ECLI:NL:RBLEE:2008:BG6187

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2621
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stadionomgevingsverbod opgelegd aan supporter van betaald voetbalorganisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 26 november 2008 uitspraak gedaan over een stadionomgevingsverbod dat aan eiser, een supporter van de BVO Cambuur, was opgelegd. De burgemeester van Leeuwarden had op 27 april 2007, na een incident tijdens een wedstrijd, aan eiser een stadionomgevingsverbod voor de duur van twaalf maanden opgelegd. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser stelde dat het verbod onterecht was opgelegd, omdat er geen privaatrechtelijk stadionverbod was opgelegd door de KNVB en dat hij geen opruiend gedrag had vertoond. De rechtbank oordeelde dat het stadionomgevingsverbod terecht was opgelegd, omdat eiser de openbare orde had verstoord. De rechtbank overwoog dat de burgemeester bevoegd was om een stadionomgevingsverbod op te leggen zonder dat er een privaatrechtelijk stadionverbod was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in zijn rechten was benadeeld, ondanks dat hij niet voorafgaand aan het verbod zijn zienswijze had kunnen geven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de gemeente Leeuwarden in de proceskosten van eiser, die € 80,50 bedroegen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter E.M. Visser, met griffier F.F. van Emst aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/2621
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. R.G. Riemersma, advocaat te Leeuwarden,
en
de burgemeester van de gemeente Leeuwarden, verweerder,
gemachtigden: P.J. Achterhof, W.C. Koopmans en C. de Jong , werkzaam bij de gemeente Leeuwarden, en de politieambtenaren J.B. Heida en K. Smeltekop.
Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2007 heeft verweerder eiser met ingang van 27 april 2007 voor de duur van 12 maanden een stadionomgevingsverbod opgelegd. Tegen dit besluit heeft eiser op 14 mei 2007 bezwaar gemaakt.
Op 17 oktober 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar (hierna: de fictieve weigering).
Bij besluit van 19 oktober 2007 heeft verweerder alsnog beslist op eisers bezwaar (hierna: het bestreden besluit). Met overeenkomstige toepassing van de artikel 6:20, vierde lid, van de Awb heeft de rechtbank het beroep tegen de fictieve weigering mede gericht geacht tegen het bestreden besluit.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 6 november 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn de vijf hiervoor genoemde gemachtigden verschenen.
Motivering
Fictieve weigering
1. De rechtbank overweegt dat verweerder met het bestreden besluit alsnog een besluit heeft genomen op eisers bezwaar, waardoor het procesbelang aan eisers beroep tegen de fictieve weigering is komen te ontvallen. Gesteld nog gebleken is dat eiser schade heeft geleden door de fictieve weigering of dat hij anderszins belang heeft bij het alsnog gegrond verklaren van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding verweerder te veroordelen in de aan de zijde van eiser gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het beroep tegen de fictieve weigering.
Feiten
2.1 Op 27 april 2007 bevond eiser zich op een wedstrijdavond van de BVO Cambuur (hierna: Cambuur) in het Cambuurstadion te Leeuwarden. Eiser heeft toen aldaar onenigheid gehad met een aantal stewards en een agent van politie, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in zijn aanhouding. De politie heeft dit vastgelegd in een proces-verbaal van aanhouding. Voorts is hetgeen zich in en rond het stadion heeft afgespeeld grotendeels vastgelegd op videobeelden.
2.2 Naar aanleiding van het voorgaande heeft inspecteur van politie T.E. van der Wijk namens verweerder bij besluit van 27 april 2007 aan eiser een stadionomgevingsverbod opgelegd voor de duur van twaalf maanden. Verweerder heeft dit verbod aan eiser bevestigd per brief van 27 april 2007. Het verbod gaat in op 27 april 2007 en houdt in dat het eiser op de dagen waarop Cambuur thuiswedstrijden speelt vanaf vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot twee uur na afloop van de voetbalwedstrijd niet is toegestaan in het (in de brief nader omschreven) gebied rondom het Cambuurstadion te komen.
2.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van
27 april 2007 ongegrond verklaard.
Geschil
3.1 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte een stadionomgevingsverbod heeft opgelegd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat een dergelijk verbod slechts kan worden opgelegd, indien de KNVB een privaatrechtelijk stadionverbod heeft opgelegd, hetgeen in dit geval niet is gebeurd. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij geen opruiend gedrag heeft vertoond en evenmin anderszins aanleiding heeft gegeven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden heeft veroorzaakt, zodat geen grond bestond voor het opleggen van een stadionverbod of een stadionomgevingsverbod. Eiser wijst erop dat het openbaar ministerie de met deze zaak verwante strafzaak heeft geseponeerd. Voorts heeft eiser erop gewezen dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven op de maatregel en is hij van mening dat zijn gedrag niet zodanig is geweest dat de thans opgelegde maatregel geïndiceerd was.
3.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het stadionomgevingsverbod terecht is opgelegd, omdat eiser op 27 april 2007 de openbare orde in het stadion heeft verstoord door het vertonen van opruiend gedrag. In dit verband is aangegeven dat op de video zichtbaar is dat andere aanwezigen reageren op provocaties van eiser en dat daardoor een gespannen sfeer ontstaat. Er is sprake van opeenvolgende gedragingen en gebaren op wisselende momenten, waardoor de algehele spanning stijgt en er gemakkelijk onbeheersbare wanordelijkheden kunnen ontstaan met alle gevolgen van dien. Geconstateerd is dat sprake is van opruiend gedrag. Voorts is verweerder van mening dat het mogelijk is een stadionomgevingsverbod op te leggen zonder dat een stadionverbod is opgelegd. De duur van de opgelegde maatregel volgt volgens verweerder uit de daarvoor geldende beleidsregels en de ernst van de gedraging.
Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 2.2.4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Leeuwarden (hierna: de APV) is het verboden bij een voetbalwedstrijd door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.
4.2 Ingevolge artikel 2.2.5, eerste lid, van de APV is de burgemeester bevoegd het gebied aan te wijzen waarvoor het stadionomgevingsverbod geldt. Ingevolge het tweede lid kan de burgemeester aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion van Cambuur van vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot twee uur na afloop van voetbalwedstrijden van Cambuur. Ingevolge het derde lid kan de burgemeester overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoeld verbod, indien de persoon de openbare orde in of in de omgeving van genoemd stadion in ernstige mate heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van Cambuur in dit stadion is gespeeld.
4.3 Verweerder heeft ten aanzien van de uitoefening van de hiervoor bedoelde bevoegdheid beleid opgesteld, dat is neergelegd in de "Beleidsregels stadionomgevingsverboden (in relatie tot stadionverboden)" (hierna: de beleidsregels). In de beleidsregels is onder meer bepaald dat als wordt overwogen aan een persoon een stadionomgevingsverbod op te leggen, deze eerst in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze hieromtrent naar voren te brengen. Voorts is in de beleidsregels aangegeven dat ter voorkoming en bestrijding van de openbare ordeverstoring een (bestuurlijk) stadionomgevingsverbod kan worden opgelegd. Op deze wijze wordt het voor supporters die zich schuldig hebben gemaakt aan ordeverstorend gedrag onmogelijk gemaakt zich rond het stadion op te houden, zodat een toekomstige openbare ordeverstoring voorkomen kan worden. In een schema is vervolgens aangegeven bij welke gedraging een stadionomgevingsverbod kan worden opgelegd en voor welke duur. Volgens de beleidsregels wordt in het geval van opruiend gedrag een stadionomgevingsverbod van maximaal twaalf maanden opgelegd.
4.4 Ten gevolge van het ontbreken van het desbetreffende mandaatbesluit heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen of ondermandatering heeft plaatsgevonden van de bevoegdheid tot het opleggen van een stadionomgevingsverbod aan inspecteur van politie T.E. van der Wijk. Dit vormt echter geen aanleiding voor het vernietigen van het bestreden besluit, omdat verweerder het verbod per brief van 27 april 2007 aan eiser heeft bevestigd, waarmee een eventueel gebrek in de mandatering wordt geacht te zijn hersteld.
4.5 De rechtbank stelt vast dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld voorafgaand aan het opleggen van het stadionomgevingsverbod zijn zienswijze naar voren te brengen. Gelet op het feit dat eiser nadien tijdens de bezwaarprocedure voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt mondeling en schriftelijk naar voren te brengen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser door deze schending van een vormvoorschrift niet is benadeeld. Daarom is de rechtbank van oordeel dat deze schending - gelet op artikel 6:22 van de Awb - niet behoeft te leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4.6 De rechtbank is van oordeel dat noch uit de tekst van artikel 2.2.5 van de APV, noch uit de daarop gebaseerde beleidsregels kan worden afgeleid dat een stadionomgevingsverbod uitsluitend in combinatie met een privaat- of strafrechtelijk stadionverbod kan worden opgelegd. In de beleidsregels is zelfs uitdrukkelijk bepaald dat een stadionomgevingsverbod kan worden opgelegd "wegens een verstoring van de openbare orde, zonder dat dit heeft geleid tot het opleggen van een (privaatrechtelijk dan wel strafrechtelijk) stadionverbod". Dit betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt.
4.7 De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser op 27 april 2007 tijdens een wedstrijd van Cambuur in het Cambuurstadion opruiend gedrag heeft vertoond en dat hij daarmee de openbare orde in het stadion en de directe omgeving daarvan in ernstige mate heeft verstoord, zoals bedoeld in de APV en de beleidsregels. Op grond van de videobeelden, de dossierstukken en hetgeen eiser en Heida ter zitting hebben verklaard, stelt de rechtbank vast dat eiser bij voortduring heeft geweigerd te voldoen aan hetgeen de stewards en de politie van hem vroegen en dat hij een aantal malen door armgebaren en door luid te spreken of te schreeuwen omstanders bij zijn meningsverschillen met de stewards en de politie heeft betrokken dan wel omstanders heeft aangetrokken. Voor wat betreft dit laatste punt is op de videobeelden duidelijk zichtbaar dat omstanders hebben gereageerd en zijn aangetrokken door eisers provocerende gedrag, hetgeen tot een verhoogde gespannen sfeer heeft geleid. Voorts heeft eiser politieambtenaar Heida beledigd door zijn vingers vlakbij diens gezicht te houden en dit vol te houden ondanks het feit dat Heida had aangegeven daar niet van gediend te zijn, en de vingers opnieuw naar Heida's gezicht te brengen, nadat deze ze naar beneden had geduwd. Eisers opruiende gedrag bestond niet uit een enkele handeling op een concreet moment, maar uit een opeenvolging van gebaren en andere gedragingen op verschillende momenten, waardoor de spanning onder de personen in zijn omgeving steeg, een dreigende sfeer ontstond en onbeheersbare wanordelijkheden dreigden. De rechtbank acht in dit kader van belang dat Smeltekop ter zitting heeft verklaard dat de ervaring leert dat wanordelijkheden vaak beginnen met het beledigen van stewards of politiemensen en dergelijk gedrag opruiend kan werken. De rechtbank acht voorts van belang dat de politie het na eisers aanhouding nodig heeft geacht de wapenstok ter hand te nemen en een linie te vormen. De omstandigheid dat de met deze zaak samenhangende strafzaak is geseponeerd, doet aan het voorgaande niet af. De bestuursrechter is niet gebonden aan hetgeen in een strafrechtelijk geding door het openbaar ministerie is besloten, teminder nu in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser in redelijkheid een stadionomgevingsverbod heeft kunnen opleggen.
4.8 Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder ten onrechte de maximale maatregel van twaalf maanden heeft opgelegd, overweegt de rechtbank het volgende. In de beleidsregels is de maximale duur van de voor een bepaalde gedraging op te leggen stadionomgevingsverbod bepaald. In de beleidsregels is bepaald dat in het geval van opruiend gedrag een stadionomgevingsverbod van maximaal twaalf maanden wordt opgelegd. De rechtbank acht deze beleidsregels niet onredelijk en eiser heeft de redelijkheid van de beleidsregels ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het geval van eiser geen bijzondere omstandigheden aanwezig hoeven achten op grond waarvan een kortere dan de maximale duur van het stadionomgevingsverbod op zijn plaats was. De feiten en omstandigheden zoals genoemd onder 4.7 rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de opgelegde maatregel.
4.9 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 1. is overwogen, veroordeelt de rechtbank verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de aan de zijde van eiser gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het beroep tegen de fictieve weigering. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiser € 80,50 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift één punt; gewicht van de zaak: zeer licht (wegingsfactor 0,25); waarde per punt € 322,00). De rechtbank wijst de gemeente Leeuwarden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 80,50, aan eiser te vergoeden door de gemeente Leeuwarden.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 26 november 2008, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier.
w.g. F.F. van Emst
w.g. E.M. Visser
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.