RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/3102
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Konstruktiewerken Berlikum BV,
gevestigd te Berlikum,
eiseres,
gemachtigde: mr. L. Hoekstra, advocaat te Leeuwarden,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
gemachtigde: T. Hollander, werkzaam bij Uwv te Leeuwarden.
Procesverloop
Bij brief van 1 november 2007 heeft verweerder Konstruktiewerken Berlikum BV (hierna: KWB) mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet werk in inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Tegen dit besluit is namens KWB beroep ingesteld bij de rechtbank.
[X] is door de rechtbank als belanghebbende (werknemer) in de gelegenheid gesteld aan het geding deel te nemen en heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 19 september 2008. KWB heeft zich daarbij doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [naam].
Motivering
[X] is sinds 28 mei 1990 in dienst van KWB als metaalbewerker, constructiewerker. Op 15 augustus 2005 is hij uitgevallen met klachten aan de rechterhand. Daarna heeft [X] ook andere gezondheidsklachten ontwikkeld.
Bij formulier gedagtekend 27 april 2007 heeft [X] het Uwv verzocht om aan hem na afloop van de wettelijke wachttijd een WIA-uitkering te verstrekken.
Bij onderscheiden brieven van 8 juni 2007 heeft verweerder [X] en KWB meegedeeld dat de loondoorbetalingverplichting van KWB jegens [X] met 52 weken wordt verlengd, omdat KWB onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, en voorts dat om die reden de aanvraag van [X] om een WIA-uitkering wordt opgeschort. Bij brief van 5 juli 2007 heeft KWB bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde loondoorbetalingverplichting, dat bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
In het beroepschrift stelt KWB zich op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd. Volgens KWB is het niet aan haar inspanningen te wijten dat de re-integratie van [X] niet is gelukt, maar aan het ontbreken van benutbare mogelijkheden bij [X]. Dit blijkt volgens KWB uit haar correspondentie met de Arbo-arts en ook uit het advies van de door haar, na de primaire beslissing, ingeschakelde arbeidsdeskundige S. Postma. KWB wilde eerst het deskundig medisch oordeel van de Arbo-arts omtrent de belastbaarheid van [X] afwachten, alvorens opnieuw het re-integratietraject in te zetten op het tweede spoor. Uit de rapportage van de Arbo-arts en de arbeidsdeskundige Postma heeft KWB namelijk afgeleid dat het verzuim van [X] nog lange tijd zou duren. Inmiddels is volgens KWB gebleken dat ook het (eerder inzetten van het) tweede spoor niet tot een bevredigend resultaat had kunnen leiden. Een loonsanctie is volgens KWB daarom niet op zijn plaats en disproportioneel, zodat zij de rechtbank verzoekt om het bestreden besluit te vernietigen, het primaire besluit te schorsen en verweerder tot schadevergoeding en vergoeding van proceskosten te veroordelen. Bij aanvullende brief van 13 mei 2008 heeft KWB een en ander toegelicht.
Verweerder heeft bij brief van 15 mei 2008 een rapport (met bijlagen) ingebracht van de bezwaararbeidsdeskundige B.H.M. Bootsma van 8 mei 2008 waarin op de beroepsgronden van KWB is ingegaan. Het standpunt als verwoord in het bestreden besluit heeft verweerder daarbij gehandhaafd.
De rechtbank overweegt als volgt.
In dit geding staat ter beoordeling of verweerder al dan niet terecht en op goede gronden de termijn waarin KWB gehouden is om aan [X] loon door te betalen, heeft verlengd met 52 weken. Prealabele vraag hierbij is of KWB ten aanzien van [X] al dan niet tekort is geschoten in haar re-integratie-inspanningen, waarbij het blijkens de stukken met name gaat om de periode van januari 2007 tot de onderhavige aanvraag.
Artikel 25 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ziet op de re-integratieverplichtingen van de werkgever.
In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van artikel 25 eerste tot en met vijfde lid dan wel de in het zevende lid bedoelde regels niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Krachtens het zestiende lid van artikel 25 van de Wet WIA zijn bij ministeriele regeling nadere regels vastgesteld, te weten in de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (hierna: de Regeling).
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, kort gezegd, dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in het "Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen", behorende bij de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter", vastgesteld bij besluit van verweerder van 3 december 2002, Stcrt. 2002/236, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006/224 (verder: de Beleidsregels).
Volgens de Beleidsregels wordt allereerst beoordeeld of een bevredigend resultaat is bereikt. Hiervan is onder meer sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) structurele werkhervatting die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden, of als de werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid waarvan de loonwaarde tenminste 65% bedraagt van het loon dat hij verdiende voor het intreden van de ziekte. Als er volgens het Uwv geen bevredigend resultaat is bereikt, beoordeelt het Uwv de re-integratie-inspanningen.
Vast staat dat in het onderhavige geval geen bevredigend resultaat is bereikt in vorenbedoelde zin. Voor wat betreft het antwoord op de vraag of KWB hierin al dan niet een verwijt kan worden gemaakt in de hier bedoelde zin, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de Beleidsregels blijkt dat de medische beoordeling door de bedrijfsarts het startpunt is in het kader van de verzuimbegeleiding. In dit verband kan de rechtbank KWB volgen in haar standpunt dat zij als werkgever in beginsel af mag gaan op het deskundig medisch oordeel van haar Arbo-arts omtrent de arbeidsmogelijkheden van een werknemer. KWB geniet immers niet zelf de benodigde medische expertise. De rechtbank sluit zich in zoverre dus aan bij de uitspraak van 2 januari 2008 van de rechtbank Assen (LJN: BC1753).
In de Beleidsregels is voorts aangegeven dat wanneer de werknemer nog arbeidsmogelijkheden heeft, ook al is de omvang beperkt, de in wet- en regelgeving neergelegde re-integratieverplichtingen gelden. Er zijn dan immers mogelijkheden voor re-integratie. Dat een juiste vaststelling van de arbeidsmogelijkheden ook anderszins relevant is blijkt uit de passage in de Beleidsregels, inhoudende dat van werkgever en werknemer geen re-integratie-inspanningen meer worden verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat aan KWB onvoldoende duidelijk is gemaakt door haar Arbodienst dat [X] in de periode hier van belang benutbare mogelijkheden voor arbeid had. Uit de gedingstukken blijkt in dit verband dat [X] na zijn uitval in augustus 2005 gedurende lange tijd niet belastbaar was. Begin 2006 is [X] met re-integratie begonnen maar kort nadien is hij weer uitgevallen, dit maal als gevolg van een andere aandoening waardoor hij wederom voor langere tijd volledig arbeidsongeschikt werd. Eind 2006 wordt vastgesteld dat er nog steeds sprake is van forse beperkingen en dat terugkeer in het eigen werk niet wordt verwacht. Vervolgens wordt op 29 januari 2007 door de Arbodienst een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld, waarin is aangegeven dat er nog geen medische eindtoestand is bereikt. Op diezelfde datum schrijft de Arbo-arts aan KWB dat [X] (nog steeds) volledig arbeidsongeschikt is en dat de FML is opgesteld ten aanzien van een "geschatte eindtoestand na revalidatie". Op 19 februari 2007 rapporteert de Arbo-arts vervolgens aan KWB dat er beperkingen zijn toegevoegd aan de FML ten aanzien van het psychische en sociaal functioneren van [X] en dat "het tweede spoor aangehouden kan worden". Op 30 maart 2007 schrijft de Arbo-arts aan KWB dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid bij [X] en dat sprake is van een "ongewijzigde belastbaarheid". Eind april 2007 heeft [X] vervolgens de onderhavige aanvraag ingediend.
Gelet op deze (hiervoor kort samengevatte) berichtgeving van de Arbo-arts, de duur van het verzuim en de divergerende - en in loop der tijd toegenomen - medische klachten van [X], kan de rechtbank KWB volgen in haar standpunt dat haar in redelijkheid niet kan worden verweten dat zij onvoldoende re-integratieactiviteiten heeft ondernomen. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat de bedrijfsarts [X] slechts korte tijd arbeidsgeschikt heeft bevonden en dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat KBW in ieder geval enige activiteit ter zake "het tweede spoor" heeft ondernomen. Bovendien heeft verweerder niet bestreden dat inmiddels is gebleken dat ook het eerder inzetten van het tweede spoor niet tot een bevredigend resultaat zou hebben geleid. Ook om die reden bestaat derhalve geen grond voor de onderhavige loonsanctie van 52 weken, nog daargelaten het antwoord op de vraag of de duur van deze sanctie zich verdraagt met de reparetoire aard ervan.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 25 en 65 van de WIA, alsmede met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, zodat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen. De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 8 juni 2007 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Verweerder behoeft derhalve geen nieuw besluit te nemen.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door KWB redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke overeenkomstig het Besluit proceskosten zijn begroot op € 644,=.
Aangezien de omvang van de door KWB geleden schade als gevolg van het hier bedoelde (onrechtmatige) besluit niet vast staat, ziet de rechtbank geen aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid, neergelegd in artikel 8:73 van de Awb, om verweerder tot vergoeding van deze schade te veroordelen.
Het voorgaande leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 8 juni 2007;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de door KWB gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,=
en wijst het Uwv aan als de rechtspersoon die deze kosten aan haar moet vergoeden;
- bepaalt dat het Uwv het door KWB betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,= aan haar
vergoedt;
- wijst het verzoek van KWB om verweerder tot schadevergoeding te veroordelen af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2008, in tegenwoordigheid van mr. A.J.T. Harkema als griffier.
w.g. A.J.T. Harkema
w.g. C.H. de Groot
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.