ECLI:NL:RBLEE:2008:BF2263

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1893
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens niet melden beëindiging werkzaamheden bouwvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 22 september 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een last onder dwangsom die was opgelegd aan de verzoeker, een inwoner van Drachten, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland. De last was opgelegd omdat de verzoeker niet had voldaan aan de meldingsplicht van de beëindiging van de werkzaamheden waarvoor een bouwvergunning was verleend. De verzoeker had op 21 augustus 2008 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de woning van de verzoeker nog niet gereed was, waardoor hij niet kon voldoen aan de meldingsplicht zoals vastgelegd in de Bouwverordening. De rechter oordeelde dat de Bouwverordening niet verbiedt om een niet gereed gemelde woning te bewonen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet in overtreding was en dat de opgelegde last onder dwangsom niet kon worden gehandhaafd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de gemeente Smallingerland het door verzoeker gestorte griffierecht van € 145,00 dient te vergoeden. Tevens zijn de proceskosten van verzoeker, ter hoogte van € 644,00, toegewezen aan de gemeente Smallingerland. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen rechtsmiddel tegen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1893
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2008 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser],
wonende te Drachten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.A. Jansen, advocaat te Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,
verweerder,
gemachtigde: J. Boersma, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 18 augustus 2008 heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van zijn besluit betreffende de oplegging van een last onder dwangsom.
Verzoeker heeft tegen dit besluit op 21 augustus 2008 een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 22 augustus 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 1 september 2008. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Motivering
Feiten
1.1 Op grond van art. 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
1.2 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als dit kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
1.3 Bij de bestreden dwangsomaanschrijving heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat bij controle op 13 juni 2008 is geconstateerd dat zijn woning aan [adres] te Drachten nog niet gereed is, maar dat deze in strijd met de toepasselijke regelgeving wel wordt bewoond. Bij nader onderzoek in de gemeentelijke basisadministratie is verweerder gebleken dat de heer [naam] sinds 18 december 2007 op dit adres staat ingeschreven. Verweerder heeft verzoeker daarom aangeschreven om het met artikel 7b, tweede en derde lid, van de Woningwet, in samenhang met artikel 4.12, vierde lid, van de Bouwverordening gemeente Smallingerland 2007 (de Bouwverordening) strijdige gebruik voor 27 augustus 2008 volledig te beëindigen en beëindigd te houden. Bij het niet of niet tijdig voldoen aan deze last verbeurt verzoeker een dwangsom van € 10.000,= voor elke week dat niet aan de aanschrijving is voldaan, met een maximum van € 50.000,=. Voorts heeft verweerder een preventieve last onder dwangsom opgelegd van € 50.000,= indien verzoeker de overtreding herhaalt, met een met een maximum van € 250.000,=.
Geschil
2.1 Verweerder heeft - onder meer en samengevat - naar voren gebracht dat in artikel 7b van de op 1 april 2007 gewijzigde Woningwet in het tweede lid onder a wordt verwezen naar de voorschriften in de Bouwverordening die zien op het verbod tot ingebruikname van een bouwwerk dat nog niet gereed is gemeld. Op grond van artikel 4.12, vierde lid, van de Bouwverordening moet het einde van de werkzaamheden waarop de bouwvergunning betrekking heeft worden gemeld. Nu verzoeker niet aan deze meldingsplicht heeft voldaan, is het verboden het pand te gebruiken of te laten gebruiken.
2.2 Verzoeker heeft zich - voor zover hier van belang en samengevat - op het standpunt gesteld dat geen sprake is van enige overtreding van de Bouwverordening. Artikel 4.12, vierde lid, van de Bouwverordening bepaalt dat uiterlijk op de dag van beëindiging van de werkzaamheden waarop de bouwvergunning betrekking heeft het einde van die werkzaamheden moet worden gemeld. De werkzaamheden aan de woning zijn echter nog niet beëindigd. Verzoeker kon dan ook nog geen melding doen en heeft dat ook niet gedaan. Er is daarom geen sprake van overtreding van de meldingsplicht. Voorts verbiedt de Bouwverordening niet het bewonen van een pand dat nog niet gereed is gemeld. Verzoeker is dan ook van mening dat geen sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder bevoegd is om handhavend op te treden.
Beoordeling
3.1 Ingevolge artikel 7b, tweede en derde lid van de Woningwet - voor zover hier van belang - is het verboden een bouwwerk te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op dat gebruik van toepassing zijnde gemeentelijke bouwverordening.
3.2 Volgens artikel 4.12, vierde lid, van de Bouwverordening moet het einde van de werkzaamheden waarvoor een bouwvergunning is verleend worden gemeld aan het bouwtoezicht.
3.3 De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 4.12, vierde lid, van de Bouwverordening louter een plicht bevat voor het gereed melden van een woning indien de werkzaamheden waarvoor de bouwvergunning is verleend zijn beëindigd. Deze bepaling ziet niet op (het beëindigen van) bewoning of enige andere eis die de Woningwet stelt. De voorzieningenrechter volgt dan ook niet verweerders betoog dat artikel 4.12, vierde lid, van de Bouwverordening feitelijk het oude artikel 4.14 van de modelbouwverordening vervangt. Daarin was uitdrukkelijk geregeld dat het verboden is om een niet gereed gemeld bouwwerk te gebruiken. Dit artikel is echter vervallen.
3.4 Voor zover verweerder heeft verwezen naar het advies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aan haar leden inzake artikel 4.12 van de modelbouwverordening overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De VNG stelt in haar advies: "…U kunt de plicht tot het doen van een gereed melding als bedoeld in artikel 4.12 modelbouwverordening handhaven als overtreding van de bouwvergunning (op de gebruikelijke wijze). Als een gebouw nog niet gereed wordt gemeld is dat een overtreding van artikel 4.12 modelbouwverordening…". Daargelaten de vraag welk gewicht moet worden toegekend aan een dergelijk advies van de VNG, bevat dit advies geen steekhoudende argumenten om het standpunt van verweerder, dat het in gebruik nemen van een niet gereed gemelde woning op grond van dit artikel verboden is, te volgen.
3.5 De voorzieningenrechter komt gelet op het voorgaande dan ook tot het oordeel dat verzoeker het bepaalde in artikel 4.12, vierde lid, van de Bouwverordening niet heeft overtreden. De woning is nog niet gereed en verzoeker kon daarom niet voldoen aan de verplichting die artikel 4:12, vierde lid, van de Bouwverordening stelt. Voorts blijkt uit de overige bepalingen van de Bouwverordening, gelezen in samenhang met artikel 7b van de Woningwet, niet dat gebruik van een niet gereed gemelde woning verboden is. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat verweerder de gestelde last onder dwangsom niet kon opleggen.
3.6 Het bezwaarschrift zal naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gegrond worden verklaard. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening komt daarom voor toewijzing in aanmerking. Het bestreden besluit wordt geschorst tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist.
3.7 De voorzieningenrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat de gemeente Smallingerland het door verzoeker gestorte griffierecht van € 145,00 dient te vergoeden.
3.8 Met toepassing van artikel 8:75 in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoekster € 644,00 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Smallingerland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist;
- bepaalt dat de gemeente Smallingerland het betaalde griffierecht van € 145,00 aan verzoeker vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,00, aan haar te vergoeden door de gemeente Smallingerland.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2008, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
w.g E. Pot
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.