ECLI:NL:RBLEE:2009:BH1647

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/8 (beroep van eiser) en AWB 09/20 (verzoek derde belanghebbende)
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van voorwaarde aan kapvergunning voor behandelcentrum jeugdigen

In deze zaak heeft de Stichting Jeugdhulp Friesland een kapvergunning aangevraagd voor het kappen van 27 bomen op een perceel in Smallingerland, ten behoeve van de bouw van een behandelcentrum voor jeugdigen. De kapvergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders, maar met de voorwaarde dat de vergunning pas gebruikt mag worden nadat deze definitief is geworden. [X], een derde belanghebbende, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij aanvoert dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt en dat de kapvergunning niet kan worden verleend zolang de procedures rondom de bouwvergunning nog niet zijn afgerond.

De voorzieningenrechter heeft op 2 februari 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De Stichting heeft verzocht om een voorlopige voorziening om de opschortende voorwaarde van de kapvergunning op te heffen, zodat de bouwwerkzaamheden kunnen beginnen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Stichting een spoedeisend belang heeft bij de opheffing van de voorwaarde, omdat de bouw van het behandelcentrum niet kan starten zonder het kappen van de bomen.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of [X] als belanghebbende kan worden aangemerkt. Hij woont op ongeveer 95 meter van de te kappen bomen en heeft voldoende zicht op deze bomen. De voorzieningenrechter concludeert dat [X] wel degelijk belanghebbende is en dat het college de kapvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen, gezien het maatschappelijke belang van de realisatie van het behandelcentrum.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van [X] ongegrond verklaard en het verzoek van de Stichting tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De kapvergunning blijft in stand, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummers: AWB 09/08 & 09/20
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2009 als bedoeld in de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van
de Stichting Jeugdhulp Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna: de Stichting,
gemachtigde: mr. E. Wiarda, van Langhout & Wiarda, juristen en rentmeesters te Oranjewoud,
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats], hierna [X],
gemachtigde: mr. J.M. Stedelaar, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,
hierna, het college,
gemachtigde: mr. J. Jukema, werkzaam bij de gemeente Smallingerland.
Procesverloop
Op 2 oktober 2008 heeft de Stichting een kapvergunning aangevraagd voor het kappen van 27 bomen staande op de percelen [adres] (hierna: het perceel) in verband met de verbouw, nieuwbouw en herinrichting van het terrein ten behoeve van een behandelcentrum voor jeugdigen van jeugdhulp Friesland. De aanvraag heeft de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb doorlopen en op het voornemen om de kapvergunning te verlenen heeft onder andere [X] een zienswijze ingebracht.
Bij besluit van 25 november 2008 heeft het college de gevraagde kapvergunning verleend en aan de kapvergunning voorwaarden verbonden.
[X] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is geregistreerd onder nummer 09/8. Bij brief van 19 januari 2009 zijn de gronden voor het beroep ingediend.
De Stichting heeft zich als derde belanghebbende partij tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 09/20.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 22 januari 2009. De Stichting is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het college is eveneens vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. [X] is -met kennisgeving- niet ter zitting verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Het college heeft de kapvergunning verleend met het oog op de realisering van de bouw van een behandelcentrum voor jeugdigen van Jeugdhulp Friesland op het perceel. De kapvergunning is verleend voor het vellen van 27 bomen, zoals weergegeven op een zich bij het besluit behorende tekening. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de Stichting zorg moet dragen voor de herplant van 16 eiken en 10 beuken met een minimale hoogte van 1.30 meter en een stamomtrek van 18-20 centimeter en voor de herplaatsing van de eik met het herinneringsbordje van Ida Gerhardt op het perceel. Voor de bouwplannen heeft het college op 18 november 2008 een bouwvergunning met vrijstelling als bedoeld in art. 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.
1.2 Aan de kapvergunning is tevens de voorwaarde verbonden dat hiervan geen gebruik gemaakt mag worden tot het moment van definitief worden van de vergunning. Dit is volgens de Algemene Plaatselijke Verordening Smallingerland (hierna: de APV) tot het moment dat:
a. de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend (zes weken na bekendmaking van het besluit);
b. beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening.
1.3 De Stichting heeft aan de voorzieningenrechter gevraagd om de onder 1.2 genoemde voorwaarde bij wijze van voorlopige voorziening op te heffen.
Geschil
2.1. De Stichting stelt dat zij een groot belang heeft bij opheffing van de opschortende voorwaarde in de kapvergunning, nu zij niet met de bouwwerkzaamheden kan beginnen omdat een aantal bomen moet worden gekapt. Volgens de Stichting kan [X], gelet op de afstand tussen diens woning en de te kappen bomen, niet als belanghebbende bij de verleende kapvergunning worden aangemerkt. Los daarvan stelt de Stichting dat de kapvergunning in alle redelijkheid kon worden verleend. Daarbij is gewezen op het grote maatschappelijke belang van de huisvesting van jeugdigen.
2.2 Het college kan instemmen met toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Het college stelt zich op het standpunt dat Arends niet als belanghebbende bij de verleende kapvergunning kan worden aangemerkt en overigens dat de kapvergunning terecht is verleend.
2.3 [X] heeft aangevoerd dat hij vanuit zijn woning wel degelijk uitzicht heeft op de te kappen bomen. Ter onderbouwing hiervan heeft [X] foto's bij het beroepschrift gevoegd. Inhoudelijk voert [X] aan dat geen kapvergunning kan worden verleend zolang de procedures rondom de verleende bouwvergunning en vrijstelling nog niet zijn afgerond. Voorts stelt [X] de noodzaak voor het kappen van de genoemde bomen in twijfel. Volgens hem is de kapvergunning niet te rijmen met de voorgestelde parkachtige inrichting van het perceel. Ten slotte vraagt [X] zich af of niet sprake is van beschermde boomsoorten of van landschappelijk beeldbepalende bomen.
Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om de Stichting te kunnen ontvangen. De Stichting is als vergunninghouder partij in het geding en voorts is genoegzaam aangetoond dat de Stichting in verband met de voorgenomen aanvang van de bouwwerkzaamheden een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
3.2 Indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal gelet op het vorenstaande tevens uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat geen andere beroepen van omwonenden tegen de verleende kapvergunning aanhangig zijn en voorts dat [X] zijn standpunt in het beroep naar voren heeft kunnen brengen en voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening is uitgenodigd. Daarbij is hij tevens gewezen op de mogelijkheid van kortsluiting.
3.3 De voorzieningenrechter dient als eerste te beoordelen of [X] als belanghebbende bij de verleende kapvergunning kan worden aangemerkt.
3.3.1 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.3.2 De woning van [X] en het perceel waarop de woning zich bevindt, ligt op circa 95 meter van de te kappen bomen en de te kappen bomen bevinden zich deels uit het zich van [X] achter de geplande nieuwbouw. Aan de hand van de overgelegde en ter zitting getoonde foto's is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter voldoende gebleken dat [X] wel zicht heeft op een aantal van de te kappen bomen. Tussen zijn woning en perceel en de geplande nieuwbouw bevindt zich geen bebouwing en, anders dan door het college is betoogd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het zicht op de te kappen bomen, zeker in de winter, niet geheel wordt ontnomen door de bomensingel rondom het perceel. De stelling van het college dat het hier gaat om het kappen van bomen in een zeer bosrijk gebied doet niet af aan het zicht dat [X] heeft op de bomen. [X] kan daarmee aangemerkt worden als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 25 november 2008.
3.4 Ingevolge artikel 4.3.2 van de APV, voor zover thans van belang, is het verboden een houtopstand zonder vergunning van het college te vellen of te doen vellen. Ingevolge artikel 4.3.3a, eerste lid, van de verordening kan het college de vergunning weigeren op grond van de natuur-, en milieuwaarde van de houtopstand, de landschappelijke, beeldbepalende of cultuurhistorische waarde alsmede de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon en de waarde voor recreatie en leefbaarheid van de houtopstand. Ingevolge het tweede lid wordt behoudens uitzonderingsgevallen vergunning geweigerd voor monumentale bomen. Het derde lid voorziet in de mogelijkheid om de boomwaarde te hanteren als motivering voor de weigering of het onder voorwaarden verlenen van een vergunning.
3.5 Het standpunt van [X] dat geen kapvergunning kan worden verleend zolang de procedures rond de verleende bouwvergunning en vrijstelling nog niet zijn afgerond deelt de voorzieningenrechter niet. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2008, LJN: BC3574) blijkt dat de bepalingen uit de APV het toetsingskader vormen voor de toetsing van aanvragen om een kapvergunning en dat eventuele procedures over de bouwvergunning en vrijstelling hiervan in beginsel losstaan. In de APV van de gemeente Smallingerland is ook geen koppeling gemaakt tussen de bouwvergunning/vrijstelling en de kapvergunning en is bijvoorbeeld niet de voorwaarde gesteld dat van een kapvergunning ten behoeve van een specifiek bouwplan alleen gebruik gemaakt kan worden als er een onherroepelijke bouwvergunning/vrijstelling ligt.
3.5 Het college heeft de kapvergunning verleend gelet op de wezenlijke belangen die gemoeid zijn met de realisatie van het behandelcentrum voor jeugdigen. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of het college bij afweging van de bij de kapverordening betrokken belangen deze in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
3.6 Het door [X] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid het belang bij het kappen van de bomen niet zwaarder heeft kunnen laten wegen dan dat bij het behouden daarvan. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de Stichting groot belang heeft bij de realisatie van het behandelcentrum en dat daarmee eveneens een maatschappelijk belang gemoeid is. Voorts is de noodzaak voor de kap van de bomen in verband met de nieuwbouw voldoende duidelijk; de bomen staan op plaatsen waar gebouwd gaat worden. Niet gebleken is dat beeldbepalende bomen zullen worden gekapt of dat afbreuk zal worden gedaan aan de parkachtige inrichting van het perceel. Het perceel bevindt zich in een bosrijke omgeving en op het perceel zelf blijven nog veel bomen staan, terwijl de te kappen bomen zullen worden herplant.
3.7 De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de verleende kapvergunning in stand kan blijven en dat het hiertegen door [X] ingediende beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.8 Nu beslist is in de hoofdzaak is er geen aanleiding meer tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter tekent hierbij aan dat een redelijke uitleg van de voorwaarde in de kapvergunning, zoals hiervoor weergegeven onder 1.2, met zich meebrengt dat de vergunning (ook) geacht wordt definitief te zijn op het moment waarop beslist is op het beroep.
3.9 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep van [X] in de hoofdzaak met registratienummer 09/8 ongegrond;
- wijst het verzoek van de Stichting in de zaak met registratienummer 09/20 tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2009, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. C.H. de Groot
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 09/20 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 09/8 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 in samenhang met 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.