Beoordeling van het geschil
4.1 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard niet te betwisten dat het beroepschrift van eiseres vóór het verstrijken van de beroepstermijn (die termijn liep af op 5 november 2007) ter post is bezorgd. Dit betekent, nu het beroepschrift van eiseres op 6 november 2007 ter griffie van de rechtbank is ingekomen, het beroepschrift tijdig is ingediend (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb).
4.2 Ingevolge artikel 3.76, eerste lid, van de Wet geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
4.3 Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de Wet wordt onder urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien:
a. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of
b. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onderdeel a, van genoemd artikel komen voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer met hem verbonden personen, indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in het onderhavige jaar ten minste 1225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor het sloopbedrijf en de groothandel in antieke bouwmaterialen.
4.5 Eiseres, haar echtgenoot en zoon vormen, naar - terecht - niet in geschil is, verbonden personen in de zin van artikel 3.6 van de Wet. Naar het oordeel van de rechtbank rust te dezen- naar uit de parlementaire geschiedenis van artikel 3.6 van de Wet volgt – op eiseres de last aannemelijk te maken dat de door haar verrichte werkzaamheden voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, van artikel 3.6 van de Wet in aanmerking kunnen worden genomen. In dit verband is van belang dat onderdeel a van het tweede lid uit twee cumulatieve uitsluitinggronden bestaat. De eerste is dat de werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en de tweede dat het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
4.6 De (hoofd)activiteiten van het samenwerkingsverband tussen eiseres, haar echtgenoot en zoon behelzen de exploitatie van een sloopbedrijf annex groothandel in antieke bouwmaterialen. Gelet op de onder 2.1 tot en met 2.7 genoemde feiten, in hun onderlinge samenhang en verband bezien, is de conclusie gerechtvaardigd dat eiseres kennis heeft van de gang van zaken in de onderneming (met betrekking tot de hoofdwerkzaamheden, de bedrijfsmiddelen, de te verkopen materialen, en de financiën). Mede gelet op de verklaringen ter zitting, is aannemelijk geworden dat eiseres mede een leidende rol vervult in de onderneming. Zij beslist mee over het beleid van de vennootschap onder firma. Zij staat in dit verband op “gelijke voet” met haar echtgenoot en zoon. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres een wezenlijke rol vervult op het financiële vlak. Eiseres neemt met andere woorden wezenlijke beslissingen die voor het reilen en zeilen van de onderneming van belang zijn. De rechtbank acht een taakverdeling als in de onderhavige situatie bij samenwerkingsverbanden tussen niet-verbonden personen met een omvang als het onderhavige (qua personeelsbezetting en omzet) niet ongebruikelijk. Alsdan moet worden geconcludeerd dat het niet ongebruikelijk is dat een samenwerkingsverband als het onderhavige wordt aangegaan tussen niet-verbonden personen. Reeds hierom moet worden geconcludeerd dat de uitsluitingsregel te dezen niet van toepassing is. De vraag of de door eiseres verrichte werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn, behoeft geen beantwoording. Eiseres heeft, nu overigens aan de daaraan gestelde eisen is voldaan, recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek.
4.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van eiseres doel treft. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 vernietigen. Zulks heeft evenzeer te gelden voor de opgelegde navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet 2002.