Beoordeling van het geschil
4.1 Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft naar de bedoeling van de wetgever als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
4.2 Op verweerder rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2007 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in de zin van de Wet WOZ. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst verweerder onder meer naar een in zijn opdracht door de WOZ-taxateur [naam taxateur] op 27 juni 2008 opgemaakt taxatierapport.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het hiervoor vermelde taxatierapport niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De onroerende zaak is getaxeerd aan de hand van een methode van vergelijking met referentieobjecten, zoals genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken. Het vergelijkingsobject Tsjalk 6 te Joure kan niet dienen ter bevestiging van de vastgestelde waarde van eisers onroerende zaak, omdat van dit vergelijkingsobject geen verkoopgegevens bekend zijn. Het vergelijkingsobject Barte 17 te Joure is evenmin bruikbaar, omdat de verkoop van dit object ruim twee jaar voor de waardepeildatum heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het vergelijkingsobject Warring 22 te Joure kan dienen ter onderbouwing van de vastgestelde waarde van eisers onroerende zaak, maar acht dit enkele object onvoldoende om de waardevaststelling te dragen, omdat dit object - anders dan eisers woning - een stenen woning betreft en verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd op welke wijze met dit verschil rekening is gehouden. De rechtbank acht de door verweerder in het bestreden besluit genoemde objecten Tsjillânleane 13 te Langweer en Meenscharweg 1 te Joure evenmin geschikt om de vastgestelde waarde te onderbouwen, omdat verweerder van deze beide objecten onvoldoende gegevens heeft verstrekt.
4.4 Ten aanzien van de vraag of verweerder bij de waardevaststelling van de onroerende zaak al dan niet rekening mocht houden met de oprit op het naastgelegen perceel overweegt de rechtbank het volgende. De onroerende zaak beschikt zelf niet over een oprit en eisers woning is slechts bereikbaar via de oprit op het naastgelegen perceel. Het naastgelegen perceel maakt - in het kader van de Wet WOZ - geen onderdeel uit van de onroerende zaak, omdat dit perceel eigendom is van eiser en niet - zoals de onroerende zaak - van eiser en [X]. Dit betekent dat voor de waardevaststelling van de onroerende zaak geen rekening kan worden gehouden met de oprit op het naastgelegen perceel. Hieraan doet niet af dat eiser de mogelijkheid heeft op het naastgelegen perceel een erfdienstbaarheid te vestigen of dit perceel tezamen met de onroerende zaak te verkopen. Eiser is daartoe niet gehouden. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte rekening heeft gehouden met de oprit op het naastgelegen perceel en dat de kosten van het aanleggen van een oprit naar eisers woning in mindering dienen te worden gebracht op de vastgestelde waarde.
4.5 Nu verweerder er niet in is geslaagd het van hem verlangde bewijs te leveren, dient de rechtbank te beoordelen of eiser de hem voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, omdat eiser de door hem voorgestane waarde evenmin heeft onderbouwd met verkoopcijfers van goed vergelijkbare objecten.
4.6 Nu beide partijen de door hen voorgestane waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, is het aan de rechtbank om de waarde van de onroerende zaak te bepalen. De rechtbank neemt het object Warring 22 te Joure als uitgangspunt voor de waardebepaling, omdat dit - gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen - het enige bruikbare vergelijkingsobject is. De prijs per kubieke meter van dit vergelijkingsobject bedraagt € 471,00. Rekening houdende met het feit dat eisers woning in tegenstelling tot het object Warring 22 is opgetrokken uit hout en het feit dat eisers onroerende zaak een mindere uitstraling heeft dan het vergelijkingsobject, zal de rechtbank de prijs per kubieke meter van eisers woning vaststellen op € 400,00. Op grond van dit gegeven stelt de rechtbank de waarde van het hoofdgebouw vast op € 176.400,00. De waarde van het perceel stelt de rechtbank - in navolging van verweerder - vast op € 210.730,00. De rechtbank acht de door verweerder gehanteerde staffel - mede gelet op de waarde die is toegekend aan het perceel van het object Warring 22 - redelijk. De rechtbank acht de door eiser voorgestelde grondwaarden niet aannemelijk, omdat de prijzen voor de uitgifte van grond niet gelijkgesteld kunnen worden met de waarde in het economisch verkeer van grond behorende bij een woning. De waarde van de berging/schuur, de dakkapel en de overkapping stelt de rechtbank - in navolging van verweerder - vast op respectievelijk € 4.800,00, € 4.000,00 en € 2.400,00. De totale waarde van de onroerende zaak komt daarmee op € 398.330,00. Van dit bedrag dienen de kosten van het aanleggen van een oprit naar eisers woning, het herstellen van de isolatie in de kruipruimte en het achterstallig onderhoud (waaronder schilderwerk) te worden afgetrokken. Blijkens de door eiser overgelegde offertes - welke verweerder niet heeft bestreden - bedragen deze kosten tezamen € 32.948,00. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de waarde van de onroerende zaak € 365.382.00 bedraagt.
4.7 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de waarde van de onroerende zaak te hoog heeft vastgesteld. Dit betekent dat het beroep gegrond is en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. De rechtbank zal de waarde van de onroerende zaak in goed justitie vaststellen op € 365.382,00.