 2008 werd de lijkschouw verricht door [naam], gemeentelijke lijkschouwer.
Door hem werd verdrinking als doodsoorzaak bevonden.
Identificatie door getuigen:
Het stoffelijk overschot werd door de getuigen herkend zijnde de als vermist opgegeven [slachtoffer1].
15. Een schriftelijk stuk, betreffende het Verslag betreffende een niet natuurlijke dood, d.d. 8 juni 2008, opgemaakt door [naam], lijkschouwer, hetwelk - zakelijk weergegeven onder meer inhoudt:
als verklaring van [naam]:
Doodsoorzaak ten gevolge van verdrinking na ongeval met speedboot.
16. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20081230.0900.2582 van 30 december 2008 onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer2]:
Tengevolge van het de speedboot van [verdachte] op zaterdag 7 juni 2008 heb ik een verbrijzeld onderbeen opgelopen. In het ziekenhuis is operatief een stalen pin in dat onderbeen geplaatst. Ik ondervind van die pin nog steeds last. Ik kan hierdoor ook niet of nauwelijks op mijn knieën zitten.
Tengevolge van het ongeval heb ik 10 dagen in Sneek in het ziekenhuis gelegen. Daarna ben ik thuis verder gaan herstellen en revalideren. Dit heeft tot begin september 2008 geduurd. Toen ben ik in overleg met de arbo arts op arbeidstherapeutische basis weer voor een dag in de week begonnen te werken. Uiteindelijk heb ik in november 2008 mijn werkzaamheden weer volledig hervat.
Hierbij is in overleg met mijn werkgever en de arts besloten dat wanneer het mij niet mogelijk was om een volledige weektaak te vervullen het nog steeds mogelijk was om een dag minder te werken per week. Van deze mogelijkheid heb ik noodgedwongen gebruik moeten maken, omdat mijn lichamelijk en psychische gesteldheid het mij niet toeliet om een volledige weektaak aan te kunnen. Ik ben gedurende het gehele traject onder behandeling geweest van een arts, psycholoog en een fysiotherapeut.
Momenteel ben ik in overleg met mijn artsen om te bekijken of de stalen pin eerder uit mijn been kan worden gehaald. Normaal gesproken zou deze anderhalf tot twee jaar in mijn been moeten blijven zitten. Ik ondervind echter veel last en pijn van deze stalen pin.
17. Een schriftelijk stuk, betreffende een geneeskundige verklaring, d.d. 28 juli 2008, opgemaakt door [naam], hetwelk - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Medische informatie betreffende:
Naam: [slachtoffer2]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Afwijkende stand rechts onderbeen op basis van dubbele onderbeenbeenbreuk. Hiervoor was operatie noodzakelijk (mergpijp geplaatst).
D. Overige van belang zijnde informatie:
Een tweede operatie is ook noodzakelijk om de pen te zijner tijd weer te verwijderen.
18. Een schriftelijk stuk, betreffende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van de afdeling toxicologie, d.d. 16 juni 2008, opgemaakt door [naam], hetwelk - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Naam bloedgever: [mededader], geb. datum 03-03-1963
Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, 1,00 milligram alcohol per milliliter bloed.
19. Een schriftelijk stuk, betreffende een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 16 juli 2008, opgemaakt door [naam], apotheker, hetwelk - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Verdachte: [mededader]
Onderwerp: Herberekening bloedalcoholgehalte
Op grond van de bovengenoemde gegevens zal het bloedalcoholgehalte in de vermelde tijdsduur (3,5 uur) afgenomen zijn met 0,5 mg/ml tot 0,9 mg/ml. Hieruit volgt, dat het bloedalcoholgehalte op het tijdstip van het voorval dan hoogstwaarschijnlijk gelegen zal hebben tussen de 1,5 en 1,9 mg alcohol per ml.
20. Een schriftelijk stuk, betreffende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van de afdeling toxicologie, d.d. 20 juni 2008, opgemaakt door [naam], hetwelk - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Naam bloedgever: [verdachte]
Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, 0,22 milligram alcohol per milliliter bloed.
21. Een schriftelijk stuk, betreffende een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 16 juli 2008, opgemaakt door [naam], apotheker, hetwelk - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Verdachte: [verdachte]
Onderwerp: Herberekening bloedalcoholgehalte
Op grond van de bovengenoemde gegevens zal het bloedalcoholgehalte in de vermelde tijdsduur (4 uur) afgenomen zijn met 0,6 mg/ml tot 1,0 mg/ml. Hieruit volgt, dat het bloedalcoholgehalte op het tijdstip van het voorval dan hoogstwaarschijnlijk gelegen zal hebben tussen de 0,82 en 1,22 mg alcohol per ml.
Nadere bewijsoverweging
Medeplegen
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat in het onderhavige geval geen sprake is van medeplegen van de artikelen 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft daartoe gesteld dat geen sprake is van een – voor het medeplegen vereiste - nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de bestuurder van de boot.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de beide verdachten, in hun hoedanigheid van respectievelijk schipper en bestuurder van de boot, gezien de artikelen 1.02 en 1.03 BPR, verantwoordelijk waren voor de naleving van het Binnenvaartpolitiereglement en derhalve tezamen verantwoordelijk waren voor een goede en veilige vaart.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het voorbeeld tot roekeloos varen heeft gegeven door in het donker, onder invloed van alcohol, heel hard te gaan varen. Op het moment dat de verdachte bang was voor politiecontrole is hij achter het roer vandaan gestapt en heeft hij het roer gelaten aan wie ook maar de behoefte had dit over te nemen. Medeverdachte heeft uiteindelijk het roer overgenomen en is doorgegaan met het roekeloze varen, dat eerder door de verdachte was ingezet.
De beide verdachten hebben dus (stilzwijgend) ingestemd met de wijze waarop de boot werd bestuurd en hebben geen van beiden hun verantwoordelijkheid genomen door de zeer gevaarlijke situatie te beëindigen, dan wel de ander erop te wijzen dat te doen, ofschoon op hen de wettelijke plicht rustte handelend op te treden. Aldus is het aan hun gezamenlijk handelen en nalaten te wijten -en mitsdien aan hun schuld- dat een situatie is ontstaan waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden met alle gevolgen van dien.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er tussen verdachte en zijn medeverdachte gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 eerste lid Sr.
Culpa
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen valt af te leiden dat verdachten met een veel te hoge snelheid, in het donker, in een flauwe bocht een binnenvaartschip hebben ingehaald en dat ze hierbij onvoldoende hebben uitgekeken waardoor verdachten met de speedboot op een ander, tegemoetkomend, binnenvaartschip zijn gevaren. Hierbij is één opvarende van de speedboot overleden en is aan een andere opvarende van de speedboot zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Verdachten hebben deze gedraging verricht terwijl ze onder invloed verkeerden van alcoholhoudende drank. Bij de bestuurder is – na herberekening - een bloedalcoholgehalte geconstateerd dat hoogstwaarschijnlijk op het tijdstip van het ongeval heeft gelegen tussen 1,5 en 1,9 mg alcohol per milliliter bloed.
Gezien deze gedragingen van verdachten was de kans op (ernstige) ongelukken aanmerkelijk te noemen. Nu beide verdachten in het bezit zijn van een vaarbewijs, beiden in het bezit zijn van een snelle motorboot en beiden weten dat het Prinses Margrietkanaal ook ’s nachts door beroepsvaart wordt bevaren, moeten verdachten ook geacht worden van dit gevaar te hebben geweten. Ofschoon zij zich bewust waren van dit risico, hebben verdachten niets gedaan om de gevolgen ervan te voorkomen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachten met een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid de speedboot hebben bestuurd. Verdachten hebben daarmee welbewust een onaanvaardbaar risico genomen dat de rechtbank aanmerkt als roekeloosheid.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. meer subsidiair, 2. en onder 3. meer subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij in de nacht van 6 op 7 juni 2008, op het Prinses Margrietkanaal, in de gemeente Boarnsterhim en de gemeente Skarsterlan, als schipper, zijnde degene onder wiens gezag nagenoemd schip werd gevoerd en degene die de leiding had over nagenoemd schip, van een schip, een snelle motorboot, te weten een speedboot met het registratienummer 43-39-YL, en derhalve als zodanig zijnde degene die alle voorzorgsmaatregelen moet nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt zijn geboden teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht en de veiligheid van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht en er voor zorg moet dragen dat er, ondermeer, geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt of niet te snel wordt gevaren,
tezamen en in vereniging met een ander, roekeloos, met dat schip, speedboot, heeft gevaren op de route vanaf Langweer gaande in de richting van Leeuwarden,
immers,
- hebben verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, gevaren met snelheden variërend van 20 tot 80 kilometer per uur, zulks terwijl het nacht en derhalve donker was,
en
- hebben verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, gevaren terwijl verdachte en verdachtes mededader verkeerden onder de invloed van alcoholhoudende drank
en
- zijn verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip, speedboot, achter een aldaar varend binnenvaartschip genaamd de [naam speedboot] gaan varen, dat dezelfde koers voer als verdachte en verdachtes mededader en hebben verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip, speedboot, de [naam speedboot] met hoge snelheid, aan deszelfs bakboordzijde ingehaald, terwijl de [naam speedboot] op dat moment al bezig was het haar tegemoetkomende
schip genaamd de [naam motorschip], dat kwam uit de richting Groningen en ging in de
richting van Lemmer, voorbij te varen, zulks terwijl verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, in een flauwe bocht voeren en hierbij niet voldoende hebben opgelet
op het verdachte en zijn mededader tegemoet komend scheepvaartverkeer
en
- waardoor verdachte en zijn mededader, vervolgens, met dat schip, speedboot, zijn aangevaren tegen de bakboordzijde van de kop van het verdachte en zijn mededader tegemoetkomende binnenvaartschip, "[naam motorschip]", waardoor het aan de schuld van verdachte en zijn mededader te wijten is geweest dat [slachtoffer1], die zich als opvarende bevond op voornoemde speedboot, overboord is geslagen en zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
hij op 7 juni 2008, in de gemeente Boarnsterhim, op een scheepvaartweg, te weten het Prinses Margrietkanaal, een varend schip, een speedboot met het registratienummer 43-39-YL, heeft gevoerd en dit heeft doen besturen door een persoon, te weten [mededader], waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat deze persoon verkeerde in een toestand als
omschreven in artikel 27 lid 2 sub b van de Scheepvaartverkeerswet, immers is
bij een onderzoek als bedoeld in artikel 27 lid 2 onder b van de Scheepvaartverkeerswet gebleken dat zijn bloedalcoholgehalte hoger was dan 0,8 milligram alcohol per milliliter bloed;
3. meer subsidiair
hij in de nacht van 6 op 7 juni 2008, op het Prinses Margrietkanaal, in de gemeente Boarnsterhim en de gemeente Skarsterlan, als schipper, zijnde degene onder wiens gezag nagenoemd schip werd gevoerd en degene die de leiding had over nagenoemd schip, van een schip, een snelle motorboot, te weten een speedboot met het registratienummer 43-39-YL, en derhalve als zodanig zijnde degene die alle voorzorgsmaatregelen moet nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt zijn geboden teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht en de veiligheid van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht en er voor zorg moet dragen dat er, ondermeer, geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt of niet te snel wordt gevaren, tezamen en in vereniging met een ander, roekeloos, met dat schip, speedboot, heeft gevaren op de route vanaf Langweer gaande in de richting van Leeuwarden, immers,
- hebben verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, gevaren met snelheden variërend van 20 tot 80 kilometer per uur, zulks terwijl het nacht en derhalve donker was,
en
- hebben verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, gevaren terwijl verdachte en verdachtes mededader verkeerden onder de invloed van alcoholhoudende drank
en
- zijn verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip, speedboot, achter een aldaar varend binnenvaartschip genaamd de [naam speedboot] gaan varen, dat dezelfde koers voer als verdachte en verdachtes mededader en hebben verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip, speedboot, de [naam speedboot] met hoge snelheid, aan deszelfs bakboordzijde ingehaald, terwijl de [naam speedboot] op dat moment al bezig was het haar tegemoetkomende
schip genaamd de [naam motorschip], dat kwam uit de richting Groningen en ging in de richting van Lemmer, voorbij te varen en zulks terwijl verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, in een flauwe bocht voeren en hierbij niet voldoende hebben opgelet op het verdachte en zijn mededader tegemoet komend scheepvaartverkeer
en
- waardoor verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip, speedboot, zijn aangevaren tegen de bakboordzijde van de kop van het verdachte en zijn mededader tegemoetkomende binnenvaartschip, "[naam motorschip]", tengevolge waarvan [slachtoffer2], die zich als opvarende bevond op voornoemde speedboot, overboord is geslagen en in het water terecht is gekomen, waardoor het aan de schuld van verdachte en zijn mededader te wijten is geweest dat die [slachtoffer2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten een dubbele breuk aan het rechteronderbeen waarbij in het onderbeen een stalen pin is geplaatst en ten gevolge waarvan die [slachtoffer2] niet of nauwelijks op zijn knieën kan zitten en 10 dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en ongeveer drie maanden arbeidsongeschikt is geweest.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. meer subsidiair: Medeplegen van aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn
2. Overtreding van artikel 27 Scheepvaartverkeerswet
3. meer subsidiair: Medeplegen van aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte was er als schipper verantwoordelijk voor dat de bestuurder op roekeloze wijze onder aanzienlijke invloed van alcohol zijn speedboot heeft bestuurd op een kanaal, waardoor de speedboot is aangevaren tegen een binnenvaartschip. Een van de opvarenden van de speedboot is als gevolg hiervan om het leven gekomen en een andere opvarende is zwaar gewond geraakt. Verdachte heeft hiermee door zijn schuld groot leed veroorzaakt voor de nabestaanden van het dodelijk slachtoffer en voor het gewonde slachtoffer. Strafverzwarend is hierbij dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en dat hij herhaaldelijk met justitie in aanraking is geweest voor te snel varen. Eerdere misdragingen op het water waren dermate ernstig dat zijn speedboot enige maanden voor het ongeval zelfs nog door justitie in beslag was genomen. Strafverzwarend is ook dat verdachte als schipper de hoogste verantwoordelijkheid aan boord had en, ofschoon hij wist dat een bestuurder onder alcoholinvloed aan het roer stond, verzuimd heeft in te grijpen. Voor wat de op te leggen straf betreft zoekt de rechtbank aansluiting bij de landelijke oriëntatiepunten voor het veroorzaken van verkeersongevallen op de weg. Deze adviseren ingeval van roekeloos rijden onder ernstige alcoholinvloed en met als gevolg een dodelijk slachtoffer het opleggen van een gevangenisstraf van vier jaren. Strafverminderend werkt dat de slachtoffers medeopvarenden van de speedboot waren en, onder invloed van alcoholhoudende drank of zich bewust van de omstandigheid dat de andere opvarenden ook alcohol hadden gebruikt, niettemin zich aan boord hebben begeven. De medeopvarenden hebben ook toegelaten dat de boot onder risicovolle omstandigheden werd bestuurd door andere opvarenden die alcohol hadden gedronken. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf die lager is dan het oriëntatiepunt adviseert, maar die hoger is dan door de officier van justitie gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank doet de gevorderde straf onvoldoende recht aan de grote strafwaardigheid van het gepleegde feit en de gevolgen daarvan.
De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, in het bijzonder om verdachte te verbieden gedurende de proeftijd motorschepen en snelle motorboten te besturen. De rechtbank acht tevens de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde hechtenis voor toewijzing vatbaar, nu verdachte zich binnen de proeftijd als schipper schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig feit
Inbeslaggenomen goederen
De rechtbank acht de inbeslaggenomen snelle motorboot, merk Wellcraft, type Scarab, met registratienummer 4339YL, vatbaar voor verbeurdverklaring nu de bewezenverklaarde feiten daarmee zijn begaan en deze snelle motorboot toebehoort aan verdachte.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 3 december 2007, gewezen door de kantonrechter in het arrondissement Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- hechtenis voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 december 2007. Bij vordering d.d. 14 januari 2009 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte bij voornoemd vonnis van 3 december 2007 voorwaardelijk opgelegde hechtenis.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 33, 33a, 47, 57, 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 27 en 31 van de Scheepvaartverkeerswet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, subsidiair, 3. primair en subsidiair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. meer subsidiair, 2. en onder 3. meer subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd niet zal optreden als schipper of bestuurder van een motorschip of snelle motorboot.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen snelle motorboot, merk Wellcraft, type Scarab, met registratienummer 4339YL.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/520713-07:
Gelast de tenuitvoerlegging van de hechtenisstraf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden d.d. 3 december 2007, te weten: twee maanden hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. K. Post en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2009. Mr. K. Post is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.