RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummers: AWB 08/646 en 08/1000
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2008 op grond van artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser],
wonende te Oranjewoud,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.C. Zillinger Molenaar, advocaat te Heerenveen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen,
verweerder,
gemachtigde: mr. I. van der Meer, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 5 februari 2008 heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar inzake de aanzegging om zijn dienstwoning te verlaten.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 08/646. Tevens heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 08/1000.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 23 juni 2008. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde en I. Sixma, juridisch medewerker bij verweerders gemeente.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verzoeker is op 15 maart 1971 benoemd als parkwachter Overtuin. Aan deze benoeming is de bewoning van de woning [adres] te Oranjewoud verbonden. Voor het genot van de woning wordt maandelijks een bedrag ingehouden op de bezoldiging van verzoeker.
Bij brief van 12 februari 2007 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op 22 augustus 2008 de woning op die datum moet verlaten.
Het tegen dit besluit door verzoeker ingediende bezwaarschrift is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Allereerst ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor vraag of verweerder verzoeker terecht in zijn bezwaar heeft ontvangen. Beoordeeld moet worden of de brief van 12 februari 2007 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb.
In art. 1:3 lid 1 Awb is bepaald dat onder een besluit verstaan moet worden een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Niet in geschil is dat het bewonen van de woning [adres] te Oranjewoud behoorde tot de voor verzoeker uit zijn aanstelling van 15 maart 1971 voortvloeiende verplichtingen ten behoeve van een goede vervulling van zijn functie parkwachter Overtuin, zodat die woning op dat moment diende te worden aangemerkt als dienstwoning waarop de wettelijke bepalingen van het huurrecht niet van toepassing waren.
De voorzieningenrechter stelt voorts op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde vast dat verzoekers functie bij besluit van 6 januari 1997 is gewijzigd in "Vakman woonomgeving" en dat verzoeker in die hoedanigheid deel is gaan uitmaken van het wijkteam Heerenveen-Zuid/Oranjewoud. Hoewel het aanvankelijk de bedoeling was dat verzoeker in deze functie deels werkzaam zou blijven in de Overtuin, is niet in geschil dat verzoeker feitelijk vanaf 1998 geen werkzaamheden meer in de Overtuin heeft verricht. Bij besluit van 20 december 2004 is verzoekers functie in het kader van een reorganisatie wederom gewijzigd en wel in "Medewerker wijkteam". In die hoedanigheid is verzoeker al jarenlang werkzaam als brugwachter.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam vast dat het bewonen van de onderhavige woning vanaf 1998 niet meer nodig was voor of in belangrijke mate bijdroeg, althans kon bijdragen, aan een goede taakvervulling door verzoeker. Er bestaat derhalve reeds zodanig lang een zo ver verwijderd verband tussen de taakuitoefening door verzoeker en de onderhavige woning dat niet kan worden volgehouden dat thans nog sprake is van een ambtelijke dienstwoning. Dat verzoeker 's avonds het hek sluit en in voorkomende gevallen in de winter de waterleiding afsluit doet hier niet aan af, nu dit geen verplichtingen zijn die voortvloeien uit zijn ambtelijke aanstelling, maar taken die hij op vrijwillige basis verricht.
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de brief van 12 februari 2007 geen besluit bevat ten aanzien van verzoeker in zijn hoedanigheid van ambtenaar, maar uitsluitend als huurder van de onderhavige woning. Om die reden kan de brief van 12 februari 2007 niet als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb worden aangemerkt. Hieruit volgt dat verweerder het bezwaar van verzoeker tegen die brief niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal wegens strijd met de Awb worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om met toepassing van art. 8:72 lid 4 Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van verzoeker alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Gelet op de gegeven beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het verzoek hiertoe wordt afgewezen.
Gelet op het bovenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 en 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Heerenveen het door verzoeker gestorte griffierecht van in totaal € 290,00 te vergoeden.
Met toepassing van art. 8:75 juncto 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoeker € 966,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt; beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Heerenveen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de gemeente Heerenveen het griffierecht van € 290,00 aan verzoeker vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 966,00, aan verzoeker te vergoeden door de gemeente Heerenveen.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2008, in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier.
w.g. T. Hoekstra
w.g. U. van Houten
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 08/646 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 08/1000 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.