ECLI:NL:RBLEE:2008:BD7123

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/123
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over examencommissie

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 10 juli 2008 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. W. Frankema, en het College van Beroep voor de examens van de Christelijke Hogeschool Windesheim Zwolle, vertegenwoordigd door mr. H.J. Buijsman en A. Kanis. Eiseres had in het studiejaar 2004-2005 de deeltijdopleiding Intern Begeleider primair onderwijs gevolgd en verzocht om omwisseling van haar certificaat in een getuigschrift. De examencommissie weigerde dit, waarna eiseres administratief beroep aantekende. De rechtbank diende te beoordelen of zij bevoegd was om van het beroep kennis te nemen.

De rechtbank concludeerde dat de mededeling van de examencommissie geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het instellingsbestuur van Windesheim niet betrokken was bij de afgifte van het getuigschrift. De rechtbank stelde vast dat de examencommissie geen bevoegdheid had om zelfstandig besluiten te nemen zonder goedkeuring van het instellingsbestuur. Hierdoor was de mededeling van de examencommissie niet appellabel, wat leidde tot de conclusie dat de rechtbank onbevoegd was om van het beroep kennis te nemen.

De rechtbank verklaarde zich derhalve onbevoegd en kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor partijen, met inachtneming van de relevante bepalingen in de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/123
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. W. Frankema, werkzaam bij accon.avm juridisch advies bv te Leeuwarden,
en
het College van Beroep voor de examens en bijzonder onderwijs van de Christelijke Hogeschool Windesheim Zwolle (het College van Beroep),
verweerder,
gemachtigden: mr. H.J. Buijsman en A. Kanis, onderscheidenlijk voorzitter en ambtelijk secretaris van het College van Beroep.
Procesverloop
Bij uitspraak van 26 november 2007 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiseres betreffende de toepassing van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met procedurenummer AWB 08/124 ter zitting van de rechtbank, gehouden op 13 juni 2008. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door mr. M.A. Daniëls, onderwijsjurist aan de Christelijke Hogeschool Windesheim (Windesheim) en B. Schoorel, voorzitter van de examencommissie van Windesheim (de examencommissie).
Motivering
Feiten
1.1 Eiseres heeft in het studiejaar 2004-2005 de deeltijdopleiding Intern Begeleider primair onderwijs, onderdeel van de Opleiding Speciale Onderwijszorg (OSO) aan Windesheim gevolgd. Op 31 augustus 2005 is haar - na het met goed gevolg afleggen van de opleiding - een certificaat uitgereikt in verband met het behalen van 30 studiepunten.
1.2 Bij brief van 28 september 2005 heeft eiseres de examencommissie verzocht het verstrekte certificaat in te trekken en haar een getuigschrift te verlenen met daarin de vermelding dat zij 60 studiepunten heeft behaald.
1.3 Bij brief van 8 juni 2007 heeft de examencommissie eiseres meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor omwisseling van het certificaat in een getuigschrift.
1.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen het besluit van 8 juni 2007 ingediende administratief beroep ongegrond verklaard.
Beoordeling van het beroep
2.1 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of zij bevoegd is om van het beroep kennis te nemen.
2.2 Ingevolge artikel 1:1 lid 1 Awb wordt onder een bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiek recht is ingesteld of
b. een ander persoon of college met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 1:3 lid 1 Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder h, WHW wordt onder een openbare instelling verstaan een instelling die uitgaat van de overheid.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder i, WHW wordt onder een bijzondere instelling verstaan een instelling die uitgaat van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.
In artikel 7.11 lid 1, tweede zin, WHW is bepaald dat ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, door de examencommissie een getuigschrift wordt uitgereikt.
In artikel 7.58 lid 1 WHW is bepaald dat degene die een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11 wenst te verkrijgen overeenkomstig door het instellingsbestuur vast te stellen regels een verzoek indient, ertoe strekkende dat door dit bestuur wordt verklaard, dat het getuigschrift kan worden afgegeven.
In artikel 7.58 lid 4 WHW is bepaald dat een examencommissie geen getuigschrift afgeeft dan nadat het instellingsbestuur heeft verklaard dat het getuigschrift kan worden afgegeven.
Ingevolge artikel 7.61 lid 1 en onder f WHW, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, kan een betrokkene beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen beslissingen van examencommissies en examinatoren.
2.3 Niet in geschil is dat Windesheim een bijzondere instelling voor het hoger onderwijs is. Voorts stelt de rechtbank vast dat het College van Beroep bevoegd is te handelen als college van beroep voor de examens als gesteld in artikel 7.61 WHW.
2.4 De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 juli 2006 (AB 2007, 41), waarin wordt overwogen dat de wetgever er vanuit is gegaan dat de Awb - behoudens de hierna te noemen uitzonderingen - alleen op openbare instellingen voor hoger onderwijs van toepassing is. Voor bijzondere instellingen en hun organen geldt daarom dat de Awb niet op hun handelen van toepassing is, dat zij in zoverre reeds hierom niet als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1, aanhef en onder b, Awb kunnen worden aangemerkt en derhalve geen besluiten in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb nemen. Uitzondering op het voorgaande vormt de beslissing tot afgifte van een getuigschrift. De Afdeling is evenwel van oordeel dat niet de - feitelijke - afgifte van een getuigschrift door de examencommissie een uitoefening van openbaar gezag inhoudt, maar de verklaring van het instellingsbestuur die ertoe strekt dat het getuigschrift kan worden afgegeven als bedoeld in artikel 7.58 lid 1 WHW.
2.5 Nu aan het instellingsbestuur van Windesheim (het instellingsbestuur) ingevolge artikel 7.58 lid 1 WHW een daartoe strekkende publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend, dient het instellingsbestuur in zoverre dan ook als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1, aanhef en onder b, Awb te worden aangemerkt.
2.6 Ter zitting is namens verweerder uiteengezet dat de afgifte van een getuigschrift door de examencommissie impliciet een goedkeurend besluit tot afgifte van het instellingsbestuur inhoudt. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat het instellingsbestuur deze beslissingsbevoegdheid aan de examencommissie heeft gedelegeerd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat, gelet op het feit dat de examencommissie geen getuigschrift mag afgeven zonder de goedkeurende verklaring van het instellingsbestuur, de afgifte door de examencommissie niets meer is dan een gebonden feitelijke uitvoeringshandeling.
2.7 De rechtbank stelt voorts vast dat het verzoek van eiseres tot afgifte van een getuigschrift niet tot het instellingsbestuur is gericht. Niet gebleken is dat het instellingsbestuur het verzoek ter behandeling voorgelegd heeft gekregen - hetgeen gelet op het bepaalde in artikel 7.58 lid 4 WHW overigens wel voor de hand had gelegen - noch dat het instellingsbestuur een besluit op het verzoek heeft genomen.
2.8 Nu gelet op het voorgaande de mededeling van de examencommissie van 8 juni 2007 geen besluit is in de zin van de Awb, is de rechtbank van oordeel dat daaruit reeds volgt dat het bestreden besluit geen appellabel besluit is.
2.9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep komt zij dan ook niet toe. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2008, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
w.g. E. Pot
w.g. M.S. van der Kuijl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.