RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/2325
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 september 2008 op grond van afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Het Koninklijk Verbond Van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, Afdeling Midden Fryslân (hierna: het KHN),
gevestigd te Drachten,
eiseres,
gemachtigde: D.A. Hoogervorst, werkzaam bij Stichting Bevordering Eerlijke Mededinging (BEM) te Woerden,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel
(hierna: het college),
verweerder,
gemachtigden: G. Veenstra-Van der Let en H.O. Hoekstra, werkzaam bij de gemeente Tytsjerksteradiel.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het college aan Stichting Dorpscentrum "De Balstien" te Noardburgum (hierna: De Balstien) vergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf. Aan deze vergunning heeft het college geen voorschriften of beperkingen verbonden die betrekking hebben op de tijden gedurende welke in het dorpscentrum alcoholhoudende drank wordt verstrekt.
Tegen dit besluit heeft het KHN bij brief van 21 juni 2007 bezwaar gemaakt bij het college. Op verzoek van het KHN heeft het college ingestemd met rechtstreeks beroep en het bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank.
Op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is De Balstien door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is gevoegd met de zaken 04/1021 en 07/2326 behandeld ter zitting op 12 juni 2008, waarbij het KHN en het college zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in de onderhavige zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
Motivering
Ingevolge artikel 3 van de Drank-en Horecawet (hierna: DHw) is het verboden het horecabedrijf uit te oefenen zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de DHw verbinden burgemeester en wethouders aan een vergunning, die krachtens die bepaling aan een rechtspersoon, niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich richt op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard, wordt verleend een of meer voorschriften of beperkingen die, gelet op de plaatselijke of regionale omstandigheden, nodig zijn ter voorkoming van mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd.
Artikel 4, tweede lid, van de DHw bepaalt dat de in artikel 4, eerste lid, van de DHw bedoelde voorschriften of beperkingen op geen andere onderwerpen betrekking kunnen hebben dan:
a. in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;
b. het openlijk aanprijzen van de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten als bedoeld onder a;
c. de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank wordt verstrekt.
Vast staat en tussen partijen is niet in geschil dat De Balstien een rechtspersoon is, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de DHw, en zich richt op één of meer van de in dat lid vermelde activiteiten. De Balstien is een zogenoemde paracommerciële instelling.
Aan de vergunning heeft het college geen voorschriften of beperkingen verbonden die betrekking hebben op de tijden gedurende welke in de dorpshuizen alcoholhoudende drank wordt verstrekt.
In beroep heeft het KHN aangevoerd dat dit besluit onzorgvuldig is voorbereid, in het bijzonder vanwege het achterwege laten van voorschriften of beperkingen. Volgens het KHN moeten burgemeester en wethouders bij het onderzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Drank-en Horecawet altijd een objectief afstandscriterium hanteren, op grond waarvan de aanwezigheid van reguliere horecabedrijven binnen een straal van 10-15 kilometer rond de paracommerciële instelling in kaart gebracht moet worden. Het college kon dus niet volstaan met een onderzoek naar de in het dorp Noardburgum aanwezige reguliere horecabedrijven. Het KHN heeft verder aangevoerd dat een wijziging in de plaatselijke en/of regionale omstandigheden op zich al een reden vormt om voorschriften of beperkingen te verbinden aan een vergunning op grond van de DHw.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het betoog dat het college het onderzoek ten onrechte heeft beperkt tot het dorp waar De Balstien is gevestigd, Noardburgum, en heeft verzuimd binnen een straal van 10-15 kilometer rond het dorpscentrum de aanwezigheid van reguliere horecabedrijven te inventariseren, faalt.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de DHw moeten burgemeester en wethouders van geval tot geval onderzoeken wat verstaan moet worden onder “plaatselijke of regionale omstandigheden” en wat met het oog daarop nodig is ter voorkoming van mededinging door verstrekking van alcoholhoudende drank, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd. Hieruit volgt dat het naar zijn aard onmogelijk is aan dat onderzoek bij voorbaat grenzen te stellen of bij voorbaat te bepalen op welke wijze onderzoek verricht moet worden. Het in alle gevallen hanteren van een objectief afstandscriterium, van welke afstand dan ook, verhoudt zich hier niet mee. In de door het KHN aangehaalde uitspraak van 4 juli 2007 (LJN: BA8746) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) weliswaar overwogen dat burgemeester en wethouders (in die casus: van de gemeente West Maas en Waal) in redelijkheid een straal van 10-15 kilometer in aanmerking heeft kunnen nemen, maar hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat deze norm altijd en in alle gevallen, dus ook ten aanzien van het onderhavige dorpscentrum, gehanteerd moet worden.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om ten aanzien van het onderhavige dorpscentrum zijn onderzoek te beperken tot het dorp Noardburgum. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet waarom alleen in Noardburgum onderzoek is gedaan. Aangegeven is dat de dorpen in de gemeente Tytsjerksteradiel, waaronder Noardburgum, in het algemeen op zichzelf gerichte kernen zijn die over het algemeen verspreid liggen met een behoorlijke onderlinge afstand. Verder is aangegeven dat beoogd wordt om het voorzieningenniveau in de dorpen op een zo hoog mogelijk niveau in stand te houden en dat dorpshuizen een zeer belangrijk onderdeel van het voorzieningenniveau vormen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college zijn onderzoek kon beperken tot Noardburgum. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het KHN geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het college in dit geval niet onverkort mocht vasthouden aan het principe dat alleen in Noardburgum onderzoek is verricht.
Uit de AbRS-uitspraken van 11 maart 1996 (R03.93.2547 en R03.93.5686) en 24 december 1998 (H01.98.1228) leidt de rechtbank af dat bij de beantwoording van de vraag of de plaatselijke of regionale omstandigheden het aan vergunningen verbinden van voorschriften of beperkingen nodig maken, slechts rekening dient te worden gehouden met de reële dreiging die de reguliere horecaondernemers ondervinden van de concurrentie van instellingen zoals de in dit geschil betrokken dorpshuizen. Het betoog van het KHN dat een wijziging in de plaatselijke of regionale omstandigheden reeds de verplichting meebrengt om voorschriften of beperkingen te verbinden aan een vergunning op grond van de DHw faalt derhalve. Hiervoor bestaat alleen dan aanleiding indien sprake is van een reële dreiging als hiervoor bedoeld.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college zijn voornemen om aan De Balstien een vergunning op grond van de DHw te verstrekken en hieraan geen voorschriften of beperkingen te verbinden bekend heeft gemaakt door publicatie van dit voornemen in de huis-aan-huis krant "Actief" die wekelijks wordt verspreid in de gemeente Tytsjerksteradiel. Daarnaast heeft het college wegrestaurant "Zwartkruis" te Noardburgum en restaurant/paviljoen "Klein Zwitserland" te Sumar schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen. Voorts heeft het college onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de activiteiten die plaatsvinden in De Balstien.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aldus op zorgvuldige wijze onderzocht of reguliere horecaondernemers in Noardburgum reële dreiging ondervinden van de concurrentie van De Balstien. Dat het college nog andere horecabedrijven had moeten betrekken bij zijn onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemachtigde van het KHN ter zitting desgevraagd heeft volstaan met de opmerking dat het college alle, bij de Afdeling Midden Fryslân aangesloten horecabedrijven (80), althans bedrijven gevestigd binnen een straal van 10-15 kilometer rond de Balstien, had moeten raadplegen. Welke bedrijven dit dan zijn, heeft de gemachtigde van het KHN niet kunnen aangeven; hij heeft volstaan met een verwijzing naar de ledenlijst van de Afdeling Midden Fryslân. De rechtbank acht dit onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek, zoals dat is verricht door het college, onzorgvuldig is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op basis van de uit het onderzoek verkregen gegevens, waarvan de juistheid door het KHN niet is weersproken, terecht aangenomen dat de reguliere horecaondernemers geen reële dreiging ondervinden van de concurrentie van De Balstien. Er bestond dan ook geen aanleiding om aan de vergunning voorschriften of beperkingen te verbinden ter voorkoming van onwenselijke mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank. Het beroep is derhalve ongegrond.
Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzitter, en door mrs. C.H. de Groot en U. van Houten, rechters, en uitgesproken in het openbaar door E. de Witt op 4 september 2008, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E. de Witt
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.