ECLI:NL:RBLEE:2008:BD3735

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880017-08 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schennis van de eerbaarheid en inbreuk op de privacy van vrouwen tijdens dorpsfeesten

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 12 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schennis van de eerbaarheid en inbreuk op de privacy van vrouwen. De verdachte, geboren in 1940, was bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.T. Gerbrandy. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek dat op 29 mei 2008 heeft plaatsgevonden. De officier van justitie eiste een werkstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 138 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en behandeling bij de AFPN. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair telastegelegde feiten, maar achtte het subsidiair telastegelegde bewezen. De verdachte had zich samen met mededaders schuldig gemaakt aan het begluren van vrouwen die zich op openbare plaatsen bevonden en hun natuurlijke behoefte deden. Dit gedrag leidde tot onrust op de feestterreinen en een vergaande inbreuk op de privacy van de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De rechtbank legde een werkstraf op van 100 uren en een gevangenisstraf van 78 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk. De benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte van het feit waarop deze vordering betrekking had, was vrijgesproken. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels gevolgd, maar een lagere straf opgelegd dan geëist.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880017-08
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 juni 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1940 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 29 mei 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.T. Gerbrandy, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. en 2. primair telastegelegde;
- oplegging van een werkstraf gedurende 240 uren;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 138 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, daaronder begrepen het ondergaan van een behandeling bij de AFPN;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 750,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Partiële vrijspraak
De verdachte moet van het onder 1. en 2. primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 1. telastegelegde kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen, omdat slechts één verklaring voorhanden is die zou kunnen wijzen naar verdachte als de dader van het feit en het dossier daarnaast een aantal verklaringen bevat waarin telkens een ander signalement van de vermeende dader van het feit wordt gegeven. De rechtbank heeft op basis hiervan niet de overtuiging gekregen dat het verdachte is geweest die de telastegelegde aanranding heeft gepleegd en spreekt verdachte om die reden hiervan vrij.
Ten aanzien van het onder 2. primair telastegelegde, is de rechtbank van oordeel dat de bewijsmiddelen niet kunnen leiden tot de conclusie dat verdachte of zijn mededaders personen hebben gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Daarvan kan om te beginnen alleen sprake zijn indien de vrouwen die werden begluurd zich op één of andere wijze bewust zijn geweest van het feit dat de verdachten in hun nabijheid verkeerden. Nu het dossier ten aanzien van dit feit geen aangiftes bevat waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de vrouwen zich bewust waren van het feit dat ze door verdachte werden begluurd, kan het bestanddeel dwang in de delictsomschrijving niet bewezen worden verklaard en dient verdachte voor dit feit te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het subsidiair telastegelegde ter terechtzitting aangevoerd dat voor het bestanddeel medeplegen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
De rechtbank is op basis van de volgende feiten en omstandigheden van oordeel dat in het onderhavige geval voldoende grond aanwezig is om het bestanddeel medeplegen bewezen te kunnen verklaren:
- verdachten gingen samen op pad en gingen ook samen weer naar huis terug;
- verdachten wisten van elkaar met welke bedoeling ze naar de feesttenten gingen;
- een mededader van verdachte heeft gedurende een bepaalde periode een lijstje gemaakt van de gezamenlijk te bezoeken feesttenten.
Uit bovenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de nauwe en bewuste samenwerking met name heeft plaatsgehad in de periode voorafgaand aan het bezoek aan een feesttent. Dat verdachten, eenmaal bij de feesttent aangekomen, veelal ieder hun eigen weg gingen, doet daaraan niet af.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 2. subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2002 tot en met 12 januari 2008 te of bij Harkema en Buitenpost en Surhuisterveen en Nieuwehorne en Oudehorne en Ureterp en Ginnum en Opeinde en De Veenhoop en Opende, respectievelijk in de gemeenten Achtkarspelen en Heerenveen en Opsterland en Ferwerderadeel en Smallingerland en Grootegast, tijdens dorpsfeesten en/of muziekfestivals, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, zich telkens opzettelijk oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, heeft bevonden in de dichte nabijheid van plaatsen waar personen hun natuurlijke behoefte deden (te weten plassen),
en waarbij verdachte en/of een van zijn verdachtes mededaders vervolgens wanneer personen met ontbloot onderlichaam gehurkt zaten en een plas deden,
- vanaf korte afstand naar die plassende personen heeft zitten en/of liggen kijken en
- een hand onder het ontblote onderlichaam van die plassende personen heeft gestoken waardoor die personen over een hand van hem, verdachte en/of over de hand van een van zijn, verdachtes, mededader(s), plaste.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene onder feit 2. subsidiair levert op het misdrijf:
Medeplegen van schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 7 mei 2008 en het rapport van psychiater A.S. Oosterbaan van 26 maart 2008;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode samen met één of twee mededader(s) schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. Gezamenlijk bezochten zij dorpsfeesten in Friesland en begluurden daar plassende vrouwen. Verdachte werd seksueel opgewonden van de aanblik van plassende vrouwen.
Door dit gedrag en de gevolgen daarvan voor slachtoffers die bemerkten dat er van nabij naar hen werd gekeken is onrust ontstaan op de feestterreinen. Verdachte heeft dusdoende een vergaande inbreuk gemaakt op de privacy van vrouwen en hun eerbaarheid geschonden. Na aanhouding van verdachte en zijn mededaders en publicaties over de feiten waarvan zij werden verdacht is nadien ook bredere maatschappelijke onrust ontstaan.
Er is over verdachte een rapport uitgebracht door psychiater Oosterbaan. Hierin wordt aangegeven dat verdachte al jaren kijkt naar plassende vrouwen en dat er geen aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis. Wel kan gesproken worden van parafilie, waarvoor echter geen speciale behandelingsmethode bekend is. Verdachte wordt volledig toerekeningsvatbaar geacht en de verwachting is dat verdachte zich, mede gelet op zijn stabiele thuissituatie, voortaan in de maatschappij behoorlijk zal gedragen.
De officier van justitie heeft naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deels voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd met daaraan gekoppeld een verplicht reclasseringscontact en een verplichte ambulante behandeling bij de AFPN alsook een werkstraf.
De rechtbank kan zich vinden in deze strafmodaliteit, maar zal een lagere straf opleggen dan gevorderd nu van het eerste telastegelegde wordt vrijgesproken.
Benadeelde partij
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. telastegelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu verdachte van het feit waarop deze vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c (oud), 22d, 47 en 239 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. en 2. primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 100 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Een gevangenisstraf voor de duur van 78 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 60 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling, ook als dat mocht inhouden het ondergaan van een behandeling bij de AFPN.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. de Jong, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door mr. J.A. van Loo, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juni 2008.
Mr. B.J. de Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.