ECLI:NL:RBLEE:2008:BG4574

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/618075-06 VON
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake uitkeringsfraude en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 13 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van uitkeringsfraude en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1964, was bijgestaan door haar advocaat mr. R.A. Schütz. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek dat op 30 oktober 2008 heeft plaatsgevonden. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.

De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, afgelegd voor de sociale recherche, als ongeloofwaardig beoordeeld. De verdachte ontkende dat de sociale recherche haar verklaring had verzonnen, maar haar inconsistenties en de verklaringen van haar partner, die ook door de sociale recherche waren vastgelegd, gaven de rechtbank aanleiding om aan de geloofwaardigheid van de verdachte te twijfelen. De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder de verklaringen van de verdachte en haar partner, en heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van bijna vijf jaar onjuiste en onvolledige gegevens heeft verstrekt aan de gemeente, waardoor zij onterecht een uitkering heeft ontvangen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en heeft haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die niet tenuitvoergelegd zal worden tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit schuldig maakt. Daarnaast is een werkstraf van 240 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 120 dagen indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het meer of anders telastegelegde, aangezien dit niet bewezen kon worden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/618075-06
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 november 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 30 oktober 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Schütz, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het telastegelegde;
- oplegging van een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Bewijsoverweging
De rechtbank bezigt de verklaring van verdachte, zoals zij deze heeft afgelegd ten overstaan van de sociale recherche en welke in een ambtsedig proces-verbaal is vastgelegd, tot het bewijs, nu zij de verklaring van verdachte ter terechtzitting ongeloofwaardig acht. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat de sociale recherche alles wat als haar verklaring is opgenomen, heeft verzonnen. Gevraagd echter naar een aantal met betrekking tot hetgeen is telastegelegd minder relevante gegevens, heeft verdachte ter zitting hetzelfde verklaard als hetgeen is opgetekend als haar verklaring door de sociale recherche. Daargelaten het gewicht van een door twee ambtenaren van de sociale recherche op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte reeds om deze reden ongeloofwaardig is.
Tevens gaat de rechtbank uit van de door de partner van verdachte, [echtgenoot], afgelegde verklaring ten overstaan van de sociale recherche. De rechtbank acht geen gronden aanwezig om te twijfelen aan de totstandkoming en de inhoud van deze verklaring van [echtgenoot], zoals deze ten overstaan van de sociale recherche is afgelegd en welke door de sociaal rechercheurs in een ambtsedig proces-verbaal is vastgelegd. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van verdachte en de overige ten overstaan van de sociale recherche afgelegde verklaringen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot het telastegelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe:
1. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte (pag. 67-70) onder meer inhoudende:
Ik heb vanaf 2000 een uitkering van de gemeente Leeuwarden. Vanaf toen tot nu heb ik hiervoor verschillende papieren moeten invullen. De papieren die u mij nu laat zien, zijn van die papieren. Ik heb die getekend. Ik kan wel lezen wat daar op staat. (opmerking verbalisanten: "verdachte leest een deel van een formulier hardop voor"). Ik heb op die papieren en ook niet op een andere manier aan de gemeente verteld dat ik met uitzondering van het schoonmaken, wel eens help in de pizzeria van [echtgenoot]. Ook heb ik nooit opgegeven dat [naam] en [echtgenoot] eigenlijk weer bij mij op [adres] woonden.
In 2002 verkocht [echtgenoot] [bedrijf] en kocht in de zomer 2002 een pizzeria in Groningen met de naam [bedrijf 2]. [echtgenoot] woonde toen officieel niet bij mij. Hij kwam in die tijd al wel veel bij mij. [echtgenoot] sliep toen ook wel in mijn woning, maar dan beneden op de bank. Ik heb zelf wel eens geholpen in de pizzeria in Groningen. Ik maakte wel pizza's daar. Ik was niet alle dagen in de pizzeria in Groningen. [echtgenoot] was toen echter al wel veel bij mij in de woning en sliep daar ook. Ik waste zijn kleren toen ook wel. [echtgenoot] heeft de pizzeria in Groningen gehad tot maart 2004 en hem toen verkocht aan [koper]. In mei 2004 heeft [echtgenoot] pizzeria [bedrijf 3] aan de [straat] gekocht. Het klopt wel dat ik ook veel in die pizzeria ben. Ik werk daar niet echt. Ik help wel eens een beetje. Als [echtgenoot] er is, opent hij de pizzeria en sluit hem ook weer. Als hij er niet is, doe ik dat. Ik krijg dan van hem de sleutel. Ik doe dan de zaak open en zet de oven aan. Ik doe ook wel boodschappen voor de pizzeria. [echtgenoot] heeft me dan een boodschappenlijst gegeven. Als [echtgenoot] er niet is, haal ik de boodschappen ook wel. Aan het eind van de dag komt het geld wat er die dag is binnengekomen in een enveloppe, samen met de bonnetjes. Als [echtgenoot] er niet is, doe ik dat. De mensen die in de pizzeria werken krijgen altijd meteen dezelfde dag contant betaald. Ik doe dat en ze krijgen per gewerkte uren betaald. Als ik terugkijk naar de woonsituatie van [echtgenoot] en mij de afgelopen jaren, is het zo dat [echtgenoot] vanaf de periode dat hij de pizzeria in Groningen had, dat was dus vanaf 1 juli 2002 tot en met nu in hoofdzaak bij mij op [adres] in Leeuwarden heeft gewoond. Niet officieel, maar hij was wel bij mij. [echtgenoot] was niet altijd bij mij, maar wel hoofdzakelijk. Als hij in India is, pas ik op de pizzeria. Ik heb ook de sleutel. [echtgenoot] en ik hebben daar alleen een sleutel van.
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [echtgenoot] (pag. 72-80), onder meer inhoudende:
Ik weet dat mijn vrouw een uitkering heeft. Mijn vrouw [vrouw] betaalt van haar uitkering de huur en andere vaste kosten van [adres]. Ik maak ook wel gebruik van de voorzieningen van de woning als ik daar ben. Ik ga daar bijvoorbeeld in bad en mijn vrouw doet mijn was. Ik gebruik inderdaad het adres [adres] wel als mij dat zo uitkomt. Ik vraag daar niemand naar. Als ik niet in India ben, kom ik wel alle dagen en soms twee keer op een dag op [adres]. Mijn kleren zijn daar.
Mijn vrouw [vrouw] kwam wel in de pizzeria in Groningen, drie of vier dagen per week. Zij kwam dan met de kinderen die mij wel hielpen in de zaak. Mijn vrouw heeft ook wel eens een beetje geholpen. Zij heeft daar officieel nooit gewerkt. Ik ging in die tijd 1 keer in de week naar [adres] en sliep daar dan ook. Ik heb sinds 2004 pizzeria [bedrijf 3]. Mijn ex-vrouw [vrouw] heeft wel in die pizzeria gewerkt. Ik heb zelf een sleutel van [bedrijf 3] en mijn ex-vrouw heeft een sleutel. Verder heeft niemand een sleutel. Mijn vrouw haalt boodschappen voor de winkel. Ik geef haar geld voor de boodschappen. [vrouw] heeft in de pizzeria gewerkt. Zij werkt er wel als ik er niet ben. Het klopt wel dat zij dan het personeel aan het eind van de avond betaalt en het andere geld meeneemt naar [adres].
3. 23 geschriften, te weten 12 inkomsten- en inlichtingenformulieren, 6 statusformulieren, 3 wijzigingsformulieren en 2 heronderzoek doelmatigheidsformulieren, alle ondertekend door verdachte. Deze formulieren beslaan de periode april 2000 tot juli 2005. Op geen van deze formulieren is door verdachte aangegeven dat zij in de perioden waar die formulieren betrekking op hebben, een gezamenlijke huishouding voerde met [echtgenoot] of dat zij werkzaamheden -anders dan schoonmaakwerkzaamheden verricht voor pizzaria '[bedrijf 3]' in de periode december 2004 - juni 2005- verrichtte voor [echtgenoot].
Bovenstaande wettige bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang beschouwd- houden de redengevende feiten en omstandigheden in waarop de beslissing van de rechtbank steunt dat verdachte het hierna bewezenverklaarde feit heeft begaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
verdachte in de periode van 1 mei 2000 tot en met 25 februari 2005, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, meermalen telkens een inkomsten- of inlichtingenformulier en
een statusformulier en een wijzigingsformulier en een heronderzoek doelmatigheid inlichtingenformulier, waarop telkens opgave moest worden gedaan van gegevens welke telkens noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op een uitkering ingevolge Algemene bijstandswet of de Wet werk en bijstand en de hoogte van het bedrag van die uitkering, over het tijdvak waarop dat formulier telkens betrekking had, zijnde elk daarvan een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk en in strijd met de waarheid
- de in die inkomsten- of inlichtingenformulieren voorkomende vragen met betrekking tot gezinssamenstelling en woonsituatie en inkomsten en
- de in die statusformulieren voorkomende vraag betrekking hebbende op haar partner en
- de in die wijzigingsformulieren voorkomende vragen met betrekking tot gezinssamenstelling en werk en
- de in die heronderzoek doelmatigheid inlichtingenformulieren voorkomende vragen met betrekking tot inwonenden en werk telkens ontkennend hetzij niet beantwoord en vervolgens die formulieren ondertekend, zulks terwijl verdachte toen telkens een gezamenlijke huishouding voerde met [echtgenoot] op het adres [adres] en vanaf 1 juli 2002 tot 15 maart 2004 te Groningen, in de gemeente Groningen, werkzaamheden heeft verricht voor pizzeria [bedrijf 2] van die [echtgenoot] en vanaf juni 2004 tot en met 25 februari 2005 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ook andere werkzaamheden dan schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht voor pizzeria [bedrijf 3] van die [echtgenoot], telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op het misdrijf:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft over een periode van bijna vijf jaar uitkeringsfraude gepleegd. Zij heeft hiermee ten onrechte een groot bedrag aan gemeenschapsgelden ontvangen. Verdachte heeft in deze lange periode steeds opnieuw het besluit genomen om onjuiste dan wel onvolledige gegevens te verstrekken aan de gemeente, zodat zij haar uitkering naar de norm van alleenstaande ouder kon behouden. Dat de druk op gemeenschapsgelden groot is, is een feit van algemene bekendheid. Verdachte heeft met haar gedrag bijgedragen aan het uiteindelijk bemoeilijken van het verkrijgen van een uitkering door mensen die daarvan wél afhankelijk zijn voor hun bestaan. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Verdachte heeft ter zitting ieder verwijt ontkend en is van mening dat hetgeen de sociale recherche als haar verklaring heeft opgetekend, volledig verzonnen is. De rechtbank gelooft verdachte hierin niet en kan zich niet aan de indruk onttrekken dat zij het voor haar gunstigste verhaal wil doen geloven. Of dit strookt met de waarheid lijkt voor haar van ondergeschikt belang. Gelet op de lange periode waarin de fraude is gepleegd en het -hiermee samenhangend- hoge benadelingbedrag acht de rechtbank het opleggen van een werkstraf voor de maximale duur passend. Tevens acht de rechtbank het -anders dan de officier van justitie- noodzakelijk dat er een stevige waarschuwing wordt meegegeven voor de toekomst. De rechtbank zal verdachte evenals haar partner een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 14d, 22c (oud), 22d, 57 (oud) en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. R. Baluah en mr. Y. Huizing, rechters, bijgestaan door L. Palstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 november 2008.