ECLI:NL:RBLEE:2008:BD5945

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1201 en AWB 08/1202
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure betreffende bouwvergunning voor supermarkten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 1 juli 2008 uitspraak gedaan over de verzoeken tot opheffing van een voorlopige voorziening. De verzoekers, Lidl Nederland GmbH en Poiesz Vastgoed BV, hadden een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van twee supermarkten aan de Uniawei in Stiens. Op 20 mei 2008 had de voorzieningenrechter al een mondelinge uitspraak gedaan, maar de schriftelijke uitspraak die volgde, bleek een verkeerd dictum te bevatten. De verzoekers stelden dat de schriftelijke uitspraak niet overeenkwam met de mondelinge uitspraak en vroegen om wijziging. Daarnaast betoogden zij dat er geen belang meer bestond bij de schorsing van het besluit, omdat de bouw al in een vergevorderd stadium was.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1201 en AWB 08/1202
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juli 2008 betreffende de verzoeken om toepassing van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
Lidl Nederland gmbh en Poiesz Vastgoed bv,
gemachtigde: mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarderadeel,
gemachtigde: mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden,
gezamenlijk te noemen: verzoekers,
in het geding tussen
C1000 Kooistra S.M. bv, Schuitema Noord bv en Aldi Drachten bv,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarderadeel.
Procesverloop
Bij brief van 17 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarderadeel mededeling gedaan van zijn besluit van 10 maart 2008, waarbij aan Poiesz Vastgoed bv, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ordening, bouwvergunning eerste fase is verleend voor de bouw van twee supermarkten - van Poiesz en Lidl - aan de Uniawei 2 en 4 te Stiens.
Tegen dit besluit hebben C1000 Kooistra S.M. bv, exploitante van de C1000 supermarkt gevestigd te Stiens, Schuitema Noord bv, groothandel en Aldi Drachten bv, exploitante van de Aldi Supermarkt te Stiens een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben zij zich bij brief van 17 april 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 20 mei 2008 (registratienummer AWB 08/766) heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het besluit van 10 maart 2008 geschorst.
Bij brief van 20 juni 2008 hebben Lidl Nederland gmbh en Poiesz Vastgoed bv de voorzieningenrechter verzocht de getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Deze procedure is geregistreerd onder nummer AWB 08/1201. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarderadeel heeft bij brief van 23 juni 2008 verzocht de getroffen voorziening op te heffen. Deze procedure is geregistreerd onder nummer AWB 08/1202.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 27 juni 2008. Lidl Nederland gmbh en Poiesz Vastgoed bv hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. B. de Haan, advocaat te Nijmegen en kantoorgenoot van hun gemachtigde. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarderadeel heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens C1000 Kooistra S.M. bv, Schuitema Noord bv en Aldi Drachten bv is verschenen mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht.
Motivering
Op grond van artikel 8:87 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Ingevolge artikel 8:87 lid 2 Awb zijn de artikelen 8:81 leden 2, 3 en 4 en 8:82 tot en met 8:86 van overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, door het bestuursorgaan of door het beroepsorgaan.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening van 17 april 2008 is behandeld ter zitting van 16 mei 2008. Aan het eind van deze zitting heeft de voorzieningenrechter betrokken partijen meegedeeld dat de uitspraak zo spoedig mogelijk schriftelijk zal worden gedaan. Voorts heeft hij partijen in de gelegenheid gesteld om op 20 mei 2008 vanaf 10.00 uur telefonisch contact op te nemen met de griffie van de rechtbank om het dictum van de uitspraak alvast te vernemen.
Alle drie betrokken partijen hebben ter zitting verklaard dat hen afzonderlijk op 20 mei 2008 telefonisch is meegedeeld dat het verzoek is afgewezen. Op 18 juni 2008 is de uitspraak aan partijen gezonden. Uit die uitspraak blijkt dat het verzoek is toegewezen, in die zin dat het betreden besluit is geschorst.
Verzoekers stellen zich op primair het standpunt dat de rechtbank op 20 mei 2008 mondeling uitspraak heeft gedaan en dat de schriftelijke uitspraak die later is gevolgd geen juiste weergave is van deze mondelinge uitspraak. Zij stellen dan ook dat de schriftelijke uitspraak dient te worden gewijzigd, in die zin dat deze gelijkluidend is aan de mondelinge uitspraak. Subsidiair betogen verzoekers dat de getroffen voorlopige voorziening dient te worden opgeheven omdat de uitspraak van de voorzieningenrechter inhoudelijk niet juist is.
Voorts zijn verzoekers van mening dat er geen belang meer bestaat bij de schorsing van het besluit, nu vanaf het moment dat partijen telefonisch van de rechtbank vernamen dat het verzoek was afgewezen de bouw van de supermarkten voortvarend ter hand is genomen en al in een vergevorderd stadium verkeert. Ook zijn door Poiesz Vastgoed bv verplichtingen aangegaan met een bedrijf dat het huidige pand van de Poiesz supermarkt in Stiens per 1 oktober 2008 zal gaan overnemen. Gelet op deze nieuwe feiten en omstandigheden dient volgens verzoekers in het kader van een belangenafweging tot opheffing van de voorlopige voorziening te worden overgegaan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De rechtbank biedt partijen bij wijze van geste in voorkomende gevallen de gelegenheid telefonisch contact op te nemen met de griffie om te vernemen hoe het dictum van een uitspraak luidt. Vervolgens ontvangen partijen enige tijd later schriftelijk de uitspraak, inclusief de motivering. Deze mogelijkheid is ook in dit geval geboden.
Gebleken is dat partijen op 20 mei 2008 afzonderlijk met de griffie van de rechtbank hebben gebeld en dat zij onafhankelijk van elkaar van een griffiemedewerker hebben gehoord dat het verzoek om een voorlopige voorziening van 17 april 2008 was afgewezen. Deze mededeling van de griffiemedewerker was onjuist, omdat het dictum immers luidde dat het verzoek was toegewezen. Hoe betreurenswaardig deze gang van zaken op zichzelf ook is - partijen moeten erop kunnen vertrouwen dat het juiste dictum wordt doorgegeven - het betekent niet dat daarmee de uitspraak die is gedaan een onjuiste is. Anders dan verzoekers menen is het doorbellen van het dictum geen mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 Awb. Een mondelinge uitspraak wordt onmiddellijk na de sluiting van het onderzoek ter zitting gedaan door de voorzieningenrechter in persoon. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond om terug te komen op de uitspraak waarvan de schriftelijke weerslag op 18 juni 2008 aan partijen is verzonden.
Vervolgens dient de voorzieningenrechter te beoordelen of er reden is om de getroffen voorziening op te heffen. Daarvan kan sprake zijn indien zich na de uitspraak gewijzigde feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.
Voor zover verzoekers hebben gesteld dat de uitspraak van 20 mei 2008 inhoudelijk onjuist is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze stelling geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid bevat. Inhoudelijke argumenten hadden in de eerdere procedure moeten worden aangevoerd en voor zover dat al is gebeurd zijn deze door de voorzieningenrechter betrokken bij zijn oordeel van 20 mei 2008.
Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat de bouw van het project inmiddels bijna is voltooid en dat er geen belang meer bestaat bij het schorsen van het besluit van 10 maart 2008 oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Weliswaar verkeert de bouw van de supermarkt van Poiesz Vastgoed bv in een gevorderd stadium, maar de bouw van de Lidl supermarkt heeft nog geen aanvang genomen. Niet gesteld kan dan ook worden dat het project al is voltooid. Bovendien hebben C1000 Kooistra S.M. bv, Schuitema Noord bv en Aldi Drachten bv ontegenzeggelijk nog altijd belang bij het schorsen van het besluit, nu zij opkomen tegen het gebruik van beide supermarkten, hetgeen onlosmakelijk is verbonden met de bouw van het project. Voor zover door verzoekers is gesteld dat door Poiesz Vastgoed bv verplichtingen zijn aangegaan met een bedrijf dat het huidige supermarktpand zal overnemen is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet een doorslaggevend argument is om de schorsing op te heffen. De voorzieningenrechter wijst daartoe op de nog lopende bezwaarschriftprocedure over de verleende bouwvergunning en vrijstelling. Hangende deze procedure bouwen Lidl Nederland gmbh en Poiesz Vastgoed bv voor eigen risico, zelfs al zou het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter hebben geluid dat het verzoek om schorsing van het besluit van 10 maart 2008 diende te worden afgewezen. Ook met het aangaan van verplichtingen die met de bouw samenhangen nemen zij een zeker risico zolang niet definitief is beslist in de procedures die zijn gericht tegen de bouwvergunning en de vrijstelling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang dat C1000 Kooistra S.M. bv, Schuitema Noord bv en Aldi Drachten bv hebben bij de getroffen voorlopige voorziening dan ook zwaarder dan het belang dat verzoekers hebben bij het opheffen ervan.
Alles afwegende komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de verzoeken om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening dienen te worden afgewezen. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om toepassing van artikel 8:87 Awb af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2008, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
w.g. E. Pot
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Afschrift aangetekend verzonden op: