ECLI:NL:RBLEE:2008:BF8929

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1117
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door W.T. van der Leij, een verzoek ingediend om schadevergoeding en vergoeding van proceskosten na een afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een vordering tot terugbetaling van huursubsidie door de Minister van Wonen, Wijken en Integratie. Het verzoek om kwijtschelding was eerder ingediend bij de rechtsvoorganger van verweerder en werd afgewezen op 18 april 2008. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en trok later zijn beroep in, omdat de vordering definitief buiten invordering was gesteld. Hij verzocht echter ook om vergoeding van de kosten van de procedure en immateriële schade, die hij begrootte op € 1.500,00.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet als professionele gemachtigde kon worden aangemerkt, omdat zijn rechtsbijstand niet gericht was op het vergaren van inkomsten. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de procedure niet langer dan anderhalf jaar had geduurd en er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Ook het verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen, omdat verzoeker niet kon aantonen dat de verleende rechtsbijstand beroepsmatig was. De rechtbank concludeerde dat verzoeker zich voor het terugontvangen van het griffierecht tot verweerder moest wenden, wat al was toegezegd.

De beslissing van de rechtbank was als volgt: het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2008, met mr. J.R. Leegsma als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1117
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2008 als bedoeld in de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: W.T. van der Leij,
en
de Minister van Wonen, Wijken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. Brink, werkzaam bij de Unit bestuurlijke en Juridische Zaken van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB).
Procesverloop
Bij brief van 28 februari 2007 heeft verzoeker bij verweerders rechtsvoorganger, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verzocht om kwijtschelding van een vordering tot terugbetalen van huursubsidie ten bedrage van € 430,62. Bij brief van 6 december 2007 heeft eiser dit verzoek herhaald. Bij besluit van 18 april 2008 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Hiertegen heeft verzoeker bij brief van 29 april 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 12 juni 2008 heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een beslissing op het bezwaarschrift van 29 april 2008.
Bij brief van 23 juli 2008 heeft verzoeker meegedeeld dat het beroep wordt ingetrokken, omdat het CJIB hem bij brief van 21 juli 2008 heeft meegedeeld dat de vordering tot het terugbetalen van huursubsidie definitief buiten invordering is gesteld. Tegelijk met de intrekking is verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. Daarnaast is verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade, door verzoeker begroot op € 1.500,00.
Naar aanleiding van het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten heeft de rechtbank bij brief van 31 juli 2008 nadere vragen gesteld aan verzoekers gemachtigde. Hierop is bij brief van 3 augustus 2008 gereageerd. Deze brieven zijn voor een reactie doorgezonden aan verweerder, die vervolgens bij brief van 10 oktober 2008 een verweerschrift heeft ingediend.
De rechtbank heeft besloten tot afdoening van de verzoeken met toepassing van afdeling 8.2.4 Awb.
Motivering
Artikel 8:73a lid 1 Awb bepaalt dat ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 tot vergoeding van de schade kan worden veroordeeld.
Artikel 8:75a lid 1 Awb bepaalt dat ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Verzoeken als de onderhavige moeten tegelijk met de intrekking van het beroep gedaan worden.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich hier de in de artikelen 8:73a en 8:75a Awb bedoelde situaties voor, zodat de rechtbank bevoegd is de verzoeken te beoordelen.
Schadevergoeding
Verzoeker heeft aan zijn schadevergoedingsverzoek en in het bijzonder aan de hoogte van de door hem begrote immateriële schade ten grondslag gelegd de kosten die hij heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep met kenmerk 07/1727, de voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht en de kosten die hij heeft gemaakt in verband met een op 19 december 2007 ingediend bezwaarschrift.
In de tussen verzoeker en verweerders rechtsvoorganger gewezen uitspraak van 30 november 2007 in zaak 07/1727, waartegen verzoeker geen hoger beroep heeft ingesteld, is overwogen dat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. Evenmin is verweerders rechtsvoorganger bij die uitspraak veroordeeld tot het terugbetalen van het griffierecht aan verzoeker. Reeds hierom, nog daargelaten of verzoeker in verband met de behandeling van het beroep kosten heeft gemaakt, kunnen deze kosten en dit griffierecht niet onder met mom van immateriële schade alsnog voor vergoeding in aanmerking worden gebracht. De rechtbank wijst verzoeker bovendien nog op het bepaalde in artikel 8:41 lid 4 Awb, waaruit volgt dat verzoeker zich in voorkomende gevallen moet wenden tot het betreffende bestuursorgaan voor het terugontvangen van het griffierecht.
Voor wat betreft de kosten die verzoeker heeft gemaakt in verband met een op 19 december 2007 ingediend bezwaarschrift, overweegt de rechtbank dat deze kosten, nog daargelaten of verzoeker ter zake werkelijk kosten heeft gemaakt, evenmin op de voet van artikel 8:73a lid 1 Awb voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten zouden voor vergoeding in aanmerking kunnen komen met toepassing van artikel 8:75a lid 1 juncto artikel 7:15 lid 2 Awb, mits is voldaan aan de in de laatstgenoemde bepaling genoemde voorwaarden.
Verzoeker heeft aan zijn schadevergoedingsverzoek verder ten grondslag gelegd dat de onderhavige procedure veel te lang, namelijk 12 jaar, heeft geduurd. Hij is dan ook van opvatting dat hem, gelet op het bepaalde in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), een schadevergoeding toekomt.
Ingevolge artikel 6 lid 1 van het EVRM -voor zover thans van belang- heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) volgt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), onder meer de uitspraak van het EHRM van 29 maart 2006, Piccardi tegen Italië, no. 62361/00 (AB 2006, 294), dat bij overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade wordt verondersteld (vgl. AB 2007, 220).
De onderhavige procedure houdt weliswaar verband met een terugvordering tot het terugbetalen van over het subsidiejaar 1996 verstrekte huursubsidie, maar het verzoek tot kwijtschelding van deze vordering is pas op 28 februari 2007 ingediend. Nu verzoeker op 21 juli 2008 is meegedeeld dat deze vordering definitief buiten invordering is gesteld, waarna verzoeker zijn beroep twee dagen later heeft ingetrokken, heeft de onderhavige procedure bijna anderhalf jaar in beslag genomen. Van overschrijding van de redelijke termijn ("undue delay") is daarom geen sprake. Het betoog van verzoeker dat hij in verband met artikel 6 EVRM recht heeft op een schadevergoeding faalt daarom.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade dient te worden afgewezen.
Proceskosten
Verzoeker heeft aan zijn verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten ten grondslag gelegd dat zijn kosten betrekking hebben op door een derde, namelijk zijn gemachtigde (hierna: Van der Leij), beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit zijn kosten als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Volgens vaste jurisprudentie wordt ervan uitgegaan dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen (vgl. AB 2001, 354). Voorts volgt uit eveneens vaste jurisprudentie dat van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand sprake is indien het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening (vgl. JB 1997, 157 en AB 2006, 384).
Uit de door Van der Leij bij brief van 3 augustus 2008 overgelegde stukken blijkt dat de Open Universiteit Nederland aan hem op 14 februari 2008 de graad van Bachelor of Laws in Nederlands recht (LLB) heeft verleend. Dit brengt mee dat Van der Leij in beginsel geacht kan worden beroepsmatig rechtsbijstand te kunnen verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het verlenen van rechtsbijstand door Van der Leij echter niet een vast onderdeel van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. Van der Leij treedt blijkens zijn brief van 3 augustus 2008 weliswaar met enige regelmaat op als gemachtigde in bestuursrechtelijke en civielrechtelijke kwesties (kantonzaken), maar dat deze taakoefening is gericht op het vergaren van inkomsten is niet gebleken. Daartoe overweegt de rechtbank dat de kleine vergoeding die Van der Leij in rekening brengt aan zijn cliënten, is bedoeld om de kantoorkosten (het maken van fotokopieën en portokosten) te dekken. Bovendien komt het vaak voor dat hij in het geheel geen kosten in rekening brengt aan cliënten. Daarnaast wordt een eventueel door de rechter toegewezen vordering tot vergoeding van proceskosten door Van der Leij aangewend voor de bekostiging van zijn studie Nederlands recht en de aanschaf van nieuwe uitgaven van wetboeken en andere naslagwerken. De door Van der Leij vergaarde inkomsten worden dus niet aangewend voor het eigen levensonderhoud. Naar het oordeel van de rechtbank kan Van der Leij bij deze stand van zaken niet worden aangemerkt als een professionele gemachtigde.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten eveneens dient te worden afgewezen.
Verzoeker heeft tevens verzocht om vergoeding van het betaalde griffierecht. Een proceskostenveroordeling als bedoeld in art. 8:75a Awb kan echter niet het griffierecht omvatten. Zoals hiervoor al is aangegeven, kan verzoeker zich, gelet op het bepaalde in artikel 8:41 lid 2 Awb, in dit geval tot verweerder wenden met het verzoek het betaalde griffierecht te vergoeden. In zijn brief van 21 juli 2008 heeft verweerder al toegezegd het griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2008 in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. U. van Houten
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmiddel verzet open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (verzetschrift) te zenden aan:
Rechtbank Leeuwarden
sector Bestuursrecht
Postbus 1702
8901 CA Leeuwarden
In het verzetschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. U kunt daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.