RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/749142-07
beslissing van de politierechter d.d. 20 november 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De politierechter heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 7 november 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Anker, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De verdediging heeft het volgende preliminaire verweer gevoerd. De raadsman is gebleken dat in het hoofdproces-verbaal van politie de eerste verklaring van mevrouw [getuige] (ook: [getuige]), afgelegd ten overstaan van de verbalisanten in de nacht van 6 op 7 oktober 2007 (verder: de eerste verklaring), ontbrak. Om de eerste verklaring alsnog te verkrijgen, heeft de raadsman bij brief van 12 februari 2008 de officier van justitie verzocht om toezending daarvan. Daarop is geen bericht retour gekomen. Uiteindelijk is pas bij de verhoren door de rechter-commissaris op 1 juli 2008 een aanvullend proces-verbaal van 2 maart 2008 aan de raadsman overhandigd. Hieraan was een ongetekend concept gehecht van de eerste verklaring. Dit aanvullend proces-verbaal vermeldt dat de politie de eerste verklaring heeft vernietigd. Dit acht de raadsman schokkend en ernstig. De eerste verklaring acht de raadsman waardevol omdat de getuige in dat stadium nog niet kon zijn beïnvloed door derden. De eerste verklaring had zonder meer moeten worden opgenomen in het proces-verbaal. Door dit handelen van de politie -onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie- is de eerste verklaring aan de rechtbank en de verdediging onthouden. De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk is. Voor het geval de rechter zou oordelen dat verdachte niet in zijn belangen is geschaad, heeft de raadsman zich beroepen op het arrest HR 1 juni 1999, NJ 1999/567. Hieruit blijkt, aldus de raadsman, dat bij een fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke strafvervolging de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ook mogelijk is indien verdachte niet in zijn belangen is geschaad.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de eerste verklaring in de nacht van 6 op 7 oktober 2007 is opgenomen en de volgende ochtend vroeg aan het bureau is uitgetypt. Vervolgens is de eerste verklaring door een verbalisant aan getuige [getuige] ter tekening voorgelegd. Zij heeft door deze verbalisant handgeschreven aanvullingen of wijzigingen op haar verklaring doen stellen, waarna zij hoogstwaarschijnlijk haar verklaring heeft getekend. De coördinator van het crimeteam vond echter deze verklaring vol handgeschreven wijzigingen onbruikbaar en te kort. Uit zorgvuldigheid heeft hij besloten de getuige opnieuw en uitvoeriger te horen. Processen-verbaal van de latere verhoren van [getuige] bevinden zich wel in het dossier. Op de brief van de raadsman van 12 februari 2008 heeft het openbaar ministerie tijdig gereageerd. De officier van justitie heeft ter zitting een telefoonnotitie overgelegd, inhoudend dat het openbaar ministerie reeds op 15 februari 2008 telefonisch de verbalisanten heeft opgedragen aanvullend proces-verbaal op te maken, hetgeen ook is meegedeeld aan de raadsman. Daarop hebben verbalisanten het aanvullend proces-verbaal van 2 maart 2008 opgemaakt. Bij dit aanvullend proces-verbaal was een 'schoon' concept gevoegd van de eerste verklaring. Dit concept was nog opgeslagen in het bedrijfssysteem van de politie, zonder de wijzigingen van [getuige]. Helaas vermeldt het aanvullend proces-verbaal -naar later is vastgesteld- abusievelijk dat [getuige] haar eerste verklaring niet had ondertekend. Vervolgens heeft [getuige] aangifte gedaan van valsheid in geschrift, gepleegd door voornoemde coördinator. Daarop heeft het bureau interne veiligheid (verder: het BIV) van de politie een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is volgens de officier van justitie gebleken dat de eerste verklaring hoogstwaarschijnlijk wel was ondertekend na het aanbrengen van de wijzigingen en dat de politie heeft besloten tot hernieuwd verhoor om te komen tot een nettere en meer uitvoerige verklaring . De eerste verklaring met wijzigingen was aanvankelijk wel in het hoofdproces-verbaal gevoegd. Voornoemde coördinator heeft deze verklaring echter doen verwijderen omdat hij deze achterhaald achtte door het tweede, uitvoerige verhoor. In de index van het proces-verbaal is deze verwijdering ook vermeld, waaruit de officier van justitie afleidt dat verbalisanten nimmer hebben beoogd de eerste verklaring weg te moffelen. Uit het onderzoek van het BIV is volgens de officier van justitie gebleken dat verbalisanten juist hebben getracht met correcte getuigenverklaringen te werken. Het openbaar ministerie heeft aan de verdediging steeds volstrekte openheid van zaken gegeven. Thans is een uitvoerig dossier beschikbaar. De officier van justitie acht zich ontvankelijk in de vervolging.
De politierechter overweegt als volgt. Op grond van art. 152 Sv. -voor zover hier van belang- maken opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal op van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Voorts geldt bij de samenstelling van het dossier de relevantieregel, die inhoudt dat de officier van justitie alle stukken aan het dossier dient toe te voegen die redelijkerwijze van belang kunnen zijn, hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin (HR 7 mei 1996, NJ 1996, 687).
In deze zaak heeft de politie ervoor gekozen het proces-verbaal van het eerste verhoor van getuige [getuige] op 7 oktober 2007, met handgeschreven wijzigingen en een handtekening van de getuige, weg te laten uit het hoofdproces-verbaal. Uit het onderzoek door het BIV is genoegzaam af te leiden dat verbalisanten meenden dat deze eerste verklaring te weinig informatie bevatte en onleesbaar was geworden door de handgeschreven wijzigingen die de getuige op het proces-verbaal had doen aantekenen. Met weglating van de eerste verklaring hebben verbalisanten gekozen voor een nader en uitvoeriger verhoor op 8 oktober 2007, waarvan het proces-verbaal wel in het dossier werd gevoegd. Deze keuze van verbalisanten hield in dat het hoofdproces-verbaal uiteindelijk geen enkele weergave bevatte van het eerste verhoor, terwijl dit eerste verhoor wel tot opsporing was verricht.
Deze keuze komt dus in strijd met artikel 152 Sv. Hieraan doet niet af dat het stamproces-verbaal -per abuis- nog een samenvatting bevat van het eerste verhoor. Evenmin doet hieraan af dat de officier van justitie het concept van de eerste verklaring later alsnog bij de stukken heeft doen voegen. De wijzigingen van de getuige waren toen immers onherstelbaar verloren gegaan. Niet gezegd kan worden dat de wijzigingen niet hoefden te worden gevoegd omdat deze irrelevant waren. Het is niet uitgesloten dat juist betekenis toekomt aan het verschil tussen de opeenvolgende verklaringen van een getuige.
De politierechter stelt vast dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan dat niet kan worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. In dat geval kan de rechter volgens artikel 359a Wetboek van strafvordering (Sv.) besluiten tot strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechter kan ook volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Gelet op de resultaten van het onderzoek dat het BIV heeft uitgevoerd, ziet de politierechter in deze zaak wel een ongelukkige keuze van verbalisanten maar geen handelen dat als doelbewust moet worden gekwalificeerd of waarbij met grove veronachtzaming van de belangen van verdachten tekort is gedaan aan hun recht op eerlijke behandeling van hun zaak. Alle betrokken verbalisanten zijn door het BIV uitvoerig gehoord, evenals de aangevers [aangever 1 en 2], [getuige] en haar beide ouders. Bestanden uit het bedrijfssysteem van de politie zijn geanalyseerd om vast te stellen of de eerste verklaring ooit is gewijzigd. Daarvan is niets gebleken. Noch uit het onderzoek van het BIV, noch op andere gronden is aannemelijk geworden dat politie of openbaar ministerie hebben getracht ontlastend materiaal buiten de stukken te houden of de rechterlijke controle op de rechtmatigheid van de opsporing te verhinderen.
Hoewel het belang van art. 152 Sv. en de relevantieregel -te weten de waarheidsvinding en de controleerbaarheid van de opsporing- groot is, acht de politierechter het nadeel dat door het vormverzuim aan de belangen van verdachten is toegebracht gering. Het thans voorliggende dossier biedt immers compensatie voor het gemis van de wijzigingen in de eerste verklaring. Beschikbaar zijn de korte aantekeningen van verbalisant [naam], gemaakt van het eerste verhoor van [getuige] in de nacht van 6 op 7 oktober 2007. Voorts is beschikbaar de ´schone´ conceptversie van de eerste verklaring, zoals deze door [naam] is uitgetypt. Uit voornoemde bestandsanalyse is gebleken dat dit concept nadien niet is gewijzigd, zodat ervan mag worden uitgegaan dat dit het concept is dat op 7 oktober 2007 aan [getuige] is voorgelegd. Beschikbaar is voorts het door BIV van [naam] afgenomen verhoor, waarin [naam] op basis van de aantekeningen weergeeft wat hij zich herinnert van het eerste verhoor van [getuige]. Daarnaast bevat het dossier drie verklaringen van [getuige], bij de politie afgelegd op 8, 10 en 11 oktober 2007, haar bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van 1 juli 2008 en haar bij het BIV afgelegde verklaring van 5 augustus 2008. Tijdens het verhoor door de rechter-commissaris heeft de verdediging ook de gelegenheid gekregen en benut om getuige [getuige] te bevragen over haar eerste verklaring. Ondanks het verzuim biedt dit dossier aanknopingspunten om te reconstrueren wat getuige [getuige] bij het eerste verhoor heeft verklaard.
Het openbaar ministerie zal daarom ontvankelijk worden verklaard in de vervolging.
Het beroep van de verdediging op het arrest HR 1 juni 1999, NJ 1999/567, wordt verworpen omdat het onderhavige vormverzuim veel minder fundamenteel is dan het verzuim dat in dat arrest aan de orde was.
De politierechter volstaat met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan.
- verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging;
- bepaalt dat het onderzoek ter zitting wordt hervat op een nader te bepalen dag en tijdstip;
- verzoekt de raadsman binnen een week na heden verhinderdata in december 2008 en januari 2009 door te geven aan de strafgriffie.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. K. Post, politierechter, bijgestaan door mr. G. Sannes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 november 2008.