RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/675134-07
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 oktober 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 20 december 2007 en 23 september 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het telastegelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 80 uren, alsmede een jeugddetentie voor de duur van vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 2000,00, als voorschot;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] met betrekking tot het overige deel van de vordering.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten onbetrouwbaar zijn omdat verdachten op ontoelaatbare wijze onder druk zijn gezet tijdens hun verhoor. De verklaringen van de verdachten zijn derhalve niet in vrijheid afgelegd en moeten daarom van het bewijs worden uitgesloten.
Het gaat in dit geval om zeer jonge verdachten die omzichtig hadden moeten worden gehoord, hetgeen volgens de verdediging niet is gebeurd. Uit de opname van het verhoor van [verdachte] heeft de verdediging afgeleid dat de verbalisanten aanzienlijke druk hebben uitgeoefend. Tijdens dit verhoor, dat circa vier uren duurde, hebben de verbalisanten met forse stemverheffing gesproken. [verdachte] heeft zelfs gehuild tijdens het verhoor. Verdachten zijn ook onder druk gezet door te dreigen met inverzekeringstelling. Ook zou verdachte [verdachte] volgens de verdediging maar wat hebben meegepraat met de politie, hetgeen het gevolg is geweest van de door de politie uitgeoefende druk. Tevens heeft de verdediging zich beroepen op de uitspraak van het gerechtshof in deze zaak. Uit deze uitspraak blijkt dat de 'Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik' is geschonden, omdat de verhoren van twee verdachten niet zijn opgenomen en van slechts één rechercheur is komen vast te staan dat hij een deskundig rechercheur was, als bedoeld in de Aanwijzing.
De verdediging heeft voorts betoogd dat niet vaststaat dat sprake is van binnendringen. Getuigen en verdachten hebben volgens de verdediging vanuit hun posities niet kunnen waarnemen of penetratie in de anus nu wel of niet heeft plaatsgevonden. Uit het enkele feit dat het slachtoffer bloedde, blijkt nog niet van binnendringen. De bevroren frikandel kan ook op een andere plek dan de anus tegen de huid zijn geduwd, waardoor een bloedend wondje is ontstaan.
Zou de rechtbank toch oordelen dat sprake is van binnendringen, dan had dit volgens de verdediging in deze context geen enkele seksuele strekking (HR 22 februari 1994, 379). Het ging immers om een groepje jongens dat 'voor de lol' een bizarre weddenschap is aangegaan. Het slachtoffer heeft daar volgens de verdediging ook zelf een rol in gespeeld. De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Voor het geval de rechtbank echter toch tot een veroordeling komt, heeft de verdediging bepleit dat -ook volgens het Hof- sprake is van schending van de zorgvuldigheid die bij het verhoor van minderjarige verdachten in een zedenzaak moet worden betracht. De verdediging betreurt het dat de officier van justitie een uit de hand gelopen weddenschap onder zeer jonge pubers ten laste heeft gelegd als een verkrachting. Deze term acht de verdediging zeer beladen, terwijl het feit ook anders kon worden geduid. Dit acht de verdediging misbruik van het vervolgingsrecht. De procesgang heeft volgens de verdediging te lang geduurd. Verdachten ondervinden, mede door het hoger beroep, al twee jaar lang de gevolgen van hun daden. Zij moesten voor de derde keer voor een rechtscollege verschijnen. Al die tijd leefden verdachten in spanning over deze zaak, hetgeen de verdediging op zich al een bestraffing acht. In de visie van de verdediging voegt een werkstraf nu niets meer toe. De verdediging verzoekt, in geval van veroordeling, verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
De rechtbank overweegt als volgt.
betrouwbaarheid verhoren
Uit de uitspraak van het Hof volgt dat sprake is van schending van de 'Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik' omdat (a) van slechts één rechercheur vaststaat dat deze rechercheur een deskundig zedenrechercheur was, die tevens overwegend was belast met zedenzaken, zoals bedoeld in de Aanwijzing en (b) de verhoren van verdachten [medeverdachten] niet zijn opgenomen. De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verhoren van verdachten en slachtoffer onder deze omstandigheden voldoende betrouwbaar zijn om daarop de bewijsbeslissing te baseren. Ter beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank de opnamen van het verhoor van verdachte [verdachte] en het slachtoffer beluisterd. Het verhoor van deze verdachte geeft de rechtbank geen aanleiding om zijn verklaring van het bewijs uit te sluiten. Weliswaar wordt tijdens het verhoor met enige stemverheffing gesproken, maar er wordt niet geschreeuwd of -bijvoorbeeld- op tafel geslagen. Verbalisanten hebben verdachte [verdachte] meermalen meegedeeld dat zijn verhaal niet werd geloofd, maar dit gebeurde om verdachte te confronteren met andersluidende verklaringen. Enerzijds wordt op verdachte ingesproken, maar anderzijds herhalen verbalisanten daarna -voorafgaand aan cruciale uitlatingen van verdachte- dat verdachte niet verplicht is om te antwoorden. De verbalisanten hebben tegen verdachte gezegd dat zij 'geen fuck geloven' van diens verklaring, maar het gebruik van enige straattaal komt de rechtbank in het verhoor van een jeugdige niet ongeoorloofd voor. De mogelijke inverzekeringstelling is tijdens het verhoor benoemd, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet als drukmiddel ingezet. Gehoord de verbalisanten als getuigen ter zitting omtrent hun werkwijze bij de verhoren, is de rechtbank niet tot het oordeel gekomen dat deze minderjarige verdachten zodanig onder druk zijn gezet dat hun verklaringen daardoor niet meer geacht kunnen worden in vrijheid te zijn afgelegd. De rechtbank zal de verklaringen wel tot het bewijs toelaten. Bij de strafoplegging zal de rechtbank de geconstateerde schendingen van de Aanwijzing verdisconteren.
binnendringen
De rechtbank heeft het verhoor van het slachtoffer beluisterd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer op een geloofwaardige en gedetailleerde wijze verteld wat hem is overkomen. Op grond van deze verklaring is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat wel degelijk sprake is geweest van binnendringen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte geen belang lijkt te hebben om hierover te liegen. Zijn imago wordt immers ernstiger geschaad naarmate hij toegeeft verdergaande handelingen te hebben ondergaan. Voorts acht de rechtbank het van belang dat uit diverse verklaringen is gebleken dat de aanwezigen niet tevreden waren met het louter tussen de billen plaatsen van de frikandel. Het ging verdachten er nu juist om dat de penetratie daadwerkelijk plaats zou vinden. De handelingen van verdachten waren ook geëigend om dat doel te bereiken, nu het slachtoffer tijdens hun handelingen op zodanige wijze in bedwang werd gehouden dat verzet weinig kans had. Ten slotte draagt bij tot de overtuiging van de rechtbank dat verdachte nadien heeft gebloed. De rechtbank acht het nauwelijks aannemelijk dat de normale huid zal gaan bloeden door hardhandig contact met een bevroren frikandel. De rechtbank acht het zeer aannemelijk dat het bloeden is ontstaan door contact tussen de frikandel en de kwetsbare weefsels van de anus.
seksueel karakter
De rechtbank is van oordeel dat het binnendringen wel degelijk een seksueel aspect heeft gehad. De rechtbank heeft daarbij gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 1995, NJ 1995, 583. De HR oordeelde daarin, mede op grond van de wetsgeschiedenis, dat de subjectieve beleving van de dader, onderscheidenlijk het slachtoffer, van belang kan zijn voor de vraag of sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam als bedoeld in art. 242 Sr., doch daarvoor niet beslissend is, in die zin dat van verkrachting geen sprake zou kunnen zijn indien de dader bij de handelingen geen seksuele gevoelens heeft ondervonden, onderscheidenlijk het slachtoffer die handelingen niet als seksueel heeft ervaren. Te dien aanzien overweegt de rechtbank dat de gelijkenis tussen een frikandel en het mannelijk geslachtsorgaan voor de hand ligt, en dat verdachte [verdachte] bij de politie heeft verklaard dat hij de frikandel heen en weer heeft geduwd tussen de billen van het slachtoffer. Deze handelingen hebben naar het oordeel van de rechtbank een seksueel karakter.
misbruik van vervolgingsrecht
In het Wetboek van Strafrecht heeft de wetgever ervoor gekozen elk binnendringen van een lichaamsopening met een seksuele strekking in juridische zin te definiëren als verkrachting. In de jurisprudentie is bijvoorbeeld uitgemaakt dat zelfs een ongewenste tongzoen als verkrachting kan worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt dat het uitsluitend aan de officier van justitie is om te selecteren onder welk artikel van de strafwet een feit wordt vervolgd. Nu hier sprake was van het binnendringen in een lichaamsopening, kan niet worden gesteld dat de officier van justitie misbruik heeft gemaakt van het vervolgingsrecht door de gewraakte handelingen als een verkrachting ten laste te leggen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode maart 2006 tot en met juni 2006 te Augustinusga, in de gemeente Achtkarspelen, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte en/of zijn mededaders een bevroren frikadel in de anus van die [slachtoffer] geduwd en bestaande dat geweld hierin dat verdachte en/of zijn mededaders die [slachtoffer] bij zijn handen en zijn hoofd heeft/hebben vastgepakt en vervolgens die [slachtoffer] op zijn buik over de leuning van een bank heen heeft/hebben gelegd en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op het misdrijf:
Medeplegen van verkrachting.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport van Raad voor de Kinderbescherming;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte -destijds 15 jaar- heeft zich met zijn medeverdachten -toen beiden 13 jaar- schuldig gemaakt aan verkrachting. Dit feit heeft zich afgespeeld binnen de vriendengroep. De aanleiding was het uitloven van vijf euro door een groepslid, niet zijnde een der verdachten, aan degene die een frikandel in zijn kont durfde te stoppen. Het slachtoffer heeft hierin aanvankelijk toegestemd. Een ander lid van de groep, evenmin een der verdachten, heeft vervolgens een bevroren frikandel opgehaald. Het slachtoffer heeft toen duidelijk gemaakt dat hij niet meer wilde. Verdachten hebben echter toch doorgezet. De medeverdachten hebben het slachtoffer vastgehouden over een bank. Verdachte heeft de frikandel bij het slachtoffer in de anus gestoken.
Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit feit diep heeft ingegrepen op de lichamelijke integriteit en het geestelijk welzijn van het slachtoffer. Nadat het feit in de omgeving bekend was geworden, is het slachtoffer vaak gepest. Hij leed aan hoofdpijnen en nachtmerries. Hij heeft zich vernederd gevoeld door degenen die hij als vrienden beschouwde. Hij voelde zich niet langer veilig in zijn eigen woonplaats en hij is van school en voetbalclub veranderd.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft over verdachte gerapporteerd. Verdachte is niet eerder met de politie in aanraking geweest. Verdachte volgt thans een opleiding en loopt stage bij een loonbedrijf. Verdachte functioneert verder probleemloos op de diverse leefgebieden en ontwikkelt zich positief. De Raad heeft -kort gezegd- geconcludeerd dat verdachte de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer niet heeft kunnen overzien. De Raad meent voorts dat de gehele vriendengroep ter verantwoording had moeten worden geroepen. De Raad adviseert tot oplegging van een werkstraf, mede gelet op de positieve ontwikkeling die verdachte heeft laten zien. Herhalingsvaar valt niet te duchten nu verdachte hevig is geschrokken van de gevolgen voor het slachtoffer en de impact van de justitiële reactie.
Bij oplegging van de straf houdt de rechtbank rekening met de door het Hof geconstateerde schending van de Aanwijzing. Dit heeft een matigend effect op de op te leggen straf. Voorts houdt de rechtbank sterk rekening met het feit dat verdachten inmiddels drie zittingen hebben moeten bijwonen. Deels valt dit het openbaar ministerie aan te rekenen, dat pas in hoger beroep de vermiste opname van het verhoor van verdachte [verdachte] heeft kunnen overleggen en heeft meegedeeld dat één verbalisant wel een deskundig rechercheur was. Terecht hebben de raadslieden benadrukt dat dit tijdverloop onwenselijk lang is in jeugdzaken, die juist uit pedagogisch oogpunt snel moeten worden afgerond. Verdachten hebben circa twee jaar geleefd onder de druk van de procesgang, hetgeen op zich al een vorm van leedtoevoeging is.
Voorts houdt de rechtbank er bij de strafoplegging rekening mee dat de wetgever in het jeugdstrafrecht het pedagogisch effect voorrang heeft gegeven boven de vergeldingsfunctie. Verdachten waren zeer jong bij het begaan van het feit en zij maken ook thans nog een zeer jeugdige indruk ter zitting. Hoewel verdachten ten tijde van het feit het verboden karakter van hun handelingen zullen hebben beseft, is aannemelijk dat zij de ernst en de gevolgen daarvan onvoldoende hebben kunnen overzien. Hierin is juist het verschil gelegen met volwassenen die de jaren des onderscheids hebben bereikt. De straf dient hierop te worden aangepast.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het feit zo ernstig is dat niet kan worden volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zelfs niet wanneer het tijdverloop en de schending van de Aanwijzing worden meegewogen. Een werkstraf is, mede gelet op het advies van de Raad voor Kinderbescherming, passend. Wel zal de rechtbank in sterkere mate dan de officier van justitie rekening houden met de procesgang en de schending van de Aanwijzing. De rechtbank zal de gevorderde werkstraf derhalve matigen. De rechtbank zal geen voorwaardelijke straf opleggen omdat herhalingsgevaar onaannemelijk is, mede gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de immateriële schade aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Verdachte wist of had kunnen weten dat de handelingen die de benadeelde partij moest ondergaan, zeer vernederend waren. Bovendien had verdachte kunnen voorzien dat het feit buiten hun directe kring bekend zou worden, met alle schadelijke gevolgen van dien voor de benadeelde partij. Tussen de gepleegde handelingen en de schade bestaat naar het oordeel van de rechtbank een zodanig causaal verband dat de schade deels aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank acht een deel van de immateriële schade, te weten een bedrag van € 1250,- derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. Het resterende deel van de vordering is niet zo eenvoudig dat daarop in dit strafgeding kan worden beslist. Hierbij speelt mee dat de schade deels kan zijn veroorzaakt door gedrag van derden die het slachtoffer tot meer dan een jaar na het feit hebben gepest. De benadeelde partij zal daarom in het meer-gevorderde niet ontvankelijk worden verklaard. Voor dit deel van de vordering kan de benadeelde partij zich wenden tot de burgerlijke rechter.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 50 uren onbetaalde arbeid. De arbeid moet binnen 6 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag tot op heden begroot op € 1250,00 (zegge: twaalfhonderd en vijftig euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 1250,00 (zegge: twaalfhonderd en vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1250,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.C. Koelman en mr. M. van den Bosch, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 oktober 2008. Mr. M. van den Bosch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.