ECLI:NL:RBLEE:2008:BG4880

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880392-07 VON
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van mishandeling van een baby na forensisch pediatrisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 20 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de mishandeling van een baby. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek dat op 6 november 2008 heeft plaatsgevonden. De verdachte, geboren in 1984, was aanwezig en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. van Rooij. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen voor het primair telastegelegde en een gevangenisstraf van 30 maanden op te leggen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De rechtbank heeft overwogen dat er een brief was die door de verdachte en zijn vriendin was opgesteld, maar dat deze niet uitgesloten kon worden van het bewijs. De rechtbank oordeelde dat de brief niet onder het verschoningsrecht viel en dat de officier van justitie de brief niet onder bijzondere opsporingsbevoegdheden had verkregen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om te stellen dat de verdachte het letsel aan de baby had veroorzaakt.

De baby was op 1 augustus 2007 door zijn grootouders naar het ziekenhuis gebracht, waar ernstige letsels werden geconstateerd. Een forensisch pediatrisch rapport concludeerde dat de letsels niet accidenteel waren en door een derde waren toegebracht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te bepalen wie het letsel had toegebracht, aangezien er verschillende personen in de nabijheid van de baby waren geweest. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de gehele telastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880392-07
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 november 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 6 november 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. van Rooij, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair telastegelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter zitting bepleit dat de brief van beide verdachten aan de advocaat, gedateerd 13 juli 2007, uitgesloten dient te worden van het bewijs.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de brief op grond van artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering niet aan het dossier had mogen worden toegevoegd, nu de mededelingen in de brief vallen onder het verschoningsrecht van de advocaten [namen]. Voor zover de brief geen mededeling bevat die onder het verschoningsrecht valt, dan had deze brief enkel mogen worden ingebracht met voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris.
De officier van justitie heeft gesteld dat de brief toelaatbaar is tot het bewijs, nu de brief als geheugensteun diende voor de verdachte en op geen enkele wijze kan worden onderkend als een brief die uitsluitend bedoeld is voor de advocaat. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de rechter in kort geding op 15 januari 2008 met betrekking tot dit onderwerp.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Voor zover het gaat om stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs, moet worden aangenomen dat de officier van justitie de stukken behelzende de resultaten van het opsporingsonderzoek aan het dossier toevoegt. In het dossier dienen te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin.
Artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering heeft betrekking op processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend, die zijn verkregen door de uitoefening van bijzondere opsporingsbevoegdheden.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte de brief, met zijn vriendin, verdachte [verdachte2], heeft opgesteld als geheugensteun.
De brief is door de grootouders [grootouders] overhandigd aan de politie. Voorts heeft verdachte [verdachte2] zelf de brief aan de politie doen toekomen. Aldus heeft het openbaar ministerie de brief niet onder zich gekregen door toepassing van enige bijzondere opsporingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering. Het vereiste, als bedoeld in artikel 126aa lid 2, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering is derhalve ook niet van toepassing.
De rechtbank zal de brief niet uitsluiten van het bewijs en verwerpt aldus het verweer van de raadsman.
Vrijspraak
Op 1 augustus 2007 is de toen vijf weken oude baby [baby] door zijn grootouders naar het ziekenhuis gebracht. Na opname in het Medisch Centrum Leeuwarden zijn door de behandelend artsen blauwe plekken en andere uitwendig zichtbare letsels, uitwendig zichtbare klinische verschijnselen, bloedingen in het hoofd en een schedelfractuur bij [baby] geconstateerd.
In het forensisch pediatrisch rapport, gedateerd 4 februari 2008, van Forum Educatief, wordt geconcludeerd dat de uitwendig zichtbare letsels met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet accidenteel zijn, dus toegebracht zijn door een derde. Deze letsels kunnen niet veroorzaakt zijn door normaal uitgevoerde dagelijkse of gebruikelijke (verzorgings)handelingen met het kind en zijn geen gevolg van handelingen van het kind zelf of van huisdieren zoals honden of katten.
De uitwendig zichtbare klinische verschijnselen (lijkwit, spugen in golven, stuipen, bolle fontanel) worden geduid als verschijnselen van hersenbeschadiging, passend bij niet accidenteel, door derden toegebracht, hersenletsel.
De bloedingen in het hoofd zijn niet-accidentele traumatische subdurale bloedingen, die ofwel op basis van een stomp trauma, ofwel door acceleratie/deceleratie (schudden) of wel door een combinatie van beide zijn ontstaan.
Ten aanzien van de schedelfractuur wordt geconcludeerd dat deze een indicatie kan zijn voor een stomp trauma. De onderzoekers sluiten echter niet volledig uit dat de schedelfractuur tijdens de bevalling is ontstaan. Zij achten dit echter weinig waarschijnlijk, omdat er tijdens de bevalling geen complicaties en bijzonderheden zijn opgetreden, [baby] geen aangeboren afwijkingen had, hij vitamine K heeft gehad en hij een goede start maakte.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies van het forensisch pediatrisch rapport over. Voor de rechtbank staat daarmee vast dat baby [baby] ernstig is mishandeld.
De vraag is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het geconstateerde letsel (mede) heeft veroorzaakt. De verdediging heeft betoogd dat, gelet op het forensisch pediatrisch rapport, niet kan worden geconcludeerd dat dit het geval is.
Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat hij [baby] omhoog heeft gegooid, dat hij [baby] op zijn knie heeft laten paardje rijden en dat hij het mondje van [baby] een keer te hardhandig heeft afgeveegd. De forensisch geneeskundigen hebben echter geconcludeerd dat het aangetroffen letsel bij [baby] niet door deze handelingen kan zijn veroorzaakt.
De rechtbank kan op basis van het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen door wie het letsel aan [baby] is toegebracht, temeer nu er in de periode van ontstaan van het letsel, enkele dagen voor de opname in het ziekenhuis, verschillende personen in de buurt van [baby] zijn geweest. Zij allen zijn gehoord en verklaren niet te weten door wie [baby] is mishandeld en verklaren allen [baby] niet zelf mishandeld te hebben.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank, met de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring van het telastegelegde, nu op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld door wie en op welk moment het letsel is toegebracht.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de gehele telastelegging.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. de Jong, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M. van den Bosch, rechters, bijgestaan door mr. E. Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 november 2008.