ECLI:NL:RBLEE:2008:BF3919

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
86263
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-echtgenoten over alimentatieovereenkomst en wijziging daarvan

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 1 oktober 2008, gaat het om een geschil tussen twee ex-echtgenoten over een alimentatieovereenkomst die zij in 2003 hebben gesloten. De man verzoekt om wijziging van de alimentatieovereenkomst, omdat hij van mening is dat de vrouw in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat de overeenkomst complex is, wat leidt tot meningsverschillen. De vrouw daarentegen verzoekt om intrekking van de overeenkomst, stellende dat deze is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank heeft de zaak op 15 april 2008 mondeling behandeld, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun respectieve procureurs.

De rechtbank overweegt dat de alimentatieovereenkomst wijzigbaar is indien er relevante wijzigingen in de omstandigheden zijn. De man stelt dat de vrouw in de jaren na de overeenkomst meer dan € 9.000,-- bruto per jaar heeft verdiend, wat volgens de overeenkomst gevolgen heeft voor de alimentatieverplichting. De rechtbank concludeert dat de man niet kan aantonen dat de vrouw meer dan € 40.000,-- verdient, en dat er geen reden is om de alimentatie op nihil te stellen. De rechtbank stelt vast dat de alimentatieovereenkomst complex is en dat de man niet zozeer wijziging van de afspraken verzoekt, maar nakoming ervan.

De rechtbank wijst de verzoeken van de man toe, maar wijst het verzoek van de vrouw tot intrekking van de overeenkomst af. De rechtbank concludeert dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor akte aan de zijde van beide partijen. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter P.R. Tjallema.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaak-/rekestnummer: 86263 / FA RK 07-2148
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 1 oktober 2008
inzake
[De man],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
procureur mr. M.M. Hoelen,
tegen
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de vrouw,
procureur mr. M. Haisma.
Procesverloop
Bij beschikking van deze rechtbank van 13 februari 2008, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is de zaak verwezen naar de zitting van 15 april 2008 voor een mondelinge behandeling.
Voor de zitting hebben partijen de volgende stukken bij de rechtbank ingediend:
- een brief van 17 maart 2008 (met bijlagen) van de vrouw;
- een brief van 18 maart 2008 (met bijlagen) van de man;
- een brief van 1 april 2008 (met bijlagen) van de man;
- een brief van 8 april 2008 (met bijlagen) van de vrouw.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van de enkelvoudige kamer op 15 april 2008. De vrouw is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man is verschenen, bijgestaan door zijn procureur. Er is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens zijn nog de volgende stukken ingediend:
- een brief van 26 juni 2008 (met bijlagen) van de vrouw;
- een brief van 27 juni 2008 (met bijlagen) van de man;
- een brief van 31 juli 2008 (met bijlagen) van de vrouw;
- een brief van 1 augustus 2008 (met bijlagen) van de man.
Motivering
Verzoeken over en weer
1. De man verzoekt wijziging van de (alimentatie)overeenkomst van 13 januari 2003, in die zin dat hij nihilstelling, althans vermindering van de door hem verschuldigde partneralimentatie wil. De vrouw verzoekt primair intrekking van deze overeenkomst en subsidiair wijziging, één en ander gericht op verhoging van de door de man te betalen partneralimentatie.
Verzoeken van de man
2. Alvorens op de verzoeken van partijen in te gaan, zal de rechtbank eerst het juridisch kader schetsen, waarbinnen de onderhavige verzoeken beoordeeld dienen te worden.
3. Partijen zijn in paragraaf 2 van het echtscheidingsconvenant van 13 januari 2003 een complexe regeling over de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie overeengekomen. Op grond van paragraaf 5 sub 1 zijn de betreffende afspraken wijzigbaar, indien zich een relevante wijziging van omstandigheden voordoet. In dezelfde bepaling is vernietiging van het convenant uitgesloten.
4. Vereist voor wijziging van hetgeen betreffende de onderhoudsverplichting door partijen is overeengekomen, is een wijziging van de omstandigheden, waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan. Wanneer een partij bij een overeenkomst betreffende levensonderhoud na het sluiten daarvan te weten komt dat de feitelijke omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst anders waren dan hij of zij toen aannam, kan het verkrijgen van deze wetenschap niet worden aangemerkt als een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 BW. Voorts zijn alleen die wijzigingen, waardoor het aanvankelijk overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven rechtens relevant.
5. De man heeft voor zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie, althans in eerste instantie, de volgende gronden aangevoerd:
a. de vrouw is in staat om in haar eigen levensonderhoud te voorzien;
b. de vrouw heeft zich niet aan de bepalingen van het convenant gehouden door niet overeenkomstig
paragraaf 2 sub 3 melding te doen van structurele verhoging van haar inkomen;
c. het convenant is dermate complex dat het gemakkelijk aanleiding geeft tot meningsverschillen.
De rechtbank zal deze gronden behandelen.
Sub a. de vrouw kan in haar eigen levensonderhoud voorzien.
6. De rechtbank neemt als uitgangpunt paragraaf 2 sub 4, laatste zin:
" De man zal geen alimentatie meer betalen als daarmee het bruto inkomen van de vrouw boven € 40.000,-- uitkomt."
7. De rechtbank neemt aan dat partijen de behoeftegrens van de vrouw (zonder indexering) op € 40.000,-- bruto hebben gesteld. De man heeft niet gesteld dat de vrouw thans meer dan € 40.000,-- verdient dan wel kan verdienen. Er is dan ook geen reden om de partneralimentatie om deze grond op nihil te stellen.
8. De man stelt echter dat de hoogte van de door hem te betalen partneralimentatie verlaagd moet worden, omdat de vrouw meer dan € 9.000,-- bruto per jaar heeft verdiend in de jaren vanaf 2004 (zie paragraaf 2 sub 3 van het convenant).
9. De rechtbank constateert dat het convenant voor de door de man gestelde wijziging een voorziening bevat in paragraaf 2 sub 3. Wijziging van het convenant is daarom niet nodig. De rechtbank is het met de man eens dat de betreffende regeling complex is en daarom gemakkelijk aanleiding kan geven tot interpretatieverschillen. In dit geval beoogt de man echter niet zozeer wijziging van de afspraken die partijen hebben vastgelegd in het convenant, als wel nakoming ervan op de door hem voorgestane wijze.
10. Overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist (HR 2 mei 2003, NJ 2003, 467), is de rechtbank bevoegd om op een verzoek tot nakoming van een alimentatieovereenkomst bij beschikking te beslissen.
11. Het gaat in deze zaak met name om de uitleg van paragraaf 2 sub 3 van het convenant:
" Indien de vrouw zelf per jaar meer dan € 9.000,-- bruto verdient, wordt van dit bedrag eerst het bruto equivalent van de eventuele meerdere onkosten, verband houdende met deze meerdere inkomsten, afgetrokken en van het restant vervolgens de helft op de alimentatie over die periode in mindering gebracht. In verband met deze regeling zal de vrouw in principe bij elke structurele verhoging van haar inkomen en in elk geval binnen een / drie maanden na elk kalenderjaar haar inkomen van het afgelopen jaar aan de man door afschriften van de opgaven kenbaar maken."
12. Naar door de man is gesteld en door de vrouw niet is weersproken, heeft de vrouw in de jaren vanaf 2004 een hoger bruto inkomen genoten dan € 9000,--:
2004 € 14.457,--
2005 € 21.868,--
2006 € 25.860,--
Voorts blijkt uit de door de vrouw overgelegde jaaropgaven 2007 haar bruto inkomen over dat jaar:
2007 € 24.979,--
Op grond van paragraaf 2 sub 3 van het convenant is er dus grond om het door de man aan de vrouw verschuldigde bedrag aan partneralimentatie te verminderen.
13. Om het juiste bedrag te kunnen vaststellen, zal er echter eerst duidelijkheid moeten komen over de uitleg van
" het bruto equivalent van de eventuele meerdere onkosten, verband houdende met deze meerdere inkomsten" (zie paragraaf 2 sub 3 van het convenant).
De vrouw berekent deze onkosten door alle kosten die zij voor haar auto en computer maakt, vermeerderd met kosten terzake van fitness en EHBO te "bruteren".
De man is het met deze methodiek oneens en stelt dat er hoogstens met een vaste kilometervergoeding van € 0,19 gewerkt mag worden, en dan alleen nog maar voorzover het betreft de gereden kilometers ter realisatie van het inkomen boven de € 9.000,-- bruto. Omdat de berekening van deze kosten tot grote meningsverschillen heeft geleid, is de man voorstander van het werken met een vast percentage. Hij heeft ter zitting gesteld dat de beroepskosten gefixeerd dienen te worden op 8 % van het bruto inkomen, maar later - bij brief van 1 augustus 2008 - heeft hij dit percentage op 5 gezet.
14. De rechtbank stelt allereerst vast dat volgens het convenant alleen de meerdere onkosten (namelijk voorzover betrekking hebbend op het genereren van inkomen meer dan € 9.000,--) bij de berekening dienen te worden betrokken. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de vaste kosten (die ook gemaakt zouden worden om een inkomen tot € 9.000,-- te realiseren) niet kunnen worden meegenomen. Dit betekent dat in beginsel alleen een kilometervergoeding voor alle kilometers die zijn gereden om een inkomen van meer dan € 9.000,-- te genereren, in de berekening kunnen worden meegenomen.
15. De rechtbank neemt op grond van de berekeningen van de vrouw aan dat de hiermee corresponderende bedragen aan onkosten lager zijn dan die, waarop zou worden uitgekomen, indien de methodiek van de man zou worden gevolgd (een vast percentage van het bruto loon). De rechtbank ziet daarom aanleiding om bij de berekening uit te gaan van de methodiek die de man voorstaat. De rechtbank zal daarbij uitgaan van het percentage van 8 dat de man op de mondelinge behandeling heeft aangegeven, omdat de vrouw niet meer heeft kunnen reageren op de brief van 1 augustus 2008, waarin de man voor het eerst het percentage van 5 noemt. Dit betekent dat de op grond van paragraaf 2 sub 3 van het convenant aangegeven beroepskosten als volgt dienen te worden meegenomen:
2004 € 1.157,--
2005 € 1.749,--
2006 € 2.069,--
2007 € 1.998,--
16. De verschuldigde alimentatie kan dan voor ieder afzonderlijk jaar volgens de methodiek van paragraaf 2 sub 3 van het convenant als volgt berekend worden:
Bruto-jaarinkomen vrouw -/- € 9.000,-- -/- beroepskosten / 2 = x
€ 15.000,-- (basisalimentatie volgens 2.1 van het convenant) -/- x = bruto-jaaralimentatie / 12 = bruto-maandalimentatie
Voor de jaren vanaf 2004 dienen aldus de volgende berekeningen te worden gemaakt:
2004 € 14.457,-- - € 9.000,-- - € 1.157,-- = € 4.300,-- / 2 = € 2.150,--
€ 15.000,-- - € 2.150,-- = € 12.850,-- / 12 = € 1.071,-- per maand
2005 € 21.868,-- - € 9.000,-- - € 1.749,-- = € 11.119,-- / 2 = € 5.559,--
€ 15.000,-- - € 5.559,-- = € 9.441,-- / 12 = € 787,-- per maand
2006 € 25.860,-- - € 9.000,-- - € 2.069,-- = € 14.791,-- / 2 = € 7.396,--
€ 15.000,-- - € 7.396,-- = € 7.604,-- / 12 = € 633,-- per maand
2007 € 24.979,-- - € 9.000,-- - € 1.998,-- = € 13.981,-- / 2 = € 6.991,--
€ 15.000,-- - € 6.991,-- = € 8.009,-- / 12 = € 667,-- per maand
17. De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man ook nog met de stelling dat er van een wijziging met terugwerkende kracht geen sprake kan zijn.
18. De rechtbank is in het algemeen niet genegen om alimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden met terugwerkende kracht te wijzigen, één en ander in verband met de rechtszekerheid. In het onderhavige geval is er echter geen sprake van wijziging van de partneralimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden, maar van een verzoek tot nakoming van een alimentatieovereenkomst. Op grond van de bepalingen van het convenant moet het voor de vrouw van meet af aan duidelijk zijn geweest op welk bedrag aan alimentatie zij op grond van de hoogte van haar inkomsten recht zou kunnen doen gelden. Er is mitsdien geen sprake van enige strijd met de rechtszekerheid, indien de rechtbank thans - aan de hand van hetgeen partijen zelf met elkaar zijn overeengekomen - de hoogte van de alimentatieverplichtingen van de man vanaf 2004 vaststelt. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer van de vrouw verder voorbij.
19. De vrouw brengt tenslotte naar voren dat de betreffende bedragen op grond van paragraaf 2 sub 11 van het convenant geïndexeerd moeten worden. Het is niet de taak van de rechtbank om de berekeningen die met deze indexering gepaard gaan, uit te voeren. De rechtbank zal partijen daarom nog de gelegenheid geven om zich hierover bij akte uit te laten.
Sub b en c. wangedrag vrouw en complexiteit regeling
20. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank - op grond van de regels van het convenant - in staat is om de hoogte van de door de man aan de vrouw verschuldigde alimentatie vast te stellen. Waar het aldus in feite gaat om nakoming van een overeenkomst, is wijziging van deze overeenkomst op grond van de door de man aangedragen gronden niet aan de orde.
21. Het door de man ingenomen standpunt dat de partneralimentatie op nihil moet worden gesteld, althans maandelijks met het bedrag van € 200,-- verminderd dient te worden, omdat de vrouw zich dermate laakbaar heeft gedragen dat er van lotsverbondenheid geen sprake meer is, wordt door de rechtbank niet onderschreven. Zoals hiervoor al is uiteengezet gaat het in deze zaak om de nakoming van een overeenkomst. Indien de man van mening is dat de vrouw haar verplichtingen uit deze overeenkomst - met name de opgave van haar inkomsten - niet goed nakwam, dan staan hem rechtens middelen ter beschikking om deze nakoming af te dwingen. Het gaat te ver om hem op deze grond van zijn alimentatieverplichting te ontheffen dan wel deze te verminderen.
Verdere verzoeken van de man
22. De man verzoekt de rechtbank voorts nakoming van het convenant door partijen, in die zin dat vanaf 1 april 2008 het alimentatiebedrag per 1 januari 2008 wordt vastgesteld aan de hand van het inkomen van de vrouw in 2007, waarbij de regels van het convenant worden uitgevoerd.
23. Nu de rechtbank van oordeel is dat partijen zich hebben te richten naar hetgeen zij samen zijn overeengekomen, terwijl zij - naar hieronder nog zal blijken - geen gronden aanwezig acht om de in het convenant opgenomen partneralimentatieregeling in te trekken danwel te wijzigen, zal zij dit verzoek van de man toewijzen.
24. De man verzoekt voorts de rechtbank een dwangsom te stellen op de nakoming door de vrouw van haar verplichtingen uit hoofde van paragraaf 2 sub 3 van het convenant, terwijl de man ook verzoekt dat de rechtbank bepaalt dat de vrouw ter staving van haar inkomsten enkele nader genoemde afschriften van bescheiden aan de man ter hand stelt. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat de vrouw de betreffende afschriften aan de man ter hand stelt. Er is echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om een en ander te sanctioneren met een dwangsom.
Zelfstandig tegenverzoek
Partneralimentatie
25. De vrouw verzoekt de rechtbank de overeenkomst betreffende het levensonderhoud, zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant, te wijzigen c.q. in te trekken, omdat deze zou zijn aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Zij voert hiertoe aan dat partijen bij de totstandkoming van het convenant zijn uitgegaan van onjuiste financiële gegevens. Er is daarom volgens haar uitgegaan van een onjuiste behoefte van haarzelf en van de kinderen.
26. De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit dat zou zijn uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens geen grond kan zijn voor wijziging c.q. intrekking van het convenant (artikel 1:401 lid 4 BW). Wijziging c.q. intrekking is wel mogelijk, indien het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee is bedoeld dat - uitgaande van dezelfde gegevens - er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
27. Naar de man heeft gesteld, en de vrouw niet - althans onvoldoende gemotiveerd - heeft weersproken, is bij de totstandkoming gebruik gemaakt van door een accountant opgestelde financiële stukken, terwijl beide partijen begeleid zijn door een eigen deskundige. De rechtbank is in dit kader van oordeel dat de vrouw in onvoldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat is uitgegaan van onjuiste c.q. onvolledige gegevens. Indien deze gegevens al onjuist c.q. onvolledig zouden zijn geweest, dan heeft de vrouw bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de regeling in het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank betrekt hierbij dat partijen voor wat betreft de partneralimentatie - gezien de in het convenant opgenomen methodiek - klaarblijkelijk doelbewust van het wettelijk systeem hebben willen afwijken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot wijziging danwel intrekking van deze regeling op grond van artikel 1:401 lid 5 BW.
Kinderalimentatie
28. Wat betreft de kinderalimentatie overweegt de rechtbank dat afwijking van het wettelijk systeem in beginsel niet mogelijk is. Overigens blijkt uit het convenant ook niet dat partijen bij de vaststelling van de kinderalimentatie afwijking van het wettelijk systeem voor ogen hebben gehad.
29. De vrouw verzoekt met terugwerkende kracht een bijdrage van € 500,-- per maand voor ieder kind, één en ander op grond van de hoogte van het gezamenlijk inkomen van partijen bij de beëindiging van het huwelijk. De man weerspreekt de behoefte van de kinderen niet, maar stelt dat ook de vrouw (naar evenredigheid) een bijdrage in deze kosten dient te voldoen. Hij stelt voorts dat de vrouw voor wat betreft het verzoek tot wijziging van de alimentatie ten behoeve van [dochter 1] niet-ontvankelijk is, omdat zij bij de indiening van dit verzoek reeds meerderjarig was. De man verklaart zich bereid een hogere bijdrage dan in het convenant overeengekomen in de kosten van opvoeding en verzorging ten behoeve van [dochter 2] aan de vrouw te voldoen. Uit de brief van 1 augustus 2008 van de man (sub 14), leidt de rechtbank af dat de man bereid en in staat is om het bedrag van € 198,-- per maand te voldoen.
ontvankelijkheid
30. De rechtbank overweegt dat [dochter 1] bij het indienen van het zelfstandig tegenverzoek van de vrouw reeds meerderjarig was. Een procedure om alimentatie voor [dochter 1] te wijzigen, mag dan uitsluitend op eigen naam gevoerd worden en machtiging op één der ouders is niet toegestaan. De vrouw zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek, voorzover dit [dochter 1] betreft en voor zover het gaat om de periode na het bereiken van de meerderjarigheid van [dochter 1].
terugwerkende kracht
31. De rechtbank is voorts van oordeel dat er - in verband met de rechtszekerheid - geen sprake kan zijn van een terugwerkende kracht zoals verzocht. De rechtbank zal dan ook bij de beoordeling van het verzoek met betrekking tot [dochter 2] uitgaan van de datum van indiening van het verzoek, dat is 29 januari 2008. Het verzoek met betrekking tot [dochter 1], voorzover betrekking hebbend op de periode voor haar meerderjarigheid, zal worden afgewezen.
hoogte bijdrage
32. Uit het convenant en de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat er ten aanzien van [dochter 2] een zogenaamde co-ouderschapsregeling geldt. Ingeval van co-ouderschap neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de beide verdienende ouders de kosten van wonen en voeding van de kinderen voor eigen rekening nemen en dat het restant van de kosten van de kinderen, die in ieder geval betreffen de kosten van kleding, (sport)schoenen, contributies, lessen, schoolkosten, zakgeld, verzekeringen, sport, vakantie e.d., naar rato van ieders draagkracht verdeeld wordt en voorts dat de besteding van dit deel van de kosten plaatsvindt door beide ouders in goed overleg tussen de ouders (zie ook Gerechtshof Amsterdam, 14-8-2007, RFR 2008, 3). Dit vereist veel en goed overleg. In dit geval is uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling gebleken, dat partijen daartoe niet in staat zijn en dat zij het niet eens kunnen worden. Daarom dient in dit geval een andere benadering te worden gevolgd. In beginsel dienen beide ouders naar draagkracht in deze behoefte te voorzien voorzover het betreft deze restantkosten.
33. De aanbeveling in het TREMA- rapport alimentatienormen is om ingeval van co-ouderschap het bedrag volgens de tabel eigen aandeel ouders in de kosten van kinderen met 16% te verhogen in verband met dubbele woonlasten. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [dochter 2] komt daarmee in dit geval op € 580,-- per maand (de door beide partijen gestelde behoefte van € 500,-- vermeerderd met 16%).
34. De rechtbank gaat ervan uit dat de man in ieder geval de extra woonlasten van € 80,-- per maand en een bedrag van € 10,-- per dag voor de dagelijkse behoeften voor zijn rekening neemt. Dit betekent dat hij in totaal gemiddeld € 235,-- per maand van de totale behoefte van [dochter 2] voor zijn rekening neemt. Ervan uitgaande dat ook de vrouw dit bedrag maandelijks aan [dochter 2] spendeert, dient er nog een bedrag van € 110,-- terzake van bovengenoemde "restantkosten" naar draagkracht over partijen te worden verdeeld. Nu de man heeft aangegeven het hogere bedrag van € 198,-- als maandelijkse bijdrage aan de vrouw te willen voldoen, zal de rechtbank dit laatste bedrag vaststellen.
Verdere procedure
35. In afwachting van de nadere aktenwisseling (zie r.o. 19 hierboven) zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
36. De rechtbank zal partijen gelasten om één week vóór de in het dictum te noemen roldatum een concept van hun akte aan de andere partij te zenden, opdat partijen in hun akte kunnen ingaan op de stellingen van de andere partij.
37. De rechtbank geeft partijen in overweging om zich in te spannen op basis van de hierboven aangegeven uitgangspunten een minnelijke regeling tot stand te brengen.
Beslissing
De rechtbank
1. verwijst de zaak naar de rol van 12 november 2008 voor akte aan de zijde van beide partijen houdende uitlating zoals in r.o. 19 bedoeld;
2. bepaalt dat partijen uiterlijk op 29 oktober 2008 een concept van hun akte aan de andere partij zullen zenden, opdat partijen in hun akte tevens kunnen ingaan op de stellingen van de wederpartij;
3. houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door de rechter mr. P.R. Tjallema en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 1 oktober 2008.
fn: 432