Beoordeling van het geschil
3.1 De rechtbank overweegt als eerste dat de data waarvoor vergunning is gevraagd al zijn verstreken. Kenmerk heeft echter nog steeds belang bij een beoordeling van zijn beroep door de rechter, gezien de mogelijke consequenties van een rechterlijke uitspraak voor de toekomst en gelet op de ingediende schadeclaim.
3.2 Kenmerk heeft voorts geklaagd over de lange duur van de procedure. In de stukken refereert Kenmerk aan een eerdere aanvraag van 1 maart 2007, waarop niet door het college zou zijn beslist. De rechtbank deelt de mening van Kenmerk dat de wijze waarop met de aanvraag van 1 maart 2007 is omgegaan niet de schoonheidsprijs verdient. De onderhavige zaak betreft echter alleen de na bezwaar gehandhaafde beslissing op de aanvraag van 15 oktober 2007. Op die aanvraag heeft het college naar het oordeel van de rechtbank binnen een redelijke termijn beslist.
3.3 Het bezwaar van Kenmerk tegen de samenstelling van de hoorcommissie slaagt niet. De Awb voorziet in twee verschillende procedures voor het horen in bezwaar. Artikel 7:5 Awb regelt het horen door het bestuursorgaan zelf. Daarnaast is in artikel 7:13 Awb de mogelijkheid geregeld om het horen over te laten aan een onafhankelijke adviescommissie. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat in Smallingerland voor dit soort zaken geen onafhankelijke hoorcommissie is ingesteld. Deze keuze is niet in strijd met de wet.
3.4 Ten aanzien van de na bezwaar gehandhaafde weigering om Kenmerk vergunning te verlenen voor verwijsborden overweegt de rechtbank als volgt.
3.4.1 In artikel 2.1.5.1 APV, met het opschrift "voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg" is in het eerste lid bepaald dat het verboden is zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming daarvan.
Ingevolge artikel 2.1.5.1, vijfde lid, onder a en b van de APV kan een vergunning worden geweigerd, indien:
a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
b. het beoogde gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
3.4.2 In de "Beleidsregels tijdelijke reclameborden", zoals vastgesteld op 16 november 2004, is het gemeentelijke beleid ten aanzien van tijdelijke reclameborden, spandoeken en verwijsborden uiteengezet. In de toelichting op het beleid is aangegeven dat de laatste jaren een wildgroei aan reclameborden is ontstaan. De nieuwe regels zijn met name gesteld om het uiterlijk aanzien van de openbare weg te verfraaien. Ter zitting is desgevraagd benadrukt dat de regels vooral zien op het aspect welstand, zoals bedoeld in artikel 2.1.5.1, vijfde lid, onder b, van de APV. Gelet op het gevoerde beleid worden maximaal 10 verwijsborden toegestaan voor grootschalige evenementen, open dagen van bedrijven die aan de criteria voldoen die genoemd zijn in de beleidsregels tijdelijke reclameborden en voor rommelmarkten en vlooienmarkten. Het beleid bepaalt voorts dat verwijsborden geen reclameteksten mogen bevatten, maximaal 80 x 40 centimeter mogen zijn en geplaatst mogen worden op de dag van aanvang van het evenement of de activiteit.
3.4.3 De rechtbank stelt voorop dat het college bij de beantwoording van de vraag of zich weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 2.1.5.1, vijfde lid, van de APV een discretionaire bevoegdheid heeft. De wijze waarop het college invulling heeft gegeven aan deze bevoegdheid moet door de rechter terughoudend worden getoetst. De rechtbank is ten aanzien van het door het college gevoerde beleid van oordeel dat dit niet onjuist of onredelijk te achten is. Kenmerk heeft aangevoerd dat de bezwaren ten aanzien van welstand ook gelden voor de in het beleid opgesomde gevallen, waarin wél vergunning verleend kan worden. Volgens het college gaat het hier echter om activiteiten die in enig opzicht een gemeenschappelijk belang dienen. Het college heeft toegelicht dat in die gevallen een minder fraai uiterlijk aanzien van de openbare weg geaccepteerd wordt. De rechtbank acht het niet onredelijk dat op deze wijze de grenzen worden getrokken.
3.4.4 Het gestelde door Kenmerk dat in het verleden wel verwijsborden geplaatst mochten worden, leidt niet tot de conclusie dat daarmee ook voor de toekomst verwachtingen zijn gewekt. Aan het college kan niet de bevoegdheid ontzegd worden om zijn beleid op basis van gewijzigde inzichten bij te stellen. In dit geval heeft het college in de "wildgroei van reclameborden" aanleiding gezien voor de bijstelling van zijn beleid.
3.4.5 Kenmerk heeft aan de hand van foto's en stukken aan willen tonen dat het college in vergelijkbare gevallen wel verwijsborden toestaat en derhalve heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De verleende vergunningen aan Kiwo en Vitalis betroffen vlooienmarkten en open dagen, waarvoor gelet op het beleid vergunning verleend kon worden. Het getoonde reclamebord voor een circus is eveneens toegestaan. Dit maakt dat hier geen sprake is van gelijke gevallen. Kenmerk kan zich ook niet beroepen op de aan Kooistra verleende vergunning voor verwijsborden, omdat in dat geval een incidentele fout is gemaakt. Volgens vaste rechtspraak hoeft een bestuursorgaan een gemaakte fout niet opnieuw te maken. Kenmerk heeft voorts gewezen op een door de gemeente gesloten overeenkomst met JHD intermediair bv. inzake reclame aan lichtmasten en urinoirzuil. Op grond van deze overeenkomst heeft JHD het exclusieve recht gekregen om binnen de gemeente Smallingerland tegen betaling met lichtbakken c.q. reclameborden reclame te maken. De rechtbank overweegt dat deze overeenkomst ziet op permanente reclame-uitingen. Het gemeentelijk beleid zoals hier aan de orde ziet op tijdelijke reclameborden, spandoeken en verwijsborden. Gelet hierop is geen sprake van gelijke gevallen. Overigens moet aan de hand van de ter zitting getoonde foto's geconstateerd worden dat in de reclameborden aan lichtmasten ook verwijselementen terug te vinden zijn. De rechtbank kan zich daarom voorstellen dat bij Kenmerk het gevoel is ontstaan dat verschillende maatstaven gehanteerd worden. De rechtbank is echter van oordeel dat in de op foto's getoonde borden het element reclame op de voorgrond staat. Bij de borden van Kenmerk gaat het expliciet om de verwijzing.
3.4.6 De rechtbank komt tot de conclusie dat het college in overeenstemming met zijn beleid de gevraagde vergunning heeft geweigerd. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van zijn beleid had moeten afwijken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het voor Kenmerk gelet op het nieuwe beleid moeilijker wordt om op een rendabele manier zijn activiteiten in Drachten uit te oefenen, maar dat de handel op zich hiermee niet onmogelijk gemaakt wordt.
3.5 Hetgeen door Kenmerk is aangevoerd met betrekking tot het vinden van een alternatieve locatie voor zijn activiteiten in Drachten, valt buiten het bestek van deze procedure en moet daarom onbesproken blijven.
3.6 De conclusie is dat de beslissing op bezwaar van 11 april 2008 in stand kan blijven en dat het beroep van Kenmerk hiertegen ongegrond verklaard moet worden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
3.7 Kenmerk heeft ten slotte gevraagd om een veroordeling van de gemeente Smallingerland in de schade die hij heeft geleden door inkomstenderving. Voor een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb is echter geen ruimte, omdat dit artikel slechts ziet op de situatie dat het beroep gegrond wordt verklaard. Die situatie is hier niet aan de orde.