ECLI:NL:RBLEE:2008:BG3713

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880176-08 VON
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijheidsberoving en mishandeling van dochter door verdachte in het kader van culturele rituelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 6 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn dochter heeft vrijheidsberovend en mishandeld. De verdachte, geboren in 1962 en niet ingeschreven in de basisadministratie, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. D. van den Broek. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek ter terechtzitting, dat plaatsvond op 23 oktober en 29 juli 2008. De officier van justitie vorderde onder andere een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.

De verdachte werd beschuldigd van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van zijn dochter, die zwanger was van een christelijke jongen, en van mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn dochter tegen haar wil naar Nederland had gebracht en haar in een woning had opgesloten, waar hij haar bedreigde en mishandelde. De rechtbank heeft de verklaringen van de dochter en andere getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat de dochter haar verklaring bij de rechter-commissaris introk. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zijn dochter meerdere keren had geslagen en haar had bedreigd met een mes.

De rechtbank heeft de culturele achtergrond van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat dit geen excuus kon zijn voor de gepleegde feiten. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit van de dochter zwaarwegende rechtsgoederen zijn die door de wet worden beschermd. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere telastegelegde feiten, maar de bewezenverklaring van vrijheidsberoving en mishandeling leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880176-08
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 november 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 23 oktober 2008 en 29 juli 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. van den Broek, advocaat te Heerenveen.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het onder 2. primair en subsidiair telastegelegde;
- veroordeling voor het onder 1. primair, 2. meer subsidiair en 3. telastegelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd van het door verdachte ondergane voorarrest;
- onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen flessen met vloeistof, zoals onder nummer 7 van de bij deze zaak behorende beslaglijst aangeduid;
- teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen goederen, zoals onder nummer 1 tot en met 6 van de bij deze zaak behorende beslaglijst aangeduid.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte van het onder 2. primair en subsidiair telastegelegde moet worden vrijgesproken, nu de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot de telastegelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2008, welke -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudt:
Ik ben in april 2008 naar Nederland gekomen, omdat mijn dochter [slachtoffer] zwanger was. Met [oom] ben ik op woensdagavond 16 april 2008 naar Marssum gereden. Ik ben met [slachtoffer] in de periode van 16 april 2008 tot en met 19 april 2008 in de woning aan de [adres] te Leeuwarden geweest. Op de dag van mijn aankomst in Nederland heb ik mijn vrouw ontmoet. [oom] heeft ons - [slachtoffer], mijn andere dochter [dochter 2] en mij - van Marssum naar die woning gebracht. Hij wist waar die woning was. Alle vier zijn wij die woensdagavond in de woning aan de [adres] naar binnen gegaan. [oom] is diezelfde avond nog vertrokken. Donderdagochtend 17 april 2008 is [dochter 2] weggegaan. [slachtoffer] had een rood touwtje met daaraan een in plastic gewikkeld papiertje geknoopt, om haar nek. Dit had zij van mij gekregen. Bovendien is [slachtoffer] ingesmeerd met olie en water. Al deze producten had ik uit Djibouti meegenomen om de betovering van [slachtoffer] te doorbreken. Deze producten verjagen namelijk de boze geesten.
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pag. 37 t/m 42 en 46 t/m 48), welke -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudt:
Ik ben op 19 april 2008 door de politie opgehaald uit een woning in Leeuwarden. De woning is tegenover het Friesland College gevestigd aan de [adres] te Leeuwarden.
Ik was daar in die woning sinds afgelopen woensdagavond 16 april 2008 om ongeveer 23.15 uur. Ik ben sinds die avond tot en met nu niet uit die woning geweest. Ik ben daar door mijn oom, [oom], en mijn vader, [verdachte] naar toe gebracht. We zijn er met de auto naar toe gegaan. Het was de auto van mijn oom. Mijn zusje was ook in de auto. Mijn zusje heet [dochter 2]. Ik wist er helemaal niets van dat we naar dit huis toegingen. Op woensdag 16 april 2008 was ik om 22.00 uur met de bus vanuit Leeuwarden naar huis gegaan. Wij wonen op de [adres]. Toen ik thuiskwam, zaten mijn moeder en zusje op de bank en mijn moeder zei dat er iets gebeurd was en dat mijn vader was gekomen. Ik schrok me rot. Mijn vader weet sinds februari 2008 dat ik zwanger ben. Ik wist dat mijn vader het er niet mee eens is dat ik zwanger ben. Ik vreesde voor mijn leven. Ik weet dat hij het niet wil hebben dat ik zwanger zou zijn van een christelijke jongen en dat was nu wel het geval. Binnen vijf minuten werd er aan de deur geklopt. Het was mijn vader. Mijn oom was daar ook bij. Mijn vader zei tegen mij dat ik al mijn kleding uit moest trekken. Mijn vader dwong mij mijn kleding uit te trekken door harder en duidelijker tegen mij te zeggen dat ik mij uit moest kleden. Ik moest van mijn vader mij helemaal uitkleden, om daarna een Somalische kleed aan te trekken.
Mijn vader zag dat ik zwanger was en begon hardop te schelden ten aanzien van mijn vriend. Mijn vader pakte mij bij mijn schouder en nam mij mee naar buiten. We zijn gelijk naar de auto van mijn oom gelopen. De auto van mijn oom stond tegenover het huis. Mijn oom, mijn vader en mijn zusje gingen mee. Ik ben niet weggelopen, omdat mijn vader mij vasthad. Hij heeft mij als eerste in de auto van mijn oom geduwd. Mijn zusje kwam naast mij zitten. Mijn oom stapte achter het stuur van zijn auto en mijn vader ging op de passagiersstoel voorin zitten. Ik wist niet wat mijn vader van plan was en ik wist niet waar we heen gingen. Onderweg heeft mijn vader heel veel gedreigd. Ik hoorde hem tegen mij zeggen: "Dat je dit durft te doen tegenover de familie, denk je dat je hiermee wegkomt en desnoods haal ik zelf dat kind uit je buik. Niemand kan wat tegen mij doen, want je bent mijn kind. Ik heb jou het leven gegeven en ik kan het je ook ontnemen." Verder riep mijn vader dat ik niet moest denken dat ik ook maar één minuut met [vriend] zou kunnen leven. Ik zag dat wij naar Leeuwarden reden. Toen we in Leeuwarden aankwamen, parkeerde mijn oom de auto en pakte mijn vader mij meteen weer bij de schouder en nam mij mee. Hij nam me mee het huis in via de voordeur. We zijn met zijn vieren het huis ingegaan. Ik was daar nog nooit eerder geweest. Eenmaal binnen zei mijn vader: "Ga op de bank zitten". Hij begon ook weer te dreigen. Hij pakte mij bij mijn haar en hield mij een hele tijd bij mijn haar vast. Hij sleurde mijn hoofd maar heen en weer. Hij deed mij op dat moment heel erg veel pijn en ik kreeg op het laatst een enorme bult op het hoofd. Mijn vader sloeg mij meerdere malen in het gezicht en bleef lang tegen mij tekeer gaan. Ik zei nog dat [vriend] moslim was geworden. Mijn vader sloeg mij meteen weer en hij zei daarbij: "Hij is geen moslim, hij heeft tegen je gelogen, je denkt niet meer normaal, hij heeft je behekst." Mijn vader pakte toen een rood touwtje met daaraan een in plastic gewikkeld papiertje geknoopt, waarop inschriften van de Koran staan geschreven. Dit moest ik van mijn vader om mijn nek doen. Hij deed dit ook om. Ik moest mij vlak daarna douchen. Helemaal van top tot teen en mijn vader bleef daar ook bij staan. Hij beval mij dat ik mij moest wassen. Ik was vooral bang, dus ik deed alles wat hij tegen mij zei.
Nadat ik mij had afgedroogd, pakte mijn vader een fles met zwart olieachtig spul met klontjes daarin en smeerde mij daarmee in. Daarbij besmeerde hij mijn hele lichaam, behalve mijn kruis en mijn achterwerk. Daarbij sprak hij teksten uit de Koran uit. Dit waren teksten ter bescherming. Nadat mijn vader mij had ingesmeerd met dat zwarte spul, pakte hij een flesje met water. Hij deed wat water vanuit dit flesje op zijn hand en spatte mij tot drie keer toe ermee in het gezicht en in mijn haar. Daarna deed hij wat van dat water op mijn rug en borst. Ik moest ook drie keer kleine slokjes uit het flesje drinken. Ik was bang, zat heel erg te beven. Mijn vader zag dat ik lange nagels had en die moest ik van mijn vader afknippen. Ik moest daarna in de kamer ernaast slapen en ben uiteindelijk in slaap gevallen. Mijn vader had ook mijn GSM afgenomen. Ik moest de GSM uitzetten, nadat mijn vader had gezien dat [vriend] mij belde. Ik moest van hem een sms'je naar [vriend] sturen met de tekst: "Ik wil jou niet meer zien en ik wil dat je mij met rust laat, je bent christelijk, je hebt tegen mij gelogen". Mijn zusje heeft uiteindelijk die tekst getypt en aan [vriend] verzonden. Ik wilde weg uit die woning. Mijn vader hield mij steeds in de gaten. De deur was altijd op slot en mijn vader had de sleutel. Die had hij altijd naast zich of voor zich en hield die sleutel voortdurend bij zich. Hij had ook altijd mijn GSM bij zich. Mijn vader heeft altijd voorkomen dat ik weg kon gaan.
Mijn vader dreigde mij ook vaak met: "Als het moet, dan haal ik het kind er zelf nu wel uit". Hij had ook gezegd dat het hem niet uitmaakte of het mij mijn leven zou kosten. Ik ben in die dagen dat ik door mijn vader werd vastgehouden in die woning vaak mishandeld door mijn vader en mijn moeder. Mijn vader heeft mij een aantal keren geslagen. Hij sloeg mij daarbij met de vlakke hand tegen mijn gezicht, trok mij aan mijn haren en dreigde mij met een mes. Dat was een aardappelmes. Ik heb meerdere momenten geprobeerd om weg te komen, maar dat lukte niet. Mijn moeder is vaak langsgekomen en zowel mijn vader als mijn moeder hielden mij in de gaten, zodat ik niet alleen bij het raam of de deur was. Ik kon gewoon niet wegkomen.
Mijn moeder is op 17 april naar de woning in Leeuwarden gekomen. Ik vroeg haar of zij er vanaf had geweten dat ik naar deze woning zou worden gebracht en ik vroeg haar ook hoe mijn vader aan mijn moeders GSM was gekomen. Haar antwoord daarop was dat mijn vader via mijn oom de GSM had gekregen. Ik merkte dat mijn moeder er niet uit kwam en ik hoorde dat zij op een gegeven moment zei: "En wat dan nog?". Had ik wel geweten dat mijn vader naar Nederland was gekomen, dan was ik die woensdagavond niet naar huis gegaan om mijn paspoort op te halen. Ik moest ook echt van mijn moeder naar huis komen op woensdagavond. Ik heb een aantal keren gekeken op welke wijze ik bijvoorbeeld uit het raam kon springen. Ik had daar maar weinig tijd voor, want iedere keer dat ik 1 minuut uit het zicht van mijn vader en/of moeder was, riepen zij mij en moest ik meteen in de woonkamer komen.
U vertelt mij dat u in de koffer van mijn vader twee telefoontoestellen heeft gevonden. De telefoontoestellen in die koffer zijn de huistoestellen van de woning. Dat weet ik, omdat onder de tv een oplader stond waar de toestellen in paste. Ik heb geen tweede oplader gezien. Mijn vader belde altijd met deze telefoontoestellen. Na het bellen deed hij beide toestellen weer in de koffer. Daarna deed hij de koffer weer op slot met het cijferslot. Ten aanzien van mijn eigen GSM heeft mijn moeder tegen mijn vader gezegd dat mijn vader mijn GSM uit moest doen. Ik heb gehoord dat zij tegen mijn vader zei dat de GSM uit moest, omdat de GSM getraceerd kon worden als hij aan stond. Mijn moeder kwam altijd alleen naar de woning waar ik werd vastgehouden.
U vraagt mij wie de tekst van het sms-bericht die mijn zusje naar mijn vriend [vriend] heeft gestuurd, heeft geciteerd. Dit heeft mijn oom gedaan. Hij moest ook controleren of zij daadwerkelijk de tekst heeft geschreven en gestuurd. De reden daarvoor was dat mijn vader geen Nederlands spreekt, mijn oom wel.
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor [dochter 2] (pag. 68 t/m 76), welke -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudt:
Ik zag mijn vader voor het eerst toen hij binnenkwam, die woensdagavond toen wij weggingen. Dat was de eerste keer dat ik hem zag. Het was in de avond tussen 20.00 uur en 22.00 uur. Hij kwam met mijn oom [oom]. Ik hoorde van mijn moeder van zijn komst naar Nederland, vlak voor zijn komst. Toen mijn moeder binnenkwam, zei ze pas dat [slachtoffer] zou komen en ook dat mijn vader zou komen. Oom [oom] kwam tegelijk binnen met mijn vader. Ik moest kleding voor [slachtoffer] pakken, in opdracht van mijn oom en vader. Kleding wat Somalische vrouwen dragen, zo'n hele lange jurk. Mijn vader was boos. Aan [slachtoffer] werd verteld dat ze terug ging naar Somalië. Dat zei mijn vader. Mijn oom bracht ons naar de woning in Leeuwarden met zijn auto. U vraagt mij op welke wijze is [slachtoffer] meegegaan. Mijn vader had haar bij de arm beet. Ik, mijn oom, mijn zus en vader gingen mee. Mijn vader schreeuwde van alles naar [slachtoffer]. "Hoe kon je dit doen? En dacht je dat je dit zomaar kon doen?" Ik hoorde dat zij terug zou gaan naar Afrika. We gingen naar een huis. We moesten in de woning blijven. Mijn vader heeft de woning opengemaakt, die had een sleutel. De deur werd op slot gedraaid door mijn vader. Ik, mijn zus, mijn oom en mijn vader waren in de woning aanwezig. Eerst moest [slachtoffer] gaan douchen, daarna ging hij spul op haar hele lichaam smeren en daarna gaf hij haar water uit een flesje die hij zelf mee had genomen. Ik heb een sms op 16 april 2008 naar [vriend] verzonden. Dit idee kwam van mijn oom en vader. Mijn vader zei dat ik een sms'je moest versturen. Mijn vader kan geen Nederlands en mijn oom wel. Dus die ging nakijken dat ik wel typte wat ik moest typen. Ik moest hierin zetten dat [slachtoffer] hem niet meer terug wilde zien en dat hij haar met rust moest laten. Dat soort dingen. Ik moest opletten dat [slachtoffer] niet weg ging lopen. Mijn oom is die avond naar huis gegaan. We bleven daar met zijn drieën. Mijn vader had de GSM van [slachtoffer] onder zijn kussens. Hij wilde dat niemand ermee ging bellen. Hij nam de GSM de hele tijd bij zich, ook als hij naar de wc ging. Mijn moeder vertelde mij dat ze wist dat dit zou gaan gebeuren. Mijn moeder kwam op 17 april 2008 omstreeks 16.00 of 17.00 uur weer thuis. Ze kwam uit die woning waar ze waren. Mijn vader dreigde [slachtoffer] dat hij het kindje weg zou halen. Hij zei zoiets van dat hij het kind zelf weg zou halen. Ik heb gezien dat mijn vader [slachtoffer] een klap in haar gezicht gaf. Eén of twee keer. Ook zag ik dat hij haar aan haar haren trok.
4. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor [getuige] (pag. 78 en 79), welke -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudt:
Ik woon alleen aan de [adres] te Leeuwarden. Af en toe komt het wel eens voor dat ik niet thuis slaap. Ik slaap dan bij een vriend in Sneek. Hij heet [naam]. Ik ben daar vorige week maandag 14 april 2008 voor het laatst geweest. Ik heb daar tot en met vrijdagnacht geslapen. Ik ben zaterdagavond 19 april 2008 teruggegaan naar Leeuwarden. [naam] was namelijk ziek. Ik ken ook vanuit de Somalische gemeenschap een vrouw. Ik noem haar [moeder]. Zaterdag 12 april 2008 belde [moeder] met mij op mijn mobiele telefoon. Ze vroeg aan mij of ze ook een paar dagen gebruik kon maken van mijn woning. Ze vertelde mij dat ze een vriend had die in Groningen woonde en die wilde een paar dagen bij haar komen. Zij wilde niet dat haar kinderen ervan af wisten dat die vriend uit Groningen kwam en daarom wilde ze gebruik maken van mijn woning. Ze had een relatie met die vriend. Ik vond dat wel goed. Op maandag 14 april 2008 trof ik [moeder] op het station te Leeuwarden. Ik gaf haar daar voor het station een bosje van 3 sleutels. [moeder] was daar toen alleen op het station, er was niemand bij haar.
U toont mij een foto van [moeder]. Ja dat is de vrouw [moeder] aan wie ik de sleutel heb gegeven.
5. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor [moeder] (pag. 117), welke -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudt:
Ik heb die woning geregeld in Leeuwarden. Ik ken de eigenaar van die woning. Ik heb hem gevraagd of hij die woning aan mij beschikbaar wilde stellen. De eigenaar van die woning heet [getuige].
Bovenstaande wettige bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang beschouwd- houden de redengevende feiten en omstandigheden in waarop de beslissing van de rechtbank steunt dat verdachte de hierna bewezenverklaarde feiten heeft begaan.
Bewijsoverwegingen
De betrouwbaarheid van de bij de politie afgelegde verklaring van [dochter 2]
De rechtbank acht het nodig allereerst de verklaringen van [dochter 2] te bespreken, alvorens over te gaan tot bespreking van het overige.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de politie heeft zij een verklaring afgelegd die belastend is voor verdachte en de medeverdachten. Deze verklaring strookt op de belastende punten in sterke mate met de aangifte. Tussen de aangifte en deze verklaring zitten naar het oordeel van de rechtbank geen noemenswaardige discrepanties. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft zij ten aanzien van deze belastende punten haar verklaring ingetrokken. Als reden geeft zij bij de rechter-commissaris op, dat zij maar wat zei bij de politie. Voorts verklaart zij ten overstaan van de rechter-commissaris dat zij in de periode tussen het verlaten van de woning aan de [adres] op 17 april 2008 en het plaatsvinden van het verhoor bij de politie geen contact meer had gehad met aangeefster.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaring die [dochter 2] heeft afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris terzijde moet worden geschoven als zijnde onbetrouwbaar, nu zij geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, waarom zij haar verklaring heeft gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat haar verklaring, zoals bij de politie afgelegd, kan worden gebruikt voor het bewijs.
Bespreking primair verweer
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. telastegelegde, nu aangeefster niet van haar vrijheid is beroofd en/of beroofd is gehouden.
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte en de medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan vrijheidsberoving.
Bespreking subsidiair verweer
De raadsvrouw heeft voorts ter zitting aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in het onder 1. telastegelegde verdisconteerde gijzeling, nu in de onderhavige zaak geen sprake is van 'een ander'.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat met 'een ander' niet de gijzelaar wordt bedoeld (Memorie van Toelichting op Wetsontwerp 18439, Kamerstukken II, 1983-1984, 18439, nr. 3). Het stellen van eisen aan derden is een kenmerk van dit delict (Kamerstukken II, 1983-1984, 18438, nr. 3). Het oogmerk moet daarop zijn gericht. Van een situatie als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2004, NbSr 2004, 88 is in de onderhavige zaak geen sprake.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt de rechtbank dat het oogmerk van verdachte en de medeverdachten was om aangeefster te onttoveren middels de uit hun cultuur afkomstige rituelen. Dit zou zeven dagen lang duren. Niet is de rechtbank gebleken dat een ander dan aangeefster iets moest of niet moest doen.
Gelet op het feit dat aangeefster de gijzelaar was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in het onder 1. telastegelegde verdisconteerde gijzeling.
Bespreking verweer ten aanzien van het onder 2. meer subsidiair telastegelegde
De raadsvrouw heeft tevens ter zitting aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2. meer subsidiair telastegelegde enkelvoudige mishandeling van zijn dochter, nu het bewijs hiervoor niet overtuigend is.
Anders dan de raadsvrouw gaat de rechtbank uit van de verklaring die [dochter 2] heeft afgelegd bij de politie. Gelet op het feit dat deze verklaring in sterke mate overeenkomt met de aangifte, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte meerdere malen aangeefster heeft mishandeld door haar op verschillende momenten te slaan en aan haar haren te trekken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1., 2. meer subsidiair en 3. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 16 april 2008 tot en met 19 april 2008, te Marssum, in de gemeente Menaldumadeel en te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet onder meer
- die [slachtoffer] bij de arm vastgepakt en onder dwang meegevoerd naar een auto en die [slachtoffer] in de auto gezet en vervolgens
- die [slachtoffer] met de auto gereden naar een andere woning en
- die [slachtoffer] in die woning ondergebracht en haar in die woning opgesloten en
- die [slachtoffer] voortdurend gecontroleerd en onder controle gehouden en
- die [slachtoffer] bedreigd met een mes;
2.
meer subsidiair
hij in de periode van 16 april 2008 tot en met 19 april 2008, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, op verschillende tijdstippen, opzettelijk mishandelend zijn kind, te weten [slachtoffer],
- meermalen tegen haar gezicht heeft geslagen en
- bij de haren heeft vastgepakt en vervolgens haar hoofd heen en weer heeft gesleurd en aan de haren heeft getrokken,
waardoor die [slachtoffer] telkens pijn heeft ondervonden;
3.
hij in de periode van 16 april 2008 tot en met 19 april 2008, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden en te Marssum, in de gemeente Menaldumadeel, op verschillende tijdstippen, een persoon genaamd [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [slachtoffer] een mes voorgehouden en getoond en deze dreigend de woorden toegevoegd: "desnoods haal ik zelf het kind uit je buik en "ik heb jou het leven gegeven en ik kan het je ook weer ontnemen".
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
2. meer subsidiair mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het onder 1. en 3. bewezenverklaarde sprake is van eendaadse samenloop.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van zijn dochter. Achtergrond hiervan was dat zijn dochter zonder verdachtes toestemming een relatie was aangegaan met een man en zij als gevolg van deze relatie een kind verwachtte. Verdachte heeft door zijn gedraging een van de hoogste rechtsgoederen geschonden die door de wet en door internationale verdragen worden beschermd, te weten de persoonlijke vrijheid. Door zijn dochter te mishandelen heeft verdachte haar lichamelijke integriteit gekrenkt. De rechtbank kan zich verplaatsen in de zorgen van de ouders dat hun dochter buiten hun medeweten een relatie had aangeknoopt met een voor hun volkomen onbekende man en dat deze verbintenis zou resulteren in de geboorte van een kind, terwijl hun dochter nog niet getrouwd was. Deze bezorgdheid mag echter niet zo ver gaan dat zij omslaat in vrijheidsberoving en mishandeling. Ook in de omstandigheid dat cultuurverschillen tussen Nederland en het land van herkomst van verdachte mogelijk zijn gedrag mede hebben bepaald kan de rechtbank geen excuus vinden. Het recht verleent immers gelijke bescherming aan allen en stelt aan allen dezelfde eisen, ongeacht hun culturele achtergrond.
De normschending is zo ernstig dat een gevangenisstraf onvermijdelijk is. Rekening houdend met de omstandigheid dat niet gijzeling, maar vrijheidsberoving bewezen is, dat de feiten zich hebben afgespeeld in gezinsverband en dat zij voor een deel kunnen worden verklaard door de zorg van de ouders voor hun dochter oordeelt de rechtbank een straf van na te melden duur voldoende. Zij heeft daarbij ook overwogen dat verdachte, die vreemdeling is, geen verblijfstitel heeft en naar alle waarschijnlijkheid spoedig naar zijn land van herkomst zal worden uitgezet.
Inbeslaggenomen goederen
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen zoals weergegeven op de bij de onderhavige zaak behorende beslaglijst onder nummer één tot en met zeven moeten worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van de strafvordering zich hiertegen niet langer verzet.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 55, 57, 282, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. primair en subsidiair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 2. meer subsidiair en 3. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven
goederen zoals genoemd op de bij de onderhavige zaak behorende beslaglijst onder nummer één tot en met zeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. H. van der Werff en mr. A. de Jong, rechters, bijgestaan door mr. G. Sannes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2008.