ECLI:NL:RBLEE:2008:BF5280

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1948
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van gedoogverklaringen voor coffeeshops in Leeuwarden en het rechtszekerheidsbeginsel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 2 oktober 2008 uitspraak gedaan over de toekenning van een gedoogverklaring voor een coffeeshop in het centrum van Leeuwarden. De zaak betreft een geschil tussen het Leeuwarder Rookhuis, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, en de burgemeester van de gemeente Leeuwarden, vertegenwoordigd door mr. M.E. van der Helm. De verzoeker, eigenaar van het Leeuwarder Rookhuis, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de burgemeester om een gedoogverklaring te verlenen aan een concurrent, terwijl hij zelf eerder een aanvraag had ingediend. De voorzieningenrechter overwoog dat het rechtszekerheidsbeginsel van toepassing is en dat het adagium 'wie het eerst komt, wie het eerst maalt' niet geldt in situaties waarin een zittende coffeeshophouder zijn bedrijf wenst te continueren. De rechter concludeerde dat verzoeker geen recht had op de gedoogverklaring, omdat hij niet als zittende coffeeshophouder kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter verklaarde het bezwaar ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding was om een partij in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtszekerheid voor bestaande exploitanten in de coffeeshopsector en de beperkingen van het gedoogbeleid in Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1948
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2008 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
Het Leeuwarder Rookhuis,
gevestigd te Leeuwarden,
verzoeker,
gemachtigde: mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden,
en
de burgemeester van de gemeente Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.E. van der Helm, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 19 augustus 2008, verzonden op 1 september 2008, heeft verweerder [naam] (hierna: [naam]) een 'gedoogverklaring coffeeshop' verleend ten behoeve van de verstrekking en het gebruik van softdrugs als bedoeld in de Opiumwet in de horeca-inrichting gevestigd aan het Herenwaltje 12 te Leeuwarden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 1 september 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 10 september 2008, waarbij namens verzoeker eigenaresse [naam] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, [naam], bijgestaan door mr. A.H. van der Wal, advocaat te Leeuwarden, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Motivering
Feiten
1.1 Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
1.2 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
1.3 Aan een verzoek als dit kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
1.4 In Leeuwarden wordt op grond van het in februari 2001 vastgestelde 'coffeeshopbeleid gemeente Leeuwarden' (het coffeeshopbeleid) een maximumaantal van twaalf coffeeshops in de binnenstad gedoogd. [naam] is eigenaar van het pand aan het Herenwaltje 12 te Leeuwarden. Op 8 december 2006 heeft hij een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning voor het exploiteren van een coffeeshop als bedoeld in art. 2.3.1.2. van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Leeuwarden.
1.5 Bij besluit van 26 maart 2007 heeft verweerder aan [naam] een 'gedoogverklaring coffeeshop' verleend, op grond waarvan de verstrekking en het gebruik ter plaatse van softdrugs in de horeca-inrichting aan het Herenwaltje 12 onder voorwaarden wordt gedoogd. Bij besluit van 27 maart 2007 (gewijzigd op 30 mei 2007) heeft verweerder aan [naam] de gevraagde exploitatievergunning voor het exploiteren van een coffeeshop verleend.
1.6 Tegen het besluit van 26 maart 2007 heeft verzoeker bezwaar gemaakt, stellend dat hij al op 23 november 2006 een verzoek om afgifte van een gedoogverklaring heeft ingediend en dat daarom niet [naam], maar hij in aanmerking komt voor de twaalfde gedoogverklaring voor het centrum van Leeuwarden. Tegen het besluit op dat bezwaar heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank en tegen de uitspraak van de rechtbank heeft hij hoger beroep aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS).
1.7 Bij brief van 21 november 2007 heeft verzoeker verweerder verzocht hem een gedoogverklaring te verlenen voor het jaar 2008.
1.8 Verweerder heeft bij brief van 14 december 2007 besloten aan [naam] en aan verzoeker een tijdelijke gedoogverklaring af te geven tot de dag nadat de uitspraak van de AbRS in het hoger beroep als bedoeld in rechtsoverweging 1.6 bekend is gemaakt. Bij uitspraak van 30 juli 2008 heeft de AbRS uitspraak gedaan, waarin is overwogen dat het verzoek van verzoeker van 23 november 2006 niet als een aanvraag om een gedoogverklaring kan worden aangemerkt. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 20 augustus 2008 aan verzoeker meegedeeld dat, gelet op de uitspraak van de AbRS van 30 juli 2008, de handel in softdrugs in zijn etablissement niet langer gedoogd zal worden.
1.9 Op 15 juli 2008 heeft [naam] bij verweerder een nieuwe gedoogverklaring aangevraagd. Bij besluit aan 19 augustus 2008, verzonden op 1 september 2008, heeft verweerder aan [naam] een 'gedoogverklaring coffeeshop' verstrekt voor de periode 19 augustus 2008 tot 1 januari 2009.
1.10 Tegen het besluit van 19 augustus 2008 heeft verzoeker bij brief van 1 september 2008 bezwaar gemaakt.
Geschil
2.1 Verzoeker heeft - onder meer en samengevat - naar voren gebracht dat de gedoogverklaring aan [naam] ten onrechte is verleend, omdat er twaalf gedoogverklaringen kunnen worden afgegeven voor een coffeeshop in het centrum van Leeuwarden en hij eerder dan [naam] een verzoek om een gedoogverklaring ingediend. Deze - twaalfde - verklaring had dan ook aan verzoeker moeten worden afgegeven, mede omdat hij als zittende coffeeshophouder dient te worden aangemerkt, nu hij in 2007 ook al een gedoogverklaring van verweerder heeft gekregen. Subsidiair is verzoeker van mening dat verweerder, gelet op de bijzondere omstandigheden in dit geval, zou moeten afwijken van het beleid om slechts twaalf coffeeshops in het centrum van Leeuwarden te gedogen, door zowel aan [naam] als ook aan verzoeker een gedoogverklaring te verstrekken.
2.2 Verweerder heeft aangevoerd - onder meer en samengevat - dat in het centrum van Leeuwarden maar plaats is voor twaalf coffeeshops. Verzoeker kon er niet vanuit gaan dat de enkele aanvraag vanzelfsprekend een gedoogverklaring zou opleveren. De zittende coffeeshophouders moeten er op grond van de rechtszekerheid op kunnen vertrouwen dat zij hun bedrijf bij ongewijzigde omstandigheden jaarlijks kunnen voorzetten. Dit dient niet afhankelijk te zijn van de vraag wie in een bepaald jaar als eerste een gedoogverklaring heeft aangevraagd. De zittende coffeeshophouders hebben om die reden voorrang boven nieuwe exploitanten bij het verstrekken van jaarlijkse gedoogverklaringen. Verweerder stelt voorts dat uit de uitspraak van de AbRS van 30 juli 2008 volgt dat aan verzoeker in 2007 ten onrechte een gedoogverklaring is verstrekt. Om die reden kan hij niet worden aangemerkt als zittende coffeeshophouder en kan hij niet gelijkgesteld worden met [naam]. Evenmin kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slagen, nu het de periode van gedogen van de verkoop van softdrugs in de coffeeshop van verzoeker in 2008 afhankelijk was gesteld van de uitspraak van de AbRS. Toen uit deze uitspraak bleek dat [naam] moet worden gezien als de zittende exploitant en verzoeker juist niet, is het tijdelijk gedogen in 2008 door verweerder vrijwel onmiddellijk beëindigd.
2.3 [naam] heeft zich aangesloten hij het standpunt van verweerder. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat hij als zittende coffeeshophouder op grond van gewekte verwachtingen ervan uit mocht gaan dat hij in 2008 voor een nieuwe gedoogverklaring in aanmerking kwam.
Beoordeling van het geschil:
3.1 Ingevolge het coffeeshopbeleid worden in het centrum van Leeuwarden twaalf coffeeshops gedoogd.
3.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat [naam] een zittende coffeeshophouder is, nu hem op 27 maart 2007 een exploitatievergunning is verleend en op 26 maart 2007 een gedoogverklaring is afgegeven. Aan verzoeker is daarentegen weliswaar een exploitatievergunning verleend ten behoeve van een horeca-etablissement, maar hij heeft nimmer een rechtmatige gedoogverklaring verkregen. De gedoogverklaring die in 2007 is afgegeven is blijkens de uitspraak van de AbRS van 30 juli 2008 immers ten onrechte verstrekt. Ten aanzien van de gedoogverklaring voor het jaar 2008 heeft verweerder in zijn brief van 14 december 2007 meegedeeld de situatie te gedogen tot de dag nadat de AbRS uitspraak zou doen in voornoemd hoger beroep. Naar aanleiding van de uitspraak van 30 juli 2008 van de AbRS heeft verweerder deze gedoogverklaring ingetrokken. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder hiermee onredelijk heeft gehandeld, nu het gedogen uitdrukkelijk was gekoppeld aan de uitspraak van de AbRS. Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat verzoeker geen onherroepelijk gedoogverklaring heeft verkregen en dat hij niet kan worden beschouwd als een zittende coffeeshophouder.
3.3 Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat hij eerder dan [naam] een gedoogverklaring heeft aangevraagd en om die reden voor de twaalfde gedoogverklaring in aanmerking komt is de voorzieningenrechter - met verweerder - van oordeel dat het adagium "wie het eerst komt, wie het eerst maalt" uitsluitend kan gelden voor het geval er in het centrum van Leeuwarden een plaats vrijkomt voor een twaalfde coffeeshop omdat een zittende coffeeshophouder zijn bedrijfsactiviteiten beëindigt. Daargelaten de vraag of een gedoogverklaring jaarlijks schriftelijk moet worden aangevraagd, heeft verweerder onder verwijzing naar het rechtszekerheidsbeginsel aannemelijk gemaakt dat dit adagium niet geldt voor de situatie dat een zittende coffeeshophouder zijn bedrijf wenst te continueren, maar door omstandigheden later is met zijn aanvraag van de jaarlijks te verlenen gedoogverklaring dan een nieuwkomer op de markt. Deze grief slaagt dan ook niet.
3.4 Ten slotte stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker onmiskenbaar schade heeft geleden als gevolg van de gang van zaken. Dit behoort echter tot zijn normale ondernemersrisico en kan er niet toe leiden dat verweerder gehouden is om in afwijking van zijn beleid een dertiende coffeeshop in het centrum van Leeuwarden te gedogen.
3.5 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal het bezwaar ongegrond worden verklaard. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afwijzen. Er is geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2008, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
w.g. E. Pot
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.