RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/1806
uitspraak van 23 mei 2008 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser],
wonende te Tjerkwerd,
eiser,
gemachtigde: mr. W. Frankema, werkzaam bij Accon AVM te Leeuwarden,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
gemachtigde: drs. G. Tellinga, werkzaam bij het Uwv te Leeuwarden.
Procesverloop
Bij brief van 9 juli 2007 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 11 januari 2008. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Motivering
Eiser is een zelfstandig melkveehouder, die sinds 31 december 1993 een Waz-uitkering ontvangt, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Op
19 april 2007 heeft hij een arbeidsplaatsvoorziening gevraagd in de vorm van de kosten van aanpassing van een melkmachine en de aanschafkosten van een weegsysteem op een voorlader.
Op 13 juni 2007 heeft verweerders arbeidsdeskundige G. Wijnja geadviseerd om eiser in aanmerking te laten komen voor de aanschafkosten van een werkvoorziening in de vorm van automatisering van de melkstal, een voerautomaat, stappentellers en een weegmachine tot een totaalbedrag van € 41.990,=.
In zijn rapport van 25 juni 2007 heeft verweerders bedrijfseconomisch adviseur, W.H.C.M. van der Berg, echter gewezen op verweerders Handboek voorzieningen, waarin staat vermeld dat Waz-uitkeringsgerechtigden die ongewijzigd in eigen beroep blijven werken en op of na 29 december 2005 een voorziening aanvragen, voor geen enkele voorziening van het Uwv meer in aanmerking kunnen worden gebracht.
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft verweerder eisers verzoek dan ook afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser, omdat hij al jaren als zelfstandig melkveehouder werkzaam is en arbeidsongeschikt is voor arbeid op de vrije arbeidsmarkt, met ingang van 29 december 2005 niet meer in aanmerking komt voor een werkvoorziening. Voorzieningen kunnen volgens artikel 67c van de Waz namelijk alleen worden verstrekt, als sprake is van een startende zelfstandige. Met de term "arbeidschakeling" in artikel 34 lid 2 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en artikel 67c van de Waz wordt volgens verweerder - en anders dan eiser meent - bedoeld: inschakeling in totaal nieuwe arbeid.
In beroep is namens eiser aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 67c van de Waz alleen van toepassing is op een startende zelfstandige. Volgens eiser is een Waz-gerechtigde per definitie geen startende zelfstandige. Onder de Wet Rea was het voor in eigen bedrijf doorwerkende zelfstandigen zonder meer mogelijk om voorzieningen te krijgen en met de afschaffing van de Wet Rea per 29 december 2005 is het niet de bedoeling geweest om deze voorziening teloor te laten gaan. Ook uit het Reïntegratiebesluit kan niet worden afgeleid dat artikel 67c van de Waz en het Reïntegratiebesluit alleen betrekking hebben op startende zelfstandigen. Voorts heeft eiser erop gewezen dat in artikel 34 van de WIA dezelfde terminologie wordt gebruikt als in artikel 67c van de Waz, terwijl het duidelijk is dat ook in artikel 34 lid 1 van de WIA met de term "inschakeling in arbeid" niet alleen is gedoeld op re-integratie in totaal nieuwe arbeid. Voorts heeft eiser verwezen naar een brief van 7 juli 2006 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aan verweerder, waarin deze Minister verzoekt om te anticiperen op een voorgenomen wijziging van het Reïntegratiebesluit met betrekking tot de verstrekking van arbeidsplaatsenvoorzieningen bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandigen. Ten slotte heeft eiser subsidiair gesteld dat er sprake is van ongerechtvaardigde rechtsongelijkheid ten opzichte van werknemers die wel voorzieningen voor hun werkplek kunnen krijgen. Volgens eiser valt immers niet in te zien waarom uitkeringsgerechtigde zelfstandigen geen voorzieningen voor hun eigen werkplek kunnen krijgen en uitkeringsgerechtigde werknemers wel.
In dit geding moet de rechtbank beoordelen of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. Zij overweegt daartoe als volgt.
In artikel 67c van de Waz is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere en zo nodig afwijkende regels kunnen worden gesteld op grond waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag van de zelfstandige die een recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, in het kader van de bevordering en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige aan die verzekerde voorzieningen kan verstrekken. Welke arbeidsvoorzieningen aan Waz-uitkeringsgerechtigden kunnen worden verstrekt en onder welke voorwaarden, is nader uitgewerkt in het besluit van 2 december 2005 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur houdende regels met betrekking tot re-integratie, Stb. 2005, 622 (hierna: het Reïntegratiebesluit).
In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat eisers argument, dat een Waz-gerechtigde per definitie geen startende zelfstandige is, niet kan worden gevolgd. Immers, verweerder heeft terecht gewezen op de mogelijkheid dat een zelfstandige die wegens arbeidsongeschiktheid zijn bedrijf geheel heeft beëindigd, een volledige Waz-uitkering gaat ontvangen en vanuit die uitkeringssituatie, als startende zelfstandige, een geheel nieuw bedrijf opzet.
Voorts kan uit het feit dat artikel 67c van de Waz en artikel 34 lid 1 en lid 2 van de WIA dezelfde terminologie gebruiken, te weten: inschakeling in de arbeid, al dan niet als zelfstandige, niet worden afgeleid, zoals eiser doet, dat eerstgenoemd artikel niet alleen ziet op de startende zelfstandige. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (MvT, Tweede Kamer, 2004-2005, 30 118, nr. 3) leidt de rechtbank namelijk af, dat artikel 67c van de Waz wel degelijk uitsluitend ziet op het verstrekken van voorzieningen aan startende zelfstandigen. Immers, deze MvT stelt (cursivering rechtbank):
"In de (….) WAZ (…..) is de mogelijkheid opgenomen regels te stellen op grond waarvan arbeidsplaatsvoorzieningen kunnen worden verstrekt aan degenen die als zelfstandige aan het werk gaan." (pag. 53)
"Op grond van artikel 4.2.2 Wet WIA kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de persoon die verzekerd is voor de Wet WIA en arbeid als zelfstandige gaat verrichten arbeidsplaatsvoorzieningen kan aanvragen. Om ook de WAZ-verzekerden bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige te kunnen ondersteunen wordt ook in de WAZ met artikel 67c zo’n artikel opgenomen." (pag. 133).
Voorts legt de Minister van SZW in zijn brief van 7 juli 2006, onder verwijzing naar het Reïntegratiebesluit, (onder meer) de artikelen 34 lid 2 van de WIA en 67c van de Waz (welke artikelen beide betrekking hebben op de inschakeling in zelfstandige arbeid) kennelijk zo uit, dat daarin alleen de startende zelfstandige wordt bedoeld.
Ten slotte kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn standpunt dat er in zijn geval sprake is van ongerechtvaardigde rechtsongelijkheid, omdat er voor werknemers respectievelijk zelfstandigen nu eenmaal verschillende regelgeving van toepassing is en reeds daarom niet kan worden gesproken van gelijke situaties.
De conclusie van de rechtbank is dat verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten dat alleen een startende zelfstandige op grond van artikel 67c van de Waz een voorziening kan worden toegekend. Het bestreden besluit kan dan ook de rechterlijke toets doorstaan. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2008, in tegenwoordigheid van mr. J. Dijkstra als griffier.
w.g. J. Dijkstra
w.g. M.S. van der Kuijl
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.