Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiser, geboren op [datum] 1952, is gehuwd met mevrouw [echtgenote], geboren op [datum] 1960. Tot het huishouden van eiser en zijn echtgenote behoren nog twee van hun kinderen: [kind 1], geboren op [datum] 1988, en [kind 2], geboren op [datum] 1989.
1.2 Eiser genoot in het jaar 2004 - sinds 1989 - een WAO/AAW-uitkering van het UWV, ten bedrage van € 18.532,-- bruto. Deze uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80/100%. Eiser heeft deze uitkering verantwoord in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2004. Op deze inkomsten heeft hij een bedrag van € 4.774,-- aan persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven in mindering gebracht. Aldus heeft eiser aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.758,--.
1.3 Op 27 augustus 2004 is een brief bij verweerder ingekomen, die - gedeeltelijk door verweerder geanonimiseerd - als volgt luidt:
"Hierbij deel ik u mede da………. een bankkluis hebben in de Rabobank
In de bankkluis zit 200.000 euro zwart geld.
[eiser] heeft afgelopen 5 jaar in slagerij sector gewerkt als, zwart werknemer
Tot nu en heeft een uitkeringen.
Mevr [eisers echtgenote] die heeft in textiels sector gewerkt tot nu toe als zwart werker.
Alvast bedankt".
1.4 Verweerder heeft naar aanleiding van deze brief een onderzoek ingesteld bij eiser. Bij brieven van 6 januari 2005, 12 januari 2005 en 17 januari 2005 heeft verweerder onder meer de bankafschriften van al eisers bankrekeningen over de jaren 2003 en 2004, respectievelijk de nog ontbrekende afschriften, opgevraagd bij eiser. Bij brief van 21 maart 2005 heeft verweerder eiser en zijn echtgenote uitgenodigd voor een bespreking en daarbij verzocht om eventuele stukken mee te nemen die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing.
1.5 Met dagtekening 8 november 2005 heeft verweerder de aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 vastgesteld overeenkomstig eisers aangifte.
1.6 Bij brief van 10 januari 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat ook het jaar 2005 in het onderzoek wordt betrokken. Verder heeft verweerder in deze brief aangegeven dat de aangifte voor het jaar 2004, ondanks het nog niet afgesloten onderzoek, helaas geautomatiseerd is verwerkt.
1.7 Bij brief van 9 maart 2006 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van zijn voornemen om aan hem een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2004 op te leggen, alsmede een vergrijpboete. Hiervoor is redengevend dat verweerder heeft vastgesteld dat eiser een - niet in zijn aangifte verantwoord - bedrag van € 14.000,-- aan neveninkomsten heeft genoten. Verweerder is tot deze vaststelling gekomen op basis van een door hem gemaakte vermogensvergelijking, die leidde tot een tekort van € 14.177,--.
1.8 In het kader van de door hem gemaakte vermogensvergelijking heeft verweerder het besteedbaar inkomen van eiser en zijn echtgenote berekend op een bedrag van
€ 23.637,76. Dit bedrag bestaat uit de door eiser genoten netto-uitkering, een uitkering van de Informatie Beheer Groep, kinderbijslag en door eiser en zijn echtgenote ontvangen belastingteruggaven. Verder heeft verweerder de afname van het banksaldo van eiser en zijn echtgenote tot een door hem berekend bedrag van € 576,29,-- tot eisers besteedbaar inkomen gerekend. Ditzelfde geldt voor de afname van het geld uit de kluis van de Friesland Bank te Leeuwarden tot een door verweerder gesteld bedrag van € 5.000,--. Ten aanzien van het in de kluis aanwezige geld heeft verweerder het saldo per januari 2002 berekend op € 5.640,-- aangezien deze bedragen via een tweetal bankrekeningen in januari 2002 zijn omgewisseld van guldens in euro's. Omdat er in de jaren 2002 en 2003 volgens verweerder wel een gedeelte van dit saldo zal zijn uitgegeven, is verweerder ervan uitgegaan dat er op 1 januari 2004 nog € 5.000,-- in de kluis aanwezig was en dat dit saldo op 31 december 2004 nihil was.
1.9 De door eiser gedane benoemde uitgaven in het jaar 2004 heeft verweerder berekend op een bedrag van € 32.815,--. Tot dit bedrag heeft verweerder onder meer de huurkosten, nutskosten, verzekeringpremies en ziektekosten gerekend. Verder heeft verweerder een door hem gesteld bedrag van € 7.430,-- voor de bijbetaling van de aankoop van een auto gerekend tot eisers uitgaven. Dit bedrag heeft verweerder berekend door uit te gaan van het verschil van € 10.430,20 tussen de aankoopprijs van de auto van € 20.430,20 en het door eiser ter zake geleende bedrag van € 10.000,-- en aan te nemen dat - zoals eiser heeft verklaard - dit verschil voor een bedrag van € 3.000,-- is gefinancierd uit de verkoopopbrengst van eisers oude auto. Aldus heeft verweerder aangenomen dat eiser ter zake van de aankoop van de auto een bedrag van € 7.430,-- uit eigen middelen heeft voldaan.
1.10 Tot de door eiser gedane benoemde uitgaven heeft verweerder tevens gerekend een bedrag van € 9.900,--. Dit bedrag betreft de tijdens de bezoeken aan het casino te Groningen door eiser en zijn echtgenote aldaar gepinde contante bedragen. Eiser heeft in het jaar 2004 in ieder geval zeven maal dit casino bezocht.
1.11 Het verschil tussen het door verweerder berekend besteedbaar inkomen van
€ 23.637,76 en de berekende uitgaven van € 32.815,12 bedraagt € 9.177,36. Hierbij heeft verweerder een bedrag van € 5.000,-- opgeteld. Dit bedrag heeft betrekking op niet in de vermogensvergelijking opgenomen uitgaven voor eten, drinken en autokosten (brandstof). De hoogte van dit bedrag heeft verweerder (gedeeltelijk) ontleend aan gegevens van het NIBUD inzake een voorbeeldbegroting voor een gezin bestaande uit een echtpaar met twee kinderen. Aldus bedraagt het tekort (negatief privé) volgens verweerder € 14.177,--.
1.12 Eiser heeft bij brief van 14 maart 2006 gereageerd op verweerders bevindingen. Bij deze brief heeft eiser een berekening gevoegd van zijn inkomsten en uitgaven over het jaar 2004. Uit deze berekening volgt dat in het jaar 2004 sprake was van een overschot van
€ 6.738,33. Volgens eiser werd dit bedrag gebruikt voor kleding en als extra uitgaven voor benzine en levensmiddelen. De in het casino opgenomen bedragen en het ter zake van de aankoop van de auto bijbetaalde bedrag van € 7.430,-- heeft eiser bij zijn berekening buiten beschouwing gelaten.
1.13 Eisers brief heeft verweerder niet kunnen afbrengen van zijn voornemen om aan eiser een navorderingsaanslag en een boete op te leggen. Dit voornemen heeft hij eveneens kenbaar gemaakt aan het UWV, waaraan verweerder een afschrift van het op 22 maart 2006 opgemaakte rapport van zijn bevindingen heeft verstrekt.
1.14 Overeenkomstig zijn voornemen heeft verweerder met dagtekening 25 april 2006 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.326,--. Hierbij heeft verweerder een bedrag van € 14.000,-- als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag heeft verweerder aan eiser een vergrijpboete van 50%, ofwel een bedrag van € 2.663,--, opgelegd.
1.15 Het UWV heeft naar aanleiding van het ontvangen rapport van verweerder een onderzoek ingesteld naar de door verweerder vermeende door eiser genoten bijverdiensten. Uit het door het UVW op 5 mei 2006 ter zake opgemaakte rapport volgt dat de inspecteur van het UVW eiser op 2 mei 2006 heeft verhoord. Eiser heeft tijdens dit verhoor in antwoord op de vraag "Hoe denkt u dat de belastingdienst aan de melding van fraude zou zijn gekomen" volgens het rapport het volgende geantwoord:
"Ik heb bij[X] vlees besteld en gekocht en dit vervoert met zijn koelauto naar huis. De auto stond toen voor mijn huis en een van de buren heeft dit blijkbaar gezien en heeft toen hiervan, uit jalousie, melding aan de belastingdienst gedaan.".
Eiser heeft verder aan de inspecteur van het UWV verklaard dat hij in 1994 van het toenmalige GAK een nabetaling van ruim 16.000,-- gulden had ontvangen, nadat hij de beroepsprocedure inzake zijn WAO afschatting had gewonnen. Dit bedrag had eiser - naar hij verklaarde - in een kluis gestopt, aangezien hij dit bedrag niet direct nodig had. De inspecteur van het UVW heeft op 5 mei 2006 telefonisch inlichtingen ingewonnen bij[X], eigenaar van [X] vleeshandel bv te Leeuwarden. [X] verklaarde onder meer het volgende:
"Toen wij nog in Bilgaard het bedrijf dreven, woonde [eiser] achter ons, vandaar dat ik [eiser] ken.
In het jaar 2004 heeft [eiser] gevraagd of hij de koelauto enige dagen mocht lenen, aangezien hij een groot familie feest hadden.
Hij mocht de auto van mij enige dagen lenen, om onder andere het vlees koel te houden.
[eiser] heeft beslist niet bij ons gewerkt en heeft dit ook nooit gedaan.
Wij werken met vast personeel en hebben nooit personeel los in dienst.
[eiser] is ook niet vakbekwaam voor het bedrijf
(…)".
De inspecteur van het UWV heeft in zijn rapport geconcludeerd dat hij, gezien de ontlastende getuigenverklaring van [X] en gezien hetgeen eiser heeft verklaard voor het bedrag in de kluis, adviseert om het onderzoek zonder resultaat af te sluiten.
1.16 Eisers gemachtigde heeft bij brief van 21 augustus 2006, ingekomen bij verweerder op 23 augustus 2006, bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en boetebeschikking, die hem eerst op 31 juli 2006 ter kennis zijn gekomen. Op 1 februari 2007 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn gemachtigde enerzijds en gemachtigden van verweerder anderzijds. Verweerder heeft bij de bestreden beslissingen de navorderingsaanslag en boetebeschikking gehandhaafd.