Beoordeling
2.1 Artikel 2.4.20, eerste lid, van de APV bepaalt dat verweerder bevoegd is bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren; (a) aanwezig te hebben; (b) dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; (c) dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
2.2 De rechtbank stelt vast dat partijen in de uitspraak van de voorzieningenrechter
- waarbij tevens in de hoofdzaak is beslist - van 30 januari 2007 hebben berust, zodat in dit geding van de juistheid van het daarin besloten rechtsoordeel moet worden uitgegaan. Als gevolg van die uitspraak diende verweerder bij het bestreden besluit alsnog te beoordelen of aanleiding bestaat een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 2.4.20 van de APV te nemen, waarbij verweerder (op concrete wijze en voldoende gemotiveerd) invulling dient te geven aan de begrippen "overlast" en "schade aan de openbare gezondheid", waarbij verweerder tevens gehouden was in aanmerking te nemen dat het begrip overlast als bedoeld in voormeld artikel uit meer aspecten kan bestaan dan alleen gemeten geluidsoverlast dan wel overschrijding van (industriële) grenswaarden. De voorzieningenrechter oordeelde in dit verband dat ook sprake kan zijn van overlast of het hinderlijk houden van dieren indien het geproduceerde geluid binnen een aanvaardbaar meetniveau blijft en de maximale grenswaarden voor industrielawaai niet worden overschreden. De rechtbank voegt hieraan toe dat ook sprake kan zijn van overlast in de hier bedoelde zin indien geen sprake is van onrechtmatige hinder in civielrechtelijke zin, omdat het hier gaat om een ander toetsingskader.
2.3 De rechtbank is met eiser van oordeel dat de in het bestreden besluit vervatte impliciete weigering om een aanwijzingsbesluit te nemen, niet berust op een deugdelijke motivering als voorgeschreven in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en dat geen juiste uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. Uit het bestreden besluit blijkt in dit verband dat verweerder bij zijn beoordeling van de mogelijk zich voordoende overlast wederom uitsluitend de geluidsmetingen en de daarin opgenomen (industriële) grenswaarden in aanmerking heeft genomen, terwijl uit de uitspraak van de voorzieningenrechter nu juist volgt dat zulks onvoldoende is. Gelet op de ratio van het hier bedoelde artikel had verweerder mede de aard van de geluidsbelasting en de impact ervan in het concrete geval in aanmerking dienen te nemen. Nu verweerder zulks heeft nagelaten kan het bestreden besluit niet in stand blijven en zal verweerder dat bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar alsnog dienen te doen. In het bijzonder zal verweerder zich daarbij rekenschap dienen te geven van de gevolgen van de geluidsbelasting voor de gezondheid van [eiser].
2.4 Weliswaar heeft verweerder in het bestreden besluit (in het kader van de belangenafweging) enige opmerkingen geplaatst omtrent de oorzaak van eisers gezondheidsklachten, maar de rechtbank zal hieraan geen waarde hechten omdat die opmerkingen louter suggestief zijn en niet berusten op een deskundig en naar behoren onderbouwd medisch oordeel. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting voorts niet kunnen aangeven welke bezwaren er kleven aan het opleggen van een verplichting aan [naam] om de hanen daar te houden op zijn perceel waar zij de minste overlast veroorzaken, naar het zich laat aanzien aan de achterzijde van het perceel. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder die mogelijkheid ten onrechte niet bij zijn afweging heeft betrokken, zodat ook dat aspect nader onderzoek en motivering verdient bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar. [eiser] heeft zich in dit verband ter zitting bereid verklaard om aan de verplaatsing van de hokken financieel bij te dragen, hetgeen zijn bereidheid toont om aan de oplossing van het conflict bij te dragen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook verweerders belangenafweging de rechtelijke toets niet kan doorstaan omdat deze niet berust op een zorgvuldig onderzoek naar de relevante feiten.
2.5 Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met de artikelen
3:2, gelezen in samenhang met de artikelen 2.4.20, eerste lid, van de APV en 7:12, eerste lid, van de Awb. Bijgevolg zal verweerder een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.6 Gelet op het vorenstaande en op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient de gemeente Menaldumadeel het door [eiser] betaalde griffierecht van € 143,= aan hem te vergoeden.
2.7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding nu van zodanige kosten, bedoeld in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten, niet is gebleken.