RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08/844
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juli 2008 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[verzoekster],
wonende te Nij Altoenae,
verzoekster,
gemachtigde: mr. K.J. Meijer, advocaat te Sint Annaparochie,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Bildt,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.F.M. Jungerman, juridisch medewerker bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 19 maart 2008 heeft verweerder verzoekster mededeling gedaan van een besluit betreffende de oplegging van een last onder dwangsom.
Verzoekster heeft tegen dit besluit op 24 april 2008 een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 6 mei 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 30 juni 2008. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is bovengenoemde gemachtigde verschenen.
Motivering
Op grond van artikel 8:81,eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verzoekster woont sinds 2000 in een koopwoning op het perceel [adres] te Sint Annaparochie (hierna: het perceel). Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan Nij Altoenae rust op het perceel de bestemming "Eengezinshuizen klasse B". Gronden met deze bestemming mogen gelet op de planvoorschriften gebruikt worden voor -voor zover hier relevant- eengezinshuizen. Gelet op artikel 4, lid d, van de planvoorschriften is het verboden om gebouwen en gronden anders de gebruiken dan overeenkomstig de bestemming.
Bij de bestreden dwangsomaanschrijving heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat bij herhaalde controles is geconstateerd dat verzoekster haar woning en het perceel gebruikt voor het houden van een groot aantal katten. Ten tijde van een bezoek aan de woning van verzoekster op 4 maart 2008 hield verzoekster nog 59 katten. Verweerder heeft aan verzoekster medegedeeld dat het structureel houden van katten in strijd komt met de gebruiksbepaling uit het bestemmingsplan. Verweerder heeft verzoekers aangeschreven om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik vóór 1 november 2008 volledig te beëindigen en beëindigd te houden. Verweerder beschouwt het met het bestemmingsplan strijdige gebruik in ieder geval als beëindigd indien niet meer dan 10 katten worden gehouden. Bij het niet of niet tijdig voldoen aan de last verbeurt verzoekster een dwangsom van € 5.000,= voor elke week dat niet aan de aanschrijving is voldaan, met een maximum van € 10.000,=.
Verzoekster stelt dat niet is gebleken dat het houden van katten in strijd komt met het bestemmingsplan. Verder stelt verzoekster dat zij in overleg met de gemeente is verhuisd naar haar huidige woning en dat bij de gemeente bekend was dat zij ook in haar vorige woning veel katten hield. Gelet hierop dient de situatie naar de mening van verzoekster te worden gelegaliseerd. Ter zitting heeft verzoekster gemeld dat zij geen nieuwe katten meer aanneemt en dat zij momenteel nog 54 katten onderhoudt. Verzoekster bepleit dat aan haar in ieder geval een zodanige begunstigingstermijn wordt gegeven, dat het aantal katten door natuurlijk verloop kan worden teruggebracht tot het toegestane aantal van 10 katten.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Niet in geschil is dat eiseres structureel opvang biedt aan zwerfkatten en dat zij momenteel nog 54 katten onderhoudt.
Als eerste zal de voorzieningenrechter ingaan op de vraag of het op het perceel houden van katten in een omvang als hier aan de orde strijdig is met de bestemming "eengezinshuizen" en de hieraan gekoppelde gebruiksbepaling. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die het gebruik van het perceel voor de opvang van katten heeft, gezien de aard, omvang en intensiteit. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het betrokken perceel. In dit verband acht de voorzieningenrechter het mede van belang dat de woning van verzoekster valt onder het type
"2 onder één kap" en dat verzoekster aan beide zijden van haar woning met directe buren te maken heeft. De voorzieningenrechter stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat verzoekster een opvangvoorziening biedt voor zwerfkatten en dat haar gehele woning en ook het perceel nagenoeg volledig in dienst staan van het houden van katten. In de woning zijn alle vertrekken in gebruik bij de katten en wordt het voedsel opgeslagen. Buiten de woning zijn buitenrennen geplaatst en op het perceel wordt het afval verzameld in meerdere containers, die eens in de drie weken worden geleegd. Gelet op de aard en omvang van de opvang zoals die in dit geval plaatsvindt, moet worden geconcludeerd dat het hier niet gaat om het houden van huisdieren zoals dat gebruikelijk en passend is in een woonbuurt. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hier sprake is van strijd met de gebruiksbepaling uit het bestemmingsplan. Verweerder was dan ook bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat legalisering in dit geval niet mogelijk is.
Niet gebleken is van andere bijzondere omstandigheden, op grond waarvan gezegd kan worden dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten handhavend op te treden. Ook als het bij verweerder bekend zou zijn geweest dat verzoekster meer katten houdt in haar woning dan in overeenstemming met de woonbestemming, dan nog kon verzoekster hieraan niet het vertrouwen ontlenen dat verweerder deze illegale situatie ook in de toekomst ongemoeid zou laten. Niet gebleken is dat verweerder uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het gebruik van haar woning voor de opvang van katten en evenmin kan worden aangenomen dat het stilzitten door verweerder voortvloeide uit een bewust gedogen van de situatie. Namens verweerder is ter zitting ook aangegeven dat er zonder meer zou worden opgetreden, maar dat de klachten van omwonenden in dit geval de directe aanleiding zijn geweest om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter acht dit niet onredelijk.
Ten aanzien van de begunstigingstermijn overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Aan verzoekster is bij de bestreden beslissing een termijn gegeven tot 1 november 2008 om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van haar woning en perceel te beëindigen. Volgens vaste jurisprudentie moet een begunstigingstermijn in een last onder dwangsom zo lang zijn als redelijkerwijs nodig om de overtreding te kunnen beëindigen. Een begunstigingstermijn moet voorts gelet op de rechtszekerheid een duidelijke einddatum hebben. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat het voor verzoekster moeilijk is om afscheid te nemen van haar katten, maar is van oordeel dat de in dit geval gegeven begunstigingstermijn van meer dan zes maanden voldoende ruim is gesteld. Het gaat er om dat aan verzoekster een zodanige termijn moet worden gesteld en dat het voor haar objectie gezien mogelijk is om de overtreding te beëindigen. Vóór 1 november 2008 moet het naar het oordeel van de voorzieningenrechter mogelijk zijn om, eventueel gefaseerd, alternatieve onderkomens te vinden voor een groot aantal van verzoeksters katten. De gegeven begunstigingstermijn is daarom niet onredelijk te achten. Een begunstigingstermijn zoals door verzoekster bepleit, zodanig dat het haar wordt toegestaan om het aantal katten door natuurlijk verloop terug te brengen tot het toegestane aantal, zou neerkomen op gedogen binnen het kader van een handhavingsbesluit en komt in strijd met de rechtszekerheid.
Het voorzieningenrechter komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat de bestreden dwangsomaanschrijving in bezwaar in stand zal blijven. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek hiertoe wordt dan ook afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2008, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g P.R.M. Poiesz
w.g C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.