RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/749142-07
verkort vonnis van de politierechter d.d. 13 februari 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Sneek,
wonende te [adres].
De politierechter heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 30 januari 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Anker, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. primair en 2. telastegelegde;
- oplegging van een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, van de leerstraf Taakstraf Alcohol Delinquentie, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 1 maand met een proeftijd van twee jaar;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 2209,18 plus de kosten voor rechtsbijstand, tot op heden begroot op € 75,00, bij wijze van voorschot met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering;
- gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (zich noemend en hierna ook te noemen: [slachtoffer 1]), met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het eerste telastegelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat -kort gezegd- niet verdachte de beledigende woorden heeft geuit, maar anderen in de omgeving. Voorts heeft de verdediging benadrukt dat de eerste verklaring van [slachtoffer 1] niet gedetailleerd is, terwijl zij in latere verklaringen steeds meer details heeft gegeven. Haar verklaringen moeten uiterst behoedzaam gewaardeerd worden. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat uit de aantekeningen van verbalisant [naam 1 ] blijkt dat [slachtoffer 1] zich direct na het gebeuren niet beledigd voelde. De verklaring van getuige [getuige 1] moet eveneens terughoudend worden bezien, want hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard niet meer te weten wat verdachte heeft gezegd. Hij is bij de rechter-commissaris ook teruggekomen op zijn eerdere verklaring, in die zin dat hij niet heeft gezien dat verdachte de aangever [slachtoffer 2] sloeg. [getuige 1] heeft dus bij de politie een verklaring afgelegd die niet berust op eigen waarneming. De verdediging meent dat dit ook geldt voor vele andere verklaringen in dit dossier. De officier van justitie heeft betoogd dat de discriminerende uitingen wettig en overtuigend bewezen zijn te achten.
De politierechter baseert zich bij zijn oordeel vooral op verklaringen die kort na het feit zijn afgelegd.
De verklaring van 7 oktober 2007 van [slachtoffer 1] is alleen in ongetekende vorm beschikbaar. De politierechter baseert zich toch mede op deze verklaring, omdat deze voldoende bevestiging vindt in andere stukken. Allereerst is daar de verklaring van de verhorende verbalisant [naam 1 ] van 30 september 2008. Zijn verklaring wordt ondersteund door aantekeningen, gemaakt in de bewuste nacht. Voorts is beschikbaar de verklaring van [naam 2], adviseur informatievoorziening van de politie Fryslân, van 11 september 2008, inhoudend dat volgens het computersysteem van de politie na 7 oktober 2007 geen wijzigingen zijn aangebracht in de verklaring van [slachtoffer 1] van 7 oktober 2007. Het moet er dus voor worden gehouden dat motoragent [naam 3] op 7 oktober 2007 aan [slachtoffer 1] de verklaring ter tekening heeft voorgehouden die zich thans in ongetekende vorm bij de stukken bevindt. Voorts heeft [slachtoffer 1] op 1 juli 2008 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de door de motoragent gebrachte verklaring heeft getekend, nadat schrijffouten in de namen waren gecorrigeerd. Ook op 5 augustus 2008 heeft zij ten overstaan van Bureau Interne veiligheid verklaard dat zij zich, behoudens schrijffouten in de namen, kon vinden in de tekst van haar verklaring, dat zij het daar verder mee eens was, en dat zij die heeft getekend. Het is op basis van al deze stukken onaannemelijk dat in de getekende verklaring passages stonden -behoudens enkele handgeschreven correcties- die daarin thans niet meer voorkomen.
In voornoemde eerste verklaring van 7 oktober 2007, 03:00 uur, is vermeld dat [naam 4], [verdachte 2] en verdachte racistische opmerkingen maakten. Er werd iets geroepen als "zwarte dit of dat". Wie dat deed, is in die verklaring nog niet vermeld. In haar verklaring van 8 oktober 2007 heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat verdachte heeft gezegd "weer zo'n zwarte, pak die toch op de bek". Op 10 oktober 2007 heeft zij verklaard dat verdachte zou hebben gezegd "kijk alweer zo'n vieze zwarte", "pak die zwarte toch op de bek", "fucking zwarte" en tegen haar vriend [slachtoffer 2] "dat doe je toch niet, een zwarte vriendin". Op 7 oktober 2007 heeft [slachtoffer 2] bevestigd dat een van de drie jongens, die hij toen niet kende, "fucking zwarte" zei. [slachtoffer 3] heeft op 7 oktober 2007 verklaard dat hij hoorde dat verdachte begon te schelden, dat hij niet weet wat er precies werd gezegd, maar dat het woorden waren als "dikke zwarte". Op 8 oktober 2007 heeft hij herhaald dat verdachte -wiens naam hij van [slachtoffer 1] had vernomen- begon te schelden, dat hij de bewoordingen niet precies weet, maar dat er gediscrimineerd werd met woorden als "neger" of "zwarte". De verklaring van [getuige 1] van 8 oktober 2007 mag niet meewegen omdat hij bij de rechter-commissaris heeft erkend dat zijn verklaring niet op eigen waarneming berust.
Op grond van deze verklaringen, die kort na het feit zijn afgelegd en voldoende samenhangen, acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat woorden zijn gezegd als "weer zo'n zwarte, pak die toch op de bek" en "fucking zwarte". De andersluidende verklaringen van verdachte, [naam 4] en [verdachte 2], die inhouden dat anderen in de buurt deze woorden hebben gebruikt, acht de politierechter onvoldoende overtuigend nu de groep van [slachtoffer 2] de groep van [naam 5] op korte afstand passeerde. Vergissingen hieromtrent komen niet waarschijnlijk voor. Deze bewoordingen zijn beledigend voor een bevolkingsgroep wegens hun ras. Dat [slachtoffer 1] volgens verbalisant [naam 1 ] -die wordt gesteund door zijn aantekeningen- aanvankelijk heeft verklaard zich niet beledigd te voelen, is niet relevant omdat niet is vereist dat de ander dit mede als een persoonlijke belediging heeft opgevat. Artikel 137c Wetboek van Strafrecht is geplaatst in de Titel "Misdrijven tegen de openbare orde". Het beschermde belang is dus niet de eer en goede naam van de beledigde maar de openbare orde.
Ten aanzien van het tweede telastegelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. In het algemeen meent de verdediging dat de zaak wordt gekenmerkt door het herhaaldelijk afleggen van nieuwe verklaringen door aangevers, waarbij telkens nieuwe elementen zijn toegevoegd. Dat doet ernstig afbreuk aan de overtuigingskracht. De 'waarnemingen' kunnen zijn geconstrueerd of gekleurd aan de hand van informatie van derden. [slachtoffer 2] heeft zelf de naam van verdachte niet genoemd. De verdediging wijst erop dat [slachtoffer 3] inconsistente verklaringen heeft afgelegd. [slachtoffer 1] heeft haar verklaringen gaandeweg scherper aangezet, waarbij zij verdachte steeds meer heeft belast. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] na zijn val snel weer opstond, zodat het onwaarschijnlijk is dat [slachtoffer 2] op de grond langdurig is mishandeld. Ten aanzien van het geweld tegen [slachtoffer 3] heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer 3] eerst niet eens de namen van zijn belagers kon noemen. Later heeft hij toch verdachte aangewezen. Als [slachtoffer 3] al een klap heeft gekregen -hetgeen wordt betwist- was dat hoogstens mishandeling door één enkele dader. Van openlijk geweld in vereniging moet daarom volgens de verdediging worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd.
De politierechter overweegt dat de verdediging met enig recht van spreken heeft gesteld dat de zaak wordt gekenmerkt door telkens nieuwe verklaringen. Dit noopt tot voorzichtigheid bij de bewijswaardering. De politierechter zal daarom vooral letten op verklaringen die kort na het feit zijn afgelegd.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij bij de tweede confrontatie is mishandeld door een groep, onder meer bestaande uit de drie jongens waarmee hij eerder in conflict was geraakt. [slachtoffer 2] werd naar eigen zeggen eerst door [naam 6] geslagen, en vervolgens door andere leden van die groep. [slachtoffer 1] heeft reeds in haar niet-ondertekende verklaring van 7 oktober 2007 om 03:00 uur vermeld dat verdachte en [naam 6] [slachtoffer 2] schopten. Ook dit onderdeel van deze verklaring vindt bevestiging in de aantekeningen van verbalisant [naam 1 ], gemaakt in die nacht. [slachtoffer 3] heeft op 7 oktober 2007 om 02:00 uur verklaard dat [slachtoffer 2] werd geslagen door verdachte, [naam 5] en [naam 6], en dat hij zelf is geslagen door beide broers [naam 5]. Ook anderen in deze groep gebruikten volgens [slachtoffer 3] geweld tegen [slachtoffer 2]. De aantekeningen van [naam 1 ] bevestigen dat [slachtoffer 3] reeds die nacht heeft verklaard "zag ik [naam 5] (...), [naam 6] en zijn broer komen aanlopen. En beginnen [slachtoffer 2] te slaan en te schoppen. Ik ben ook twee keer geslagen. Ik zag dat [naam 5] sloeg op [slachtoffer 2] zijn hoofd. Later zag ik dat [slachtoffer 2] werd geslagen op rug en kruis." Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] zijn beschuldiging ingetrokken ten aanzien van [naam 5], maar niet ten aanzien van verdachte of [naam 6]. Op 8 oktober 2007 heeft [slachtoffer 3] verklaard dat [naam 6] [slachtoffer 2] op zijn gezicht sloeg, waardoor [slachtoffer 2] op straat viel. [slachtoffer 2] werd daarna door meer personen getrapt, maar [slachtoffer 3] heeft niet kunnen zien wie dat waren. [slachtoffer 3] heeft daarop met [getuige 1] getracht om [naam 5] en verdachte van [slachtoffer 2] af te houden. [slachtoffer 3] is toen door verdachte op zijn wang geslagen. [getuige 1] heeft reeds op 8 oktober 2007 verklaard dat verdachte en [naam 5] [slachtoffer 2] schopten terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag, en dat verdachte daarna [slachtoffer 3] heeft geslagen. Verdachtes broer [naam] heeft bevestigd dat de ruzie zich heeft afgespeeld tussen enerzijds verdachte en [naam 5] en anderzijds onbekenden, waarbij werd geschreeuwd en geduwd, en dat verdachte heeft gescholden op een onbekende van wie hij een klap had gekregen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij in het café aan [naam 6] en [naam 7] heeft gevraagd mee te gaan naar buiten om met [slachtoffer 2] te praten. [naam 7] heeft echter verklaard dat hij het idee had dat verdachte verhaal wilde halen. De politierechter leidt hieruit af dat verdachte het initiatief heeft genomen tot de tweede confrontatie. Voorts heeft verdachte verklaard zelf op circa 4 meter afstand te hebben gestaan toen [naam 6] [slachtoffer 2] sloeg en schopte. In onderlinge samenhang bezien acht de politierechter dit alles voldoende overtuigend om bewezen te achten dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd door de groep waarvan hij deel uitmaakte.
Bewezenverklaring
De politierechter acht het onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 7 oktober 2007 te Balk, in de gemeente Gaasterlân-Sleat, zich in het openbaar, namelijk op de openbare weg, mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten negroïde/donker gekleurde mensen, wegens hun ras, hebbende hij, verdachte, opzettelijk beledigend geroepen "weer zo'n zwarte" en " pak die zwarte toch op de bek" en "fucking zwarte".
hij op of omstreeks 7 oktober 2007 te Balk, in de gemeente Gaasterlân-Sleat, met anderen, op of aan de openbare weg, de Meerweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het opzettelijk en met kracht met de tot vuist gebalde hand slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 2], en terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, met geschoeide voeten schoppen in het kruis en tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2], en met de tot vuist gebalde hand slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer 3].
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de politierechter dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op het misdrijf:
1. het zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras;
2. het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid verdachte
De politierechter acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De politierechter neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan discriminerende uitlatingen en daaropvolgend aan openlijk geweld. Dit laatste feit heeft voor het slachtoffer [slachtoffer 2] ernstige en langdurige fysieke en psychische gevolgen gehad. Verdachte valt bovenal kwalijk te nemen dat hij, nadat een eerste conflict al was afgelopen, het initiatief heeft genomen om met zijn vrienden weer de confrontatie op te zoeken.
Verdachte heeft een schoon strafblad. Uit het reclasseringrapport blijkt dat de kans op recidive laag wordt geacht. Er zijn geen problemen op het gebied van opleiding, werk of thuissituatie. Verdachte heeft een normale vriendengroep zonder antecedenten. Hij gebruikt geen drugs. Hij drinkt bij het stappen alcohol. Dat heeft echter niet eerder tot problemen geleid en ook bij deze delicten bestaat geen duidelijk verband met alcoholgebruik. Er lijkt sprake te zijn van een incident. Verdachte heeft zich voorzien van bijstand door een oom die maatschappelijk werker is. Van psychische problemen of gedragsproblemen is geen sprake. Reclasseringsbemoeienis is niet aangewezen. De reclassering adviseert afdoening met een voorwaardelijke geldboete of de taakstraf alcoholdelinquentie van 28 uren.
De politierechter is echter van oordeel dat dit advies onvoldoende in verhouding staat tot de rol van verdachte en de ernstige gevolgen voor het slachtoffer [slachtoffer 2]. Passend acht de politierechter een onvoorwaardelijke werkstraf van 180 uren. De gevorderde taakstraf 'alcohol en delinquentie' zal de politierechter niet opleggen omdat onvoldoende is gebleken dat de delicten door drankgebruik zijn teweeggebracht. Een voorwaardelijke gevangenisstraf zal de politierechter evenmin opleggen nu verdachte first offender is en niet van enig recidivegevaar is gebleken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De politierechter is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van € 2209,18 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De politierechter acht de vordering, die in zoverre niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, tot dat bedrag gegrond en voor hoofdelijke toewijzing als voorschot vatbaar. De politierechter acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag aangewezen.
De overige gevorderde kosten worden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zo complex zijn dat deze -zeker zonder nadere medische stukken- onvoldoende binnen het strafgeding kunnen worden beoordeeld. Dit geldt voor de kosten van een vervangende dierenarts ad € 900,-- en voor de immateriële schadevergoeding, voor zover deze € 2.000,-- overstijgt.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. primair of subsidiair telastegelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De politierechter is van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen omdat geen persoonlijke belediging is bewezenverklaard en [slachtoffer 1] blijkens de verklaring van verbalisant [naam 1 ] en diens aantekeningen heeft aangegeven zich niet beledigd te voelen. Al met al is onvoldoende gebleken van immateriële schade die vergoed moet worden.
Toepassing van wetsartikelen
De politierechter heeft gelet op de artikelen 22c(oud), 22d, 36f(oud) 57(oud), 137c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE POLITIERECHTER LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het onder 1. primair en 2. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], wonende te [adres], toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.209,18 (zegge: tweeduizend tweehonderdnegen euro en achttien eurocent), zulks bij wijze van voorschot, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 75,00.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een som geld ten bedrage van € 2.209,18 (zegge: tweeduizend tweehonderdnegen euro en achttien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 41 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.209,18 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit deel van het toegewezen bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader(s) - aan de benadeelde partij een bedrag van € 2.209,18 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van het opgelegde bedrag van € 2.209,18 komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, politierechter, bijgestaan door mr. G. Sannes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2009.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.