RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 188177 \ CV EXPL 06-725
vonnis van de kantonrechter d.d. 9 september 2008
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
en
[eiseres],
hierna te noemen: [eiseres],
echtelieden,
gezamenlijk tevens te noemen: [eisers],
beiden wonende te [woonplaats],
gemachtigde: aanvankelijk mr. M.E. Bosman, vervolgens mr. B. Parmentier en thans mr. J.H.E. de Beer,
de besloten vennootschap Aegon Financiële Diensten B.V.,
hierna te noemen: Aegon,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
gemachtigden: mr. B.W.G. van der Velden en mr. H.J. van der Baan.
1. Ingevolge het tussenvonnis van 20 november 2007 heeft [eisers] een akte genomen (met producties), waarna Aegon een antwoordakte heeft genomen.
Vervolgens is wederom vonnis bepaald op de stukken.
2. De kantonrechter neemt hier over hetgeen hij heeft overwogen bij tussenvonnis van 20 november 2007.
3.1 [eisers] is bij voormeld tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de rechtsgevolgen van het overlijden van [betrokkene].
3.2. [eisers] heeft bij akte aangegeven dat de heer [betrokkene] abusievelijk als eiser in de dagvaarding is opgenomen. Hij is op 28 december 2003 overleden.
Voorts heeft [eisers] de verklaring van erfrecht overgelegd. Daarbij is aangevoerd dat [eiser] als erfgenaam van [betrokkene] de rechten en verplichtingen uit de Vliegwiel Beleggenovereenkomst heeft overgenomen.
3.3. Aegon betwist dat [eiser] zonder meer de vordering van [betrokkene] kan overnemen. [eiser] heeft bij dagvaarding niet aangegeven te procederen in de hoedanigheid van erfgenaam van [betrokkene].
3.4. De kantonrechter oordeelt als volgt. Er is sprake van rechtsopvolging onder algemene titel. Blijkens de door [eisers] overgelegde verklaring van erfrecht is [eiser] de enige erfgenaam van [betrokkene]. Dit betekent dat alle uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van rechtswege op [eiser] zijn overgegaan.
Het verweer van Aegon dat [eiser] mede in de hoedanigheid van erfgenaam de procedure had dienen aan te vangen zal als ongegrond worden verworpen.
3.5. De Vliegwiel Beleggenovereenkomst is aangegaan door [betrokkene] en [eiser]. Zij waren, nu niet anders is gesteld of gebleken, voor een gelijk deel verbonden. Door het overlijden van [betrokkene] is [eiser] thans voor de helft uit eigen hoofde aan de overeenkomst gebonden en voor de helft als rechtsopvolger onder algemene titel van zijn vader.
- De overeenkomst voor zover door [eiser] aangegaan -
beroep op artikel 1: 88 BW
4.1. Het door [eiseres] gedane beroep op het ontbreken van haar toestemming als bedoeld in artikel 1: 88 BW kan slechts betrekking hebben op de overeenkomst voor zover haar echtgenoot [eiser] die zelf is aangegaan, derhalve op de helft van de overeenkomst. Het ontbreken van haar toestemming kan niet leiden tot vernietiging van de gehele overeenkomst.
4.2. De kantonrechter is van oordeel dat de overeenkomst voldoet aan de wettelijke definitie van huurkoop in art.7A:1576h juncto 1576 BW. De kantonrechter verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de inmiddels bestendige jurisprudentie, die bevestiging vindt in de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 maart jl. (LJN AZ9721).
Dientengevolge moet ervan worden uitgegaan dat indien een gehuwde persoon dan wel een partner in een geregistreerd partnerschap een effectenlease-overeenkomst afsluit, hij/zij daarvoor de toestemming van de andere echtgenoot of geregistreerd partner nodig heeft.
4.3. De kantonrechter overweegt dat artikel 1: 88 lid 3 BW vergt dat de toestemming schriftelijk had moeten zijn gegeven. In casu is er sprake van een huurkoopovereenkomst die ingevolge artikel 7A: 1576i lid 1 BW bij akte moet worden aangegaan. Nu de wet voor huurkoop een vorm voorschrijft, dient ingevolge artikel 1: 88 lid 3 BW de toestemming van de echtgenoot schriftelijk te worden verleend. Het ontbreken van die toestemming - die ingevolge het bepaalde in artikel 1: 88 lid 3 BW schriftelijk had moeten worden gegeven - maakt de overeenkomst op grond van artikel 1: 89 BW vernietigbaar.
5.1. De verjaring waar het hier om gaat is geregeld in artikel 3: 52 lid 1 sub d BW. Dit artikellid bepaalt dat rechtsvorderingen tot vernietiging van een rechtshandeling verjaren drie jaren nadat de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond in te roepen, aan degene aan wie deze bevoegdheid toekomt, ten dienste is komen te staan. Noch in deze bepaling zelf, noch in de bijbehorende parlementaire geschiedenis is aanknoping te vinden voor de opvatting van Aegon dat in het onderhavige geval de verjaringstermijn begint te lopen op het moment van het aangaan van de overeenkomst. Blijkens de parlementaire geschiedenis is de hoofdgedachte dat de verjaring niet behoort te kunnen gaan lopen voordat degene die tot vernietiging bevoegd is, werkelijk over deze bevoegdheid beschikt. Naar het oordeel van de kantonrechter betekent dit in het onderhavige geval dat de verjaringstermijn is gaan lopen op het moment dat [eiseres] wist of kon weten dat er door haar echtgenoot een vernietigbare rechtshandeling was verricht.
Aegon heeft gesteld dat [eiseres] eerder van de overeenkomst heeft geweten dan 2005. Aegon heeft echter niet concreet aangegeven waaruit zulks zou blijken. Uit hetgeen Aegon heeft aangevoerd blijkt dat er slechts sprake is van vermoedens gebaseerd op hetgeen Aegon heeft betiteld als de normale gezinssituatie, waarin dergelijke beslissingen in gezamenlijk overleg worden genomen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Aegon hiermee haar stelling dat de verjaring reeds eerder is aangevangen, onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Aan bewijslevering wordt derhalve niet toe gekomen. Waar Aegon zich baseert op de normale gezinssituatie, gaat Aegon volledig voorbij aan de ratio van de artikelen 1: 88 en 1: 89 BW, die nu juist de onwetende echtgeno(o)t(e) bedoelt te beschermen tegen rechtshandelingen die de levenspartner zonder de vereiste toestemming is aangegaan.
5.2. De stelling van Aegon dat de verjaring van de vordering tot vernietiging van de overeenkomst niet rechtsgeldig is gestuit zal daarbij als ongegrond worden verworpen. Een vernietigbare rechtshandeling wordt vernietigd hetzij door een buitengerechtelijke verklaring, hetzij door een rechterlijke uitspraak. In het onderhavige geval heeft de vernietiging plaatsgevonden door een buitengerechtelijke verklaring. Daarmee is de overeenkomst vernietigd. Een rechtsvordering tot vernietiging is dan niet meer nodig.
Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat de aandelenleaseovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op de helft van de overeenkomst, zal worden toegewezen.
6. Het beroep van Aegon op toepassing van artikel 6:278 BW wordt verworpen. Daargelaten of in dit geval wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in dat artikel, verdragen de gevolgen van dat artikel zich niet met de door de wetgever beoogde bescherming van de echtgenoot die geen partij was bij de overeenkomst en daarvoor evenmin toestemming heeft gegeven. Dat [eiseres] pas een beroep op vernietiging heeft gedaan nadat de koersverliezen waren opgetreden, doet daar niet aan af, nu die koersverliezen nu juist behoren tot het soort omstandigheden die aanleiding plegen te zijn voor een beroep op de door de wetgever beoogde bescherming.
7.1. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de in het geding zijnde overeenkomst, door het inroepen van de vernietigbaarheid daarvan door [eiseres] bij brief van 22 maart 2005 gedeeltelijk is vernietigd, namelijk voor de helft. Aangezien de vernietiging terugwerkt tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht, heeft dit voor de onderhavige procedure tot gevolg dat de onder B.1. gevorderde verklaring voor recht deels zal worden toegewezen evenals de vordering tot terugbetaling van de door [eiser] betaalde bedragen. [eisers] heeft weliswaar bij dagvaarding gesteld dat het gaat om in totaal een bedrag van € 8.639,97, doch hij heeft dit - ondanks de betwisting van de juistheid van dit bedrag door Aegon - niet nader onderbouwd. De kantonrechter zal derhalve, zoals in het petitum ook gevorderd, Aegon veroordelen tot terugbetaling van de hetgeen [eiser] op basis van de helft van de overeenkomst aan Aegon heeft voldaan. Hierop dient in mindering te strekken het door Aegon aan [eiser] op basis van de helft van de overeenkomst uitgekeerde dividend, nu dit ten gevolge van de vernietiging eveneens onverschuldigd is betaald.
7.2. Ten aanzien van de door [eisers] gevorderde wettelijke rente vanaf de contractuele vervaldata, overweegt de kantonrechter als volgt.
Op basis van de overeenkomst hebben [eiser] en zijn vader maandelijks een bedrag van f 197,49 voldaan. Door de vernietiging is de rechtsgrond aan de door R.H. Bream gedane betaling ontvallen, waardoor er sprake is van onverschuldigde betaling. De verbintenis uit onverschuldigde betaling ontstaat op het moment waarop de onverschuldigde betaling is verricht. De stelling van Aegon dat zij eerst in verzuim dient te zijn is op zich juist, doch Aegon gaat daarbij - ten onrechte - voorbij aan de brief van 22 maart 2005. Reeds toen is Aegon in gebreke gesteld en gesommeerd tot terugbetaling binnen vier weken na dagtekening van die brief. In het onderhavige geval betekent dit dat Aegon vanaf 22 april 2005 wettelijke rente verschuldigd is over het onder rechtsoverweging 7.1. bedoelde bedrag.
7.3. [eisers] heeft daarnaast vergoeding gevorderd van de gevolgschade die voortvloeit uit de overeenkomst, alsmede, indien van toepassing, de kosten die voortvloeien uit de financiering van de vooruitbetaling van de inleg vermeerderd met de wettelijke rente. Het bestaan van eventuele gevolgschade is echter volstrekt niet onderbouwd, zodat de vordering tot betaling hiervan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zal worden afgewezen.
- De overeenkomst voor zover door [betrokkene] aangegaan -
8. Voor zover de overeenkomst door [betrokkene] is aangegaan, valt deze niet onder de door [eiseres] ingeroepen vernietiging van de overeenkomst wegens het ontbreken van haar toestemming. Voor de helft van de overeenkomst was haar toestemming immers niet vereist.
Met betrekking tot de stellingen die partijen dienaangaande hebben ingenomen, overweegt de kantonrechter als volgt.
Strijd met Wet op het consumentenkrediet (Wck) en andere wetten en regelingen
9.1. Aegon beschikte niet over een vergunning krachtens de Wck, op welke grond de (ver)nietig(baar)heid van de overeenkomst is bepleit. Daarnaast wordt aangevoerd dat er sprake is van nietigheid van de overeenkomst, dan wel een tekortkoming of onrechtmatig handelen jegens [eisers] wegens strijd met andere wetten - zoals de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en de Wet identificatie bij dienstverlening - en regelingen. Naar aanleiding daarvan wordt het volgende overwogen.
9.2. Indien de overeenkomst op een van de bovenbedoelde gronden zouden worden vernietigd, ontstaan daaruit voor beide partijen verplichtingen. Enerzijds zal Aegon de reeds geleverde prestaties ongedaan dienen te maken, anderzijds zal in dat geval, op grond van artikel 6: 278 BW, de waardedaling van de geleaste effecten voor rekening van [eisers] kunnen komen. Beide verplichtingen dienen te worden beoordeeld en (zonodig) beperkt (eventueel tot nihil) met toepassing van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW). Die maatstaven van redelijkheid en billijkheid en de daarbij in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden van het individuele geval zijn dezelfde als die welke dienen te gelden zonder toepasselijkheid van de betreffende wet, waardoor het eindresultaat in beide gevallen hetzelfde zal zijn. Voorts dient Aegon in de onderhavige gevallen ook buiten hetgeen is bepaald in de Wck en de andere bedoelde wetten en regelingen reeds aan een zorgplicht te voldoen waaraan hoge eisen worden gesteld. Niet valt in te zien dat er een verschil bestaat tussen laatstbedoelde algemene zorgplicht - waaraan hierna zal worden getoetst - en de zorgplichten die de hiervoor bedoelde wetten en regelingen in het algemeen beogen te waarborgen.
9.3. De slotsom is dat het beroep op de Wck en/of op de bovenbedoelde andere wetten en regelingen in beginsel niet tot een ander oordeel zal leiden omtrent de (door elk van partijen te dragen) gevolgen van het aangaan van de betreffende overeenkomst, dan zou hebben te gelden zonder een zodanig beroep. Uit het voorgaande volgt dat er voldoende gronden bestaan om de toepasselijkheid van de Wck en de andere hier bedoelde wetten en regelingen in het midden te laten.
10.1. Voor het geval dat de Wck niet van toepassing wordt verklaard, doet [eisers] een beroep op schending van de artikelen 7A: 1576c en 1576e BW door Aegon, met als gevolg dat de overeenkomst vernietigd dienen te worden.
10.2. Eventuele strijdigheid met voormelde artikelen levert naar het oordeel echter geen nietigheid of vernietigbaarheid van de gehele overeenkomst op, zodat dit verweer van [eisers] niet kan slagen.
11.1. Een persoon die overweegt een overeenkomst aan te gaan, is tegenover de wederpartij gehouden om, binnen redelijke grenzen, maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat hij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken die overeenkomst afsluit. Uit die verplichting volgt dat van een potentiële afnemer mag worden verwacht dat hij deze overeenkomst zorgvuldig leest alvorens ermee in te stemmen en zich naar vermogen inspant om de reikwijdte van zijn daaruit voortvloeiende verplichtingen en risico’s te begrijpen. Als hij nalaat zich op de hier bedoelde wijze te informeren en vervolgens onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst aangaat, komt die onjuiste voorstelling voor zijn eigen risico. In dat geval kan zij krachtens art. 6:228 lid 2 BW niet tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling leiden.
11.2. Niet is gesteld of gebleken dat de overeenkomst tot stand zijn gekomen zonder dat [betrokkene] kennis heeft kunnen nemen van de tekst van de overeenkomst en de bijbehorende bijzondere voorwaarden. Uit de inhoud van die stukken had [betrokkene] kunnen en moeten afleiden dat er sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de financiering ten behoeve van door hem gekochte aandelen en van een verplichting tot het op enig moment voldoen van het aankoopbedrag. De overeenkomst geeft bovendien aan welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale leasesom is. Bij vragen daaromtrent had (ook) van [betrokkene] enig nader onderzoek mogen worden verwacht. Er dient in zijn algemeenheid van uit te worden gegaan dat ieder die in aandelen belegt zich er van bewust dient te zijn dat koersen van aandelen ook kunnen dalen.
11.3. Het beroep van [eisers] op vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling faalt en de bijbehorende vordering zal derhalve worden afgewezen.
misbruik van omstandigheden
12.1. [eisers] stelt voorts dat er sprake is van misbruik van omstandigheden. Hij heeft er daarbij op gewezen dat in deze zaak de professionele instelling en een onervaren consument tegenover elkaar staan: [betrokkene] is door zijn onervarenheid bewogen tot het aangaan van de overeenkomst. Op Aegon rustte de precontractuele zorgplicht om [betrokkene], gezien zijn onkunde, onervarenheid en lichtzinnigheid, te behoeden voor overhaaste stappen. De overeenkomst is veel te lichtvaardig tot stand gekomen en Aegon had [betrokkene] voor de gevolgen ervan moeten waarschuwen.
12.2. Van misbruik van omstandigheden is sprake wanneer iemand, die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Dat er aan de zijde van [betrokkene] sprake was van bijzondere omstandigheden waarmee Aegon bekend was en waardoor [betrokkene] tot het aangaan van de overeenkomst zou zijn bewogen, is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken. Het enkele feit dat hij onervaren was op het gebied van beleggingen en desondanks toch de overeenkomst met Aegon is aangegaan, brengt niet met zich mee dat Aegon misbruik van de onervarenheid van [betrokkene] heeft gemaakt. Bovendien is niet gebleken waarom Aegon hem van het aangaan van de overeenkomst had moeten weerhouden.
Dit verweer van [eisers] zal dan ook als ongegrond worden gepasseerd.
13.1. Bij de beantwoording van de vraag of en in welke omvang op Aegon een zorgplicht rustte jegens [betrokkene], stelt de kantonrechter het volgende voorop. Doordat Aegon aan [betrokkene] het aanbod heeft gedaan om een aandelenleaseovereenkomst te sluiten en [betrokkene] via het aanmeldingsformulier aan Aegon te kennen heeft gegeven hierop te willen ingaan en daarbij heeft verzocht om toezending van een leaseovereenkomst ter ondertekening, is tussen Aegon en [betrokkene] een rechtsverhouding ontstaan. Ook als partijen anders dan door "onderhandelingen" betrokken zijn bij het voorbereiden van een tussen hen te sluiten overeenkomst, zijn zij tot elkaar komen te staan in een rechtsverhouding die wordt beheerst door hetgeen uit de wet (in ruime zin) en de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit.
De stelling van Aegon dat de Nadere regeling toezicht effectenverkeer onverbindend is, treft geen doel, reeds omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de zorgplicht waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116, heeft beslist “dat de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.” Derhalve dient tot uitgangspunt te worden genomen dat Aegon - als professionele en op het terrein van aandelenlease bij uitstek deskundig te achten dienstverlener - jegens particuliere, niet professionele, cliënten tot een bijzondere zorgplicht is gehouden, gelet op de grote risico's die aan een aandelenleaseovereenkomst als de onderhavige verbonden kunnen zijn.
13.2. De kantonrechter is van oordeel dat de zorgplicht van Aegon in elk geval twee elementen bevat, te weten een onderzoeks- en een informatieverplichting. In de eerste plaats rustte op Aegon de verplichting om bij [betrokkene] informatie in te winnen over zijn financiële positie, teneinde te kunnen vaststellen of het aangaan van de aandelenleaseovereenkomst in dit geval financieel verantwoord was of niet. In de tweede plaats was Aegon gehouden voldoende informatie te verstrekken over het product en de daaraan verbonden risico's.
13.3. Ten aanzien van het beroep van [eisers] op schending van de onderzoeksverplichting merkt de kantonrechter op dat het inwinnen van informatie betreffende de financiële situatie, de beleggingsdoelstelling en de beleggingservaring van de belegger op grond van deze bepaling slechts kan worden gevergd indien de persoonlijke omstandigheden van [betrokkene] Aegon, indien zij daarvan had kennis gedragen, [betrokkene] ervan had behoren te weerhouden de overeenkomst aan te gaan. Daarvan is niet gebleken. In de precontractuele fase ging het slechts om de vraag of [betrokkene] - tezamen met zijn zoon - in staat was de overeengekomen maandtermijnen, die gedurende de looptijd steeds gelijk zouden blijven, te voldoen. Het was aan hem om te beoordelen of hij tot die betalingen in staat was. [betrokkene] en zijn zoon werden door de overeenkomst niet op onverantwoorde wijze blootgesteld aan de gevolgen van koersverliezen.
13.4. Het beroep van [eisers] op schending van de op Aegon rustende informatie-verplichting kan ook geen doel treffen.
In beginsel is een financiële instelling zoals Aegon – als bij uitstek professioneel en
deskundig op dit terrein – jegens particuliere, niet professionele, cliënten tot een bijzondere zorgplicht gehouden in geval van mogelijke grote risico's verbonden aan aandelenleaseconstructies.
In het onderhavige geval is van dergelijke risico's evenwel geen sprake. Immers: blijkens de overeenkomst is het risico ertoe beperkt dat [betrokkene] en zijn zoon aan het einde van de looptijd, op welk moment de leasesom geheel is afgelost, zouden blijven zitten met in waarde gedaalde aandelen en daardoor geen enkel geldelijk gewin zouden ondervinden. Een dergelijk risico is eigen aan beleggen en mag bekend verondersteld worden. Of dit risico zich zou hebben voltrokken, zou overigens pas in 2013 kunnen worden beoordeeld. Het risico van een restschuld doet zich enkel voor bij tussentijdse beëindiging. Nu tussentijdse beëindiging niet tot de wezenlijke kenmerken van de overeenkomst behoort had Aegon niet nadrukkelijk voor dit risico hoeven te waarschuwen.
Dat [eiser] zich thans geconfronteerd kan zien met een eventuele restschuld uit hoofde van de door zijn vader afgesloten helft van de overeenkomst is niet het gevolg van het gestelde risicovolle karakter van de overeenkomst maar van de mogelijke tussentijdse beëindiging door [eiser].
13.5. Geoordeeld wordt derhalve dat van een toerekenbare tekortkoming dan wel een onrechtmatige daad zijdens Aegon geen sprake is en daarom zal de vordering tot vernietiging, ontbinding of schadevergoeding, wat er van de gestelde schade ook zij, worden afgewezen.
overleggen bescheiden aankoop effecten
14. [eisers] heeft voorts gevorderd Aegon te gelasten om de gegevens omtrent de aan- en verkoopkoersen en data van onderliggende effecten over te leggen, omdat hij op grond van geruchten vreest dat de effecten niet zijn aangekocht. [eisers] heeft die stelling evenwel niet nader met feiten of omstandigheden onderbouwd, zodat de kantonrechter die stelling als onvoldoende gegrond zal passeren. Hetgeen [eisers] heeft aangevoerd met betrekking tot het AFM-rapport heeft betrekking op de procedure tot verbindendverklaring van de Duisenbergregeling en kan in deze derhalve geen rol spelen.
De hierop gebaseerde vorderingen van [eisers] zullen dan ook als ongegrond worden afgewezen.
15. De vordering van [eisers] om Aegon te gebieden om aan de stichting BKR te Tiel te melden dat geen betalingsachterstanden bestaan en/of dat de inschrijving en achterstandscodering ten onrechte is geschied, zal als ongegrond worden afgewezen, nu Aegon onweersproken heeft gesteld dat de overeenkomst en eventuele achterstanden niet door Aegon bij het BKR zijn aangemeld.
16. Nu beide partijen deels in het (on)gelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden verdeeld zoals hierna te melden.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat de tussen Aegon en [eiser] en [betrokkene] gesloten overeenkomst ten behoeve van het product Vliegwiel Beleggen met contractnummer 10001620 voor de helft buitengerechtelijk is vernietigd bij brief van 22 maart 2005;
veroordeelt Aegon tot (terug)betaling aan [eiser] de door hem aan Aegon op basis van de helft van voormelde overeenkomst betaalde bedragen, te verminderen met het door Aegon aan [eiser] uit dien hoofde uitgekeerde dividend, te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf 22 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.