komen als volgt overeen:
artikel 1
[B] zal een bedrag ad Euro 3.855.462,- in termijnen ter beschikking stellen aan [A], mits [A] een (co)production services agreement zal zijn aangegaan met [F] SA.
artikel 2
De betaling van de termijnen zal geschieden als volgt:
• Eerste termijn: Euro 166.469,27 binnen 14 dagen nadat [A] een betaling van minimaal Euro 1.410.000,- aan [F] zal hebben verricht en laatstgenoemde de ontvangst daarvan Aan [B] heeft bevestigd.
• Tweede t/m zesde termijn:Euro 470.000,- per termijn tot een totaalbedrag van Euro 2.350.000,- voor deze vijf termijnen, telkens wanneer [A] zal hebben aangetoond een bedrag van Euro 470.000,- aan de produktie te hebben besteed.
• Zevende termijn:Euro 1.338.992,73 binnen 4 maanden na levering van de film door [A] aan [B].
artikel 3
De film zal worden opgeleverd vóór 1 oktober 2002 en zal ter beschikking worden gesteld voor exploitatie aan [B].
[B] zal het alleenrecht hebben om de aan [A] toebehorende rechten van de film aan derden in licentie te geven.
artikel 4
De aflossing van de lening zal uitsluitend geschieden uit de opbrengsten van de film. Alle opbrengsten zullen allereerst worden aangewend ter aflossing van de lening;
artikel 5
Nadat de lening geheel zal zijn afgelost, zal [B] bij wijze van vergoeding voor haar rentederving en haar verkoopinspanningen een percentage ontvangen van 30% van de bruto opbrengst van de film, tot het bedrag waarbij de lening en de opbrengstgarantie uit de resterende 70% geheel zal zijn terugbetaald.
Over de meerdere opbrengst zal [B] 20% van de bruto opbrengst ontvangen.
Indien de opbrengsten van de film niet voldoende zullen zijn om de lening geheel af te lossen, dan zal [B] het recht hebben om ná 1 januari 2004 bij wijze van aflossing alle overige filmrechten van de film voor zich op te eisen, dan wel deze filmrechten aan een derde te verkopen. Dit alles bij wijze van finale kwijting van de schuld van [A] aan [B]."
1.24 Blijkens een door [C] verstuurde brief van 20 december 2001 zijn de participanten op 18 december 2001 toegetreden tot CV 9
1.25 Met valutadatum 21 december 2001 heeft [A] van haar rekening bij [I] een bedrag van USD 1.268.821,63 overgemaakt aan [L] in [land]. Met valutadatum 10 januari 2002 heeft [B] op haar dollarrekening bij [J] te [woonplaats] een bedrag van USD 885.591,63 van [F] ontvangen.
[L] is op hetzelfde adres gevestigd als [F]: [adres].
Nadat [A] haar eerste termijn aan [L] in [land] had betaald, heeft [B] met valutadatum 14 januari 2002 de eerste termijn van een lening, groot € 166.469,27, overgemaakt aan [A]. [A] heeft geen verdere betalingen kunnen doen, omdat [I] het restant van het door de commandieten bijeengebrachte kapitaal dat [A] nog onder zich had, had verrekend met schulden van andere [A]-vennootschappen. [B] heeft daarna (ook) geen betalingen meer gedaan aan [A]. Met valutadatum 18 februari 2002 heeft [B] aan [W] € 42.341,10 betaald, onder vermelding van "Your share of CV no 9 fee". In een procedure van de Vereniging [vereniging] tegen [I] heeft de rechtbank te Amsterdam op 4 april 2007 geoordeeld dat de verrekening door [I] niet onrechtmatig is geweest.
1.26 Bij brief van 25 maart 2002 deelt [C] de participanten in CV 9, 228 in aantal met in totaal 319 participaties van fl. 16.750 per stuk, mee dat de jaarrekening ter controle en goedkeuring aan de Belastingdienst te Hilversum is voorgelegd.
1.27 Op 26 maart 2002 is namens de contactinspecteur bij CV 4, CV 5 en CV 6 een boekenonderzoek betreffende de fiscale jaarrekening 2000 ingesteld. Naast de reeds overhandigde stukken beschikten de CV’s feitelijk over geen andere administratie dan betalingsbewijzen waaruit bleek dat er enkele bedragen naar [land] waren overgemaakt. Er kon niet worden vastgesteld of er films waren vervaardigd noch kon worden gecontroleerd of de betaalde bedragen daadwerkelijk aan films waren besteed. Bij het onderzoek zijn wel drie op 12 december 2000 gesloten overeenkomsten aangetroffen tussen [B] en [A], namens CV 4, CV 5 en CV 6. In het rapport dat naar aanleiding van dit boekenonderzoek is opgemaakt, verklaren de controleambtenaren dat de participanten over het jaar 2000 als ondernemer kunnen worden aangemerkt en dat zij investeringsaftrek kunnen claimen in verband met de aankoop van een film door de betrokken CV. Volgens de controleambtenaren bestaat er geen recht op willekeurige afschrijving, aangezien de film als gereed product is aangekocht en er door de betreffende CV geen voortbrengingskosten zijn gemaakt.
1.28 De contactinspecteur bericht [K] bij brief van 29 april 2002 onder meer als volgt:
"De controle-ambtenaren hebben mij verslag gedaan van hun bevindingen die ik hierna samenvat.
Oprichting CV en toetreding participanten
(…) In mijn brief van 19 november 2001 heb ik reeds mijn twijfel geuit over de wijze en het tijdstip waarop de commanditaire vennootschappen tot stand waren gekomen. Het onderzoek heeft deze twijfel niet weg kunnen nemen.
Investeringen in films
Van de bankrekening van [A] B.V. zijn bedragen overgemaakt aan [L] Inc. Dit zouden deelbetalingen zijn voor de bestelde films. [L] Inc. is geen partij bij de overeenkomsten die zijn gesloten met de servicemaatschappijen die de films zouden vervaardigen. Niet duidelijk is waarom betalingen aan [L] Inc. zijn gedaan. Er zijn in de administratie evenmin facturen van [L] Inc. aangetroffen die duidelijk zouden kunnen maken terzake waarvan betaald werd.
(…)
De conclusie luidt dat geen afdoende bewijs is verkregen voor de gestelde investeringen in de drie films.
(…)
Conclusie
In mijn brief van 19 november 2001 heb ik uitvoerig mijn standpunt toegelicht aan de hand van de mij toen ter beschikking staande gegevens. Het boekenonderzoek geeft mij geen aanleiding mijn standpunt te herzien. Ik ben van mening dat de door de commanditaire vennoten geclaimde verliezen niet kunnen worden geaccepteerd.
Ik zal de betrokken inspecteurs verzoeken geen aftrek te verlenen en voorzover reeds aftrek mocht zijn verleend adviseren navorderingsaanslagen op te leggen.”
1.29 In een faxbericht van 7 mei 2002 schrijft [K] onder meer het volgende aan de contactinspecteur:
"De betalingen aan [L] zijn geschied vanwege het feit dat deze vennootschap als een soort agent in [land] voor [A] B.V. functioneerde en er met deze vennootschap afgesproken was dat deze de ontvangen bedragen zou doorstorten op de voor de betreffende producties te openen bankrekeningen. [L] trad dus op als een intermediair voor de geldstroom. Ik zal u zo spoedig mogelijk een verklaring dienaangaande van [L] doen toekomen. Er zijn uiteraard geen facturen van [L] aanwezig. De betalingen zijn gebaseerd op de gesloten serviceovereenkomsten.
(...)
Tevens zal ik u verklaringen doen toekomen van de drie productiemaatschappijen dat zij de op grond van de serviceovereenkomsten afgesproken bedragen hebben ontvangen. Ik zal hen tevens verzoeken om de data, waarop de bedragen zijn ontvangen, daarbij te vermelden."
1.30 In zijn brief van 25 juli 2002 schrijft [K] aan de contactinspecteur:
“Ten vervolge op mijn fax van 7 mei 2002 zend ik u bijgaand de toegezegde verklaring van [L] Inc.
In deze verklaring geeft de heer [X] ook de data van de betalingen weer, zodat naar mijn mening de toegezegde verklaringen van de drie productiemaatschappijen niet meer relevant zijn.
De gevoerde correspondentie tussen ons overziende meen ik dat ik thans al uw vragen beantwoord heb en uw stellingnamen van tegenargumenten heb voorzien. Ik stel het derhalve op prijs om op korte termijn een onderhoud met u te hebben zodat wij deze zaak nog een keer kunnen doorspreken en naar ik vertrouw tot een positief einde voor [A] B.V. en de participanten in de CV’s 4, 5 en 6 kunnen brengen.
Doordat er inmiddels bij diverse participanten navorderingsaanslagen dreigen verzoek ik u om mij te bevestigen dat wij nog een bespreking zullen hebben en dat u uw collega’s in het land verzoekt om nog even te wachten op de uitkomst van deze bespreking.
Uw medewerking in deze zou ik zeer op prijs stellen daar dit wellicht onnodige bezwaar -en beroepsprocedures zou kunnen voorkomen.”
1.31 Als bijlage bij de voormelde brief is een verklaring van [X], op briefpapier van “[L], Inc”, aan [A] meegezonden. Deze verklaring is gedateerd op 18 juli 2002 en luidt als volgt:
"At your request we hereby send you a letter of confirmation regarding our involvement in your film productions ‘[U]', '[V]’ and ‘[N]’.
We write this letter after consultation with our client [B] BV, and after their approval, since we initially acted on their behalf in these matters.
We have understood that you need this information for your tax consultant and for the Dutch tax authorities.
We acted as an intermediary. The production service companies involved as well as [B] BV (and, for that matter the prospective buyers of the film licences) wanted a US party to be involved in the structuring of the deals and the financial transactions. They wanted to be covered against the risk of your company not fulfilling all its obligations.
During the year 2000 there have been many deals on film projects that we had to cancel due to the fact that you could not provide the financial back up. Early December 2000 all parties involved finally decided that the above mentioned three films would be green-lit. On the 21st, December 2000 we have received the following amounts from you:
• Regarding ‘[U]’: USD 1.380.000,-
• Regarding ‘[V]’: USD 544.000,-
• Regarding ‘[N]’: USD 150.000,-.
We have made these amounts available to the parties involved, being:
- Regarding ‘[U]’: [U] LLC for [Q], Inc.
- Regarding ‘[V]’: [V], Inc. for [F] SA
- Regarding ‘[N]’: [Y] LLC for [M], Inc.
We have also seen to it that the amount that [B] BV had made available per contract have been made available to these parties. These amounts were:
- Regarding ‘[U]’: USD 535.000,-
- Regarding ‘[V]’: USD 237.000,-
- Regarding ‘[N]’: USD 50.000,-
All this has been accomplished on December 29, 2000.
During the year 2001 we have made sure that all contractual obligations, both from [B] BV and of the production service companies involved have been met. Ultimo 2001 the total amount, as provided for in the contract, had been paid in full. These amounts were:
- Regarding ‘[U]’: USD 6.415.000,-
- Regarding ‘[V]’: USD 2.531.000,-
- Regarding ‘[N]’: USD 700.000,-
In January 2002 all three pictures have been delivered to you, and per agreement you have provided licences to [B] BV, that has sublicensed exploitation rights of these films to third parties. [B] BV will make the amounts it received for these sublicences available to you, in accordance with the agreements between you and [B] BV.
We explicitly state that all amounts we have received and made available must be considered direct payments to the production service companies. These amounts were irretrievable and irrevocable payments."
1.32 In zijn brief van 8 november 2002 schrijft de contactinspecteur onder meer aan [K]:
“A.
Met betrekking tot de door u opgesomde punten in de brief van 8 oktober 2002 merk ik het volgende op.
1. Naar ik heb begrepen zijn in het begin van 2000 veertig CV’S opgericht bij notariële akten. Dat betekent dat ook de CV’s 4, 5 en 6 rechtsgeldig tot stand zijn gekomen.
2. Of alle commanditaire vennoten in 2000 zijn toegetreden tot de CV’s waarin zij zijn ingedeeld heb ik niet kunnen vaststellen. Ook de controle-ambtenaren hebben dat aan de hand van de hun ter beschikking gestelde administratie niet kunnen vaststellen.
3. Voorzover commanditaire vennoten zijn toegetreden in CV’s die een onderneming drijven kunnen zij als ondernemer worden aangemerkt. Over de vraag of de CV’s een onderneming drijven en waaruit de ondernemingsactiviteiten bestaan verschillen wij van mening. Zie o.a. punt 4.
4. De films die de CV’s hebben besteld bij servicemaatschappijen in [land] vormen voor de CV’s geen bedrijfsmiddelen in de zin van artikel 20 Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving van 27 december 1995. Een verklaring als bedoeld in genoemd artikel is op 31 december 2000 niet voorhanden. Bovendien zijn de films niet door de CV’s voortgebracht. Hierna zal ik toelichten waarom de films ook niet als bedrijfsmiddelen voor de CV’s kunnen worden aangemerkt.
5. Hierna zal ik uiteenzetten waarom de commanditaire vennoten geen recht hebben op investeringsaftrek.
6. Met u ben ik eens dat het resultaat per participatie zonder rekening te houden met willekeurige afschrijving per CV als volgt luidt:
CV4 -/- 698
CV5 -/- 710
CV6 -/- 692
Uit het voorgaande volgt dat ik niet uw mening onderschrijf dat een eventueel geschil slechts zal gaan over een betrekkelijk gering verschil in te betalen belasting binnen een bandbreedte van 3 á 4 jaren.
B.
Met betrekking tot uw brief van 11 oktober 2002 merk ik op dat essentieel voor de fiscale beoordeling is dat de CV’s tegen vaste bedragen bij drie servicemaatschappijen in [land] drie films hebben besteld. Uit de overeenkomsten met deze maatschappijen blijkt dat eventuele onder -en overschrijdingen van het budget voor rekening komen van die maatschappijen. Ten einde daarover geen misverstand te laten bestaan is tijdens het gesprek op 4 september 2001 aan de heer [C] de vraag voorgelegd wat er was afgesproken terzake van eventuele onder- en overschrijdingen van het budget. De heer [C] antwoordde daarop ondubbelzinnig dat die geheel voor rekening kwamen van de servicemaatschappijen.
Daarmee is vast komen te staan dat geen sprake is van het maken van voortbrengingskosten door de CV’s maar dat zij de films tegen een vaste prijs hebben besteld bij en geleverd hebben gekregen van de Amerikaanse servicemaatschappijen.
(…)
C.
Ter aanvulling op hetgeen ik tot nu toe heb gesteld diene het volgende.
In de voorafgaande correspondentie en tijdens het gesprek op 2 augustus 2002 heb ik toegelicht waarom ik van mening ben dat geen recht bestaat op willekeurige afschrijving. Ik heb inderdaad tevens aangegeven dat er naar mijn mening wel recht bestond op investeringsaftrek omdat de CV’s films hadden gekocht ten einde die zelf te gaan exploiteren. Ik ging er daarbij uiteraard vanuit dat de CV’s overigens waren gestructureerd overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de raamprospectus voor iedere belangstellende is uiteengezet. Bovendien ging ik ervan uit dat ik volledig van de relevante feiten op de hoogte was gesteld en dat mijn vragen correct en volledig waren beantwoord. Inmiddels is mij duidelijk geworden dat dit geenszins het geval is geweest.
(…)
Wat is er echter feitelijk overeengekomen? De CV’s hebben aan [B] bij voorbaat het recht verleend om onder omstandigheden die [B] zelf kan creëren zich de film toe te eigenen zonder dat daartoe nog enige medewerking van de CV is vereist.
Ik ben daarom van mening dat de CV’s de films bij voorbaat hebben vervreemd en dat het aandeel in de film dat zij van de servicemaatschappijen hebben gekocht voor hen geen bedrijfsmiddel vormt maar verkoopvoorraad. Investeringen in zaken die bestemd zijn voor de verkoop leveren geen recht op investeringsaftrek op.
Volledigheidshalve merk ik op dat een verkoop bij voorbaat van het aandeel in de films aan [B] zo al niet in strijd is met de letter van artikel 2 van de raamovereenkomst tussen [A] en [B] dan toch zeker in strijd met de geest daarvan.
Mijn conclusie luidt dat de CV’s en [B] elk als zelfstandig ondernemer tezamen hebben geïnvesteerd in een drietal films waarbij voor [B] haar aandeel in die films een bedrijfsmiddel vormen en de CV’s hun aandeel hebben gekocht voor de verkoop.
Aan de CV’s (aan de commanditaire vennoten) komt dan ook geen recht op investeringsaftrek toe.”
1.33 In één van de telefoongesprekken die de contactinspecteur en [K] in de tweede helft van 2002 hebben gevoerd, heeft laatstgenoemde meegedeeld dat CV 9 eind 2001 actief is geworden. [K] heeft toegezegd de jaarstukken aan de contactinspecteur toe te zenden. Deze jaarstukken zijn nimmer door de contactinspecteur ontvangen.
1.34 Bij brief van 21 november 2002 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/ Particulieren/ Ondernemingen Alkmaar bij de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting 2000 van een participant in CV 4 en CV 5 het aangegeven verlies in die CV's niet te accepteren in verband met het ontbreken van een goedkeurende verklaring van de contactinspecteur.
1.35 In februari 2003 heeft een belastingadviseur van één van de commandieten van CV 9 aan de contactinspecteur gevraagd of er voor CV 9 al een jaaropgave was afgegeven. De contactinspecteur heeft deze vraag negatief beantwoord. In tegenstelling tot hetgeen in de brief van 25 maart is vermeld, is de jaarrekening niet aan de Belastingdienst voorgelegd.
1.36 Op 23 april 2003 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden tussen de behandelende inspecteur van de Belastingdienst Haarlem, de contactinspecteur, [K] en [Z]. Ten vervolge op dit hoorgesprek heeft de behandelende inspecteur bij brief van 17 oktober 2003 vragen gesteld aan [K] over de speelfilms en de exploitatie daarvan door de CV's. In antwoord hierop heeft [K] op 4 februari 2004 een brief van [Z], met dagtekening 27 januari 2004, doorgestuurd aan de behandelende inspecteur .
1.37 In de brief van [Z] d.d. 27 januari 2004 staat onder meer vermeld:
“CV4
(…)
De film is bij mijn weten door de CV niet aan derden verkocht en aldus nog steeds via mij in exploitatie bij de CV.
(…)
CV 5
(…)
Mijn onderhandelingen over de verkoop van alle overgebleven rechten van deze film zijn helaas gestrand.
(…)
CV 6
(…)
Verdere opbrengsten zijn niet te verwachten, alle overgebleven rechten rusten nog bij de CV.”
1.38 [Z] heeft bij zijn brief van 27 januari 2004 aan [K] de volgende bijlagen gevoegd:
- afschrift van de “License Agreement” d.d. 18 december 2000, gesloten tussen [B] (als “vendor”) en [D];
- afschrift van de “License Agreement” d.d. 18 december 2000, gesloten tussen [B] (als “vendor”) en [L] Inc.;
- afschrift van de “License Agreement” d.d. 22 december 2000, gesloten tussen [B] (als “vendor) en [M] Inc.
- Kopie/verklaring van de afrekening aan [A].
Bovengenoemde “License Agreements” zijn niet ondertekend door partijen.
1.39 In de “License Agreement” tussen [B] en [D] is het volgende vermeld:
“1.Definitions
For the purposes of this agreement, the following terms shall have the following meanings:
(…)
(e) The “Picture” means a motion picture based upon the Screenplay which is presently entitled “[U]”
(…)
(h) The “Term” means the period of time commencing on the date of this agreement and continuing for a period of twenty (20) years following Delivery.
(…)
2. Grant of Rights
Vendor hereby irrevocably grants and assigns to [D] throughout the Territory during the Term on an exclusive basis all of Vendor's rights in the Screenplay, The Picture and all characters and literary and artistic material contained therein (...)
3. Picture Specifications
Vendor agrees that the Picture shall have the following specifications:
(a) The Picture shall be based upon the Screenplay with only such changes therein as have been approved by [D].
(...)
(c) The Picture shall have a final budget which has been approved by [D] and shall have been produced in accordance with such budget.
(...)
6. License Fee
The License Fee is an amount equal to 89.5% (but no less than US$ 5.740.000) of the final approved production budget for the Picture ("Budget"). The License Fee shall be paid to Vendor or its designee in U.S. Dollars (...); provided that the parties hereto acknowledge that a portion of the License Fee equal to 30% of the Budget (...) has been paid prior to December 18, 2000. A portion of the First Installment equal to 11% of the Budget (but no less than US$ 705.000) shall be paid to Vendor in Euros at an exchange rate to be mutually determined by the parties hereto. At the same date an amount of US$ 545.000 shall be paid to [V] Inc.
(...)
8. Residuals, Royalties and Other Third Party Payments
[D] shall be solely responsible for the payment of all gross and net participations, all contingent compensation, deferrals, residuals, royalties, reuse fees, supplemental payments and similar payments arising out of or relating to the production or distribution of the Picture, and Vendor shall have no responsibility to pay any of such or similar payments.
9. Ownership
The Picture and all rights therein in the Territory, whether now known or hereafter devised, shall during the Term be vested in [D] or its designees."
1.40 De “License Agreements” tussen [B] en [L] Inc. en tussen [B] en [M] Inc., bevatten soortgelijke bepalingen.
1.41 De contactinspecteur laat op 10 oktober 2003 een boekenonderzoek instellen bij CV 9. Tijdens deze controle heeft [C] onder meer verklaard dat CV 9 de film "[O]" zou maken. Het budget van de film zou € 11.955.000,-- bedragen, van welk bedrag [A], als coproducent, 40% zou bijdragen. De film zou feitelijk worden gemaakt door [F] SA, een Frans/Amerikaanse productiemaatschappij, die ook de resterende 60% van de financiering voor haar rekening nam. Het verschuldigde bedrag moest in termijnen worden overgemaakt naar [L] in [land]. De opnames zouden eind 2001, begin 2002 plaatsvinden in [land], maar dat is niet doorgegaan vanwege 11 september 2001, waardoor flinke vertragingen zijn opgetreden. De film is uiteindelijk in 2003 in [woonplaats] opgenomen.
In het van dit onderzoek opgemaakte rapport, d.d. 23 april 2004, wordt voorgesteld om aan alle commanditaire vennoten van CV 9 de faciliteit van willekeurige afschrijving film te weigeren, aangezien niet is voldaan aan het vereiste dat de bestedingen van de productiekosten voor 50% of meer in Nederland heeft plaatsgevonden.
1.42 Na 4 februari 2004 en na overleg met het Ministerie van Financiën heeft de contactinspecteur alle lokale inspecteurs ingelicht dat bij CV 4, CV 5 en CV 6 sprake is van een zogenoemd kasrondje en dat de CV’s geen onderneming voor eigen rekening en risico drijven. Op grond hiervan komt de contactinspecteur tot de conclusie dat ter zake van deze CV’s geen recht op aftrek van enig verlies bestaat.
1.43 Op 30 maart 2004 is de Vereniging [vereniging] opgericht. Deze vereniging heeft beslag laten leggen op het woonhuis van [C]. De verkoop van dit huis leverde de vereniging een bedrag op van € 441.000.
1.44 Op verzoek van [C] heeft op 21 oktober 2004 een gesprek plaatsgevonden tussen [C] en zijn advocaat mr. [P] enerzijds, en de contactinspecteur anderzijds. De advocaat van [C] ving het gesprek aan met de mededeling dat het er naar uitzag dat ook in CV 9 slechts een kasronde had plaatsgevonden.
1.45 Tijdens een medio 2005 ingezette landelijke actie zijn bij de commanditaire vennoten van CV 9 navorderingsaanslagen aangekondigd met als motivering dat aangaande de kapitaaldeelname van de participanten in CV 9 geen sprake is van een bron van inkomen, zodat de in aanmerking genomen verliezen dienen te worden gecorrigeerd.
1.46 Op 17 oktober 2006 heeft de FIOD doorzoekingen verricht op woon- en bedrijfsadressen van [C] en [Z], alsmede op het kantooradres van [K], waarbij diverse documenten in beslag zijn genomen. De officier van justitie heeft de FIOD toestemming gegeven om de contactinspecteur inzage te verlenen in de in beslag genomen stukken. De contactinspecteur heeft daarvan de volgende stukken in het geding gebracht:
1.46.1 Een tijdens de doorzoeking bij [Z] aangetroffen concept-fax, gedateerd 4 december 2000, van [Z] aan [W], president van de in [land] gevestigde [F] SA, met de volgende tekst:
“[woonplaats], 4 december 2000
Beste [W],
Bijgaand tracht ik een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de diverse stappen, transacties en contracten. Inmiddels zijn er fiscaal en juridisch een aantal eisen verzacht, waardoor wij een ‘geldcaroussel’ via de notaris tot stand kunnen brengen die aan alle Nederlandse eisen voldoet.
De geldstroom
Bij de notaris zullen alle gelden op één moment samen dienen te komen. De notaris zorgt vervolgens voor de juiste distributie van het geld. De notaris verbindt zich om de financiële toezeggingen van een aantal overeenkomsten uit te voeren. Je moet je hier een soort transactie bij voorstellen, zoals een notaris verricht bij koop en verkoop van een huis waarop een hypotheek rust.
Indien we als voorbeeld een film van US$ 1 M nemen, en als koers 1 US $ = 1.10 Euro , dan zouden de bedragen als volgt luiden:
US$ 790.000,- (zijnde US$ 785.000,- + US$ 5.000,- in verband met het renteverschil) zou door de koper aan de notaris dienen te worden overgemaakt ten behoeve van [B].
Dit is de bekende 78,5%.
Euro 115.500,- dient eveneens ten behoeve van [B] door de koper te worden overgemaakt aan de notaris. Dit is de 11%, doch zoals de 78,5% met 0,5% is verhoogd, is de 11% met 0,5% verlaagd.
Het geheel komt dan toch neer op 89,5%, zoals eerder beloofd.
Aan deze storting ligt ten grondslag verkoopcontract van [B] aan de koper, waarbij de licentie voor exploitatie van de film voor 15 of 20 jaar wordt verkocht.
Aangezien de betaling pas plaats zal vinden bij levering van de film zijn beide stortingen te beschouwen als leningen. De notaris zal dan ook een leningsovereenkomst ter zake maken. De uiteindelijke koopsom zal dan bedragen: US$ 790.000,- plus de rente die op de lening is verschuldigd, alsmede Euro 115.500,- (US$ 105.000,- x 1,10) plus rente.
Aangezien de rentebetaling uiteraard verschuldigd is aan de koper zelf, betaalt hij toch slechts 89,5%.
US% 785.000,- worden doorgeleend door [B] aan de CV tegen rentecondities die iets ongunstiger zijn dan waarvoor [B] heeft geleend van de koper. Dit dient [B] te doen omdat het een zakelijke transactie dient te zijn. Hieraan ligt uiteraard ook een leningsovereenkomst ten grondslag die door de notaris zal worden opgesteld.
Op grond van deze overeenkomst wordt de desbetreffende CV verplicht ter aflossing de film aan [B] te leveren.
De desbetreffende CV betaalt aan de uitvoerende productiemaatschappij (de koper) US% 785.000,- + Euro 236.500,- (US$ 215.000,- x 1,10). Dit is, zoals je ziet, de gehele productiesom van de film. Het bedrag ad Euro 236.500,- is uiteraard het bedrag dat de Nederlandse CV bijdraagt aan de productiekosten. Dit geld komt bij de notaris binnen als storting van de participanten voor hun aandeel in de CV. De notaris maakt hiervoor een intredingsakte. De betaling aan de uitvoerende producent heeft als basis het production services agreement. In dit production services agreement dienen wij een alinea op te nemen waaruit blijkt dat vanwege de volledige betaling van de productiekosten bij het aangaan van de overeenkomst er een voordeel wordt behaald door de uitvoerend producent en dat hij dit voordeel reeds heeft ingecalculeerd in zijn begroting.
Dit dient om te voorkomen dat er geen goede reden zou zijn voor de CV om al het productiegeld ineens bij ondertekening te betalen.
Zoals gezegd zal de notaris deze transacties slechts uitvoeren indien hij alle gelden onder zich heeft en alle contracten heeft bekrachtigd. Het geld (89,5%) uit [land] zal aldus binnen 48 uur na ontvangst door de notaris weer terug zijn in [land], maar dan plotseling aangegroeid tot 100%. De 89,5% heet ‘lening’, de 100% heet ‘productiekosten’. Na levering van de film door de uitvoerend producent aan de CV heet de 100% ‘voortbrengingskosten’, en de 89,5% ‘verkoopopbrengst’.
De contracten
Zoals je zult begrijpen wijzigen de overeenkomsten, zoals wij die nu in concept hebben, niet in belangrijke mate. Het verschil zit hem in de leningsovereenkomsten én bovendien in een oud probleempje dat ik heb aangaande de optie van de koper op de rechten ná de licentieperiode. Deze optie ad 0,25% van de productiekosten, dient niet in het verkoopcontract tussen [B] en de koper vermeld te staan, doch in een separaat document.
De fiscale consequenties
Doordat bij afsluiting van het production services agreement de productiekosten in haar geheel worden betaald, is dat alleen al voldoende om de 27% uitgaven te hebben gedaan. Het is dus niet nodig dat de uitvoerend producent reeds voor 1 januari 2001 27% van de productiekosten heeft uitgegeven.
Deze transacties kunnen, wat ons betreft, ook worden gedaan zonder dat er reeds een completion bond is afgesloten, mits 10,5% van het geld dan nog op een geblokkeerde rekening blijft staan totdat de bond er is.
De startdatum van de film kan ergens in het kalenderjaar 2001 liggen. De eerste openbare vertoning, en daarmee de start van de exploitatie, dient vóór 1 januari 2003 plaats te hebben.
De verklaring van het Ministerie van Economische Zaken dienen wij vóór 1 januari 2001 te hebben aangevraagd, de afgifte kan echter later plaatsvinden.
De ‘geldcaroussel’ dient vóór 1 januari 2001 te hebben gedraaid. Ik denk dat er vast wel productiemaatschappijen te vinden zijn die één of meer filmpjes hebben, te produceren in 2001, waarop zij middels het heen en weer sturen van geld 10,5% winst kunnen maken.
Mijn enige zorg hierbij zit hem in het feit dat de films uiteindelijk echt gemaakt moeten worden. De verplichtingen die de CV aangaat ten aanzien van de productie en de kosten dienen namelijk onherroepelijk te zijn.”
1.46.2 Een overeenkomst van 19 december 2001 tussen [A] optredend namens CV 9 en [B], ondertekend door [C] en [Z], met daarin vermeld:
"(…)
in overweging nemende dat:
(…)
[A] de film '[O]' zal gaan coproduceren, met een totaal productiebudget van Euro 11.955.000,- waarvan 40% voor rekening van [A] zal komen,
[B] zorg zal dragen voor een deel van de financiering en opbrengstgarantie van de film tot een bedrag van Euro 2.516.469,27 in de vorm van een lening en Euro 1.338.992,73 in de vorm van een opbrengstgarantie,