ECLI:NL:RBLEE:2008:BG4909

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/817
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herindicatie van eigen bijdrage voor scootmobiel onder de WMO

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 18 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een persoon met een neurologische aandoening, en het bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om per 1 januari 2008 een eigen bijdrage te vragen voor de scootmobiel die hij in gebruik had, welke was verstrekt onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Met de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) was de Wvg komen te vervallen, en verweerder had eiser geïnformeerd dat er vanaf 1 januari 2008 een eigen bijdrage zou worden gevraagd voor de scootmobiel.

Eiser stelde dat er een nieuwe indicatie op grond van de WMO had moeten plaatsvinden voordat een eigen bijdrage kon worden opgelegd. Hij betoogde dat de standaardbrief van verweerder niet voldeed en dat er per geval een heronderzoek had moeten plaatsvinden. Verweerder baseerde zijn besluit op artikel 15 van de WMO en stelde dat het beleid om een eigen bijdrage te vragen een politieke keuze was die niet in strijd was met de WMO. De rechtbank oordeelde dat het besluit van verweerder een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was en dat de overgangsregeling van een jaar terecht was toegepast.

De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor een nieuw indicatieonderzoek, aangezien er geen wijzigingen waren in de beperkingen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de beslissing van verweerder zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de WMO en de overgangsregelingen voor bestaande cliënten van de Wvg.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/817
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: R.G.H. Rosenkamp, consulent Sociaaljuridische Dienstverlening bij MEE Friesland gevestigd te Drachten,
en
het bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân,
verweerder,
gemachtigde: F.B. Visser, werkzaam bij verweerders dienst.
Procesverloop
Bij brief van 14 maart 2008 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende het opleggen van een eigen bijdrage voor de bij hem in gebruik zijnde scootmobiel met toepassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 28 oktober 2008. Partijen hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Motivering
Feiten
1.1 Eiser heeft als gevolg van een neurologische aandoening diverse beperkingen, onder meer ten aanzien van verplaatsen. In verband hiermee beschikt eiser over vervoers-voorzieningen, een scootmobiel en een rolstoel. Deze voorzieningen zijn aan eiser in bruikleen verstrekt op basis van de destijds geldende Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg).
1.2 Per 1 januari 2007 is de WMO in werking getreden en is de Wvg vervallen. Bij brief van 11 december 2006 is eiser in kennis gesteld van de nieuwe regels die als gevolg van de inwerkingtreding van de WMO voor hem gaan gelden. Onder meer is aan eiser medegedeeld dat voor voorzieningen als scootmobielen een eigen bijdrage in rekening gebracht zal gaan worden. Verweerder heeft eiser bericht dat voor de bestaande Wvg-cliënten tot 1 januari 2008 een overgangsjaar wordt gehanteerd waarin geen eigen bijdrage wordt berekend.
1.3 Bij brief van 27 september 2007 heeft verweerder eiser bericht dat ingaande 1 januari 2008 een eigen bijdrage gevraagd zal worden.
1.4 Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij de bestreden beslissing ongegrond verklaard.
Geschil
2.1 Eiser stelt dat het niet mogelijk is om zonder nieuwe indicatie op grond van de WMO een eigen bijdrage te vragen voor reeds verstrekte voorzieningen. Per geval had een heronderzoek moeten plaatsvinden en had de indicatie opnieuw moeten worden vastgesteld. De mededeling per standaardbrief is niet voldoende.
2.2 Verweerder baseert zijn besluit op artikel 15 van de WMO, artikel 7 van de verordening WMO en artikel 5 van zijn Besluit Maatschappelijke ondersteuning.
Verweerder erkent dat zijn beleid om bij de verstrekking van een scootmobiel een eigen bijdrage te vragen afwijkt van eerder onder de Wvg geldend beleid, maar merkt op dat hier een politieke keuze gemaakt is, die niet in strijd komt met de WMO. Verweerder meldt voorts dat het jaar 2007 is aangemerkt als overgangsjaar, waarin nog geen eigen bijdrage wordt gevraagd.
Beoordeling van het geschil
3.1 De rechtbank overweegt dat de beslissing van verweerder om op grond van de WMO ingaande 1 januari 2008 een eigen bijdrage in rekening te brengen aangemerkt moet worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met dit besluit wordt aangegeven welke wijzigingen intreden ten aanzien van de eigen bijdrage als gevolg van de inwerkingtreding van de WMO voor personen die vervoersvoorzieningen in bruikleen hebben. Daarbij is in dit besluit het toepasselijke overgangsregime weergegeven. De rechtbank voegt hieraan toe dat in de bestreden beslissing niet ziet op de exacte hoogte en duur van de op te leggen eigen bijdrage. Bezwaren die daarop betrekking hebben kunnen aan de orde gesteld worden, zodra eiser hieromtrent bij afzonderlijke besluiten wordt geïnformeerd.
3.2 Niet in geschil is dat artikel 15 van de WMO de grondslag biedt voor het opleggen van een eigen bijdrage als hier aan de orde. De rechtbank is voorts van oordeel dat gelet op het overgangsrecht, zoals neergelegd in artikel 40 van de WMO, terecht een overgangstermijn van 1 jaar in acht is genomen.
3.3 Eisers standpunt dat verweerder voorafgaand aan het opleggen van een eigen bijdrage een nieuw indicatieonderzoek had moeten uitvoeren in alle individuele gevallen volgt de rechtbank niet. Niet gebleken is van wijzigingen in de beperkingen van eiser, die zouden maken dat hij na 1 januari 2008 niet meer in aanmerking zou komen voor een scootmobiel. Onder deze omstandigheden is een heronderzoek onnodig kostbaar voor het bestuursorgaan en onnodig belastend voor betrokkenen te achten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bestreden beslissing op dit punt niet onzorgvuldig is voorbereid.
3.4 Ten slotte merkt de rechtbank nog het volgende op. Voorstelbaar is dat eiser, die nu anders dan voorheen een eigen bijdrage voor zijn scootmobiel moet betalen, voor de toekomst andere keuzes zal gaan maken. Dit doet echter niet af aan de juridische houdbaarheid van de bestreden beslissing. De rechtbank ziet niet in dat verweerder uit oogpunt van zorgvuldigheid -vooraf en individueel- alle gevolgen van het heffen van een eigen bijdrage en alle mogelijke alternatieven, met betrokkenen zou moeten bespreken.
4.1 De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond verklaard moet worden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 18 november 2008, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. U. van Houten
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.