RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/2929
uitspraak van 2 juni 2008 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: ing. G.C.J. van Rooijen, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Procesverloop
Bij brief van 5 oktober 2007 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Tegemoetkomingsregeling oogstschade 2002 (hierna: de Regeling).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 17 april 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen.
Motivering
Eiser exploiteert een akkerbouwbedrijf te [plaats]. In augustus 2002 is ten gevolge van zware regenval een deel van de door eiser verbouwde pootaardappelen, consumptieaardappelen, suikerbieten en droog te oogsten gele erwten (zaaizaad) aangetast.
Bij besluit van 20 november 2006 heeft verweerder eiser een tegemoetkoming ingevolge de Regeling toegekend van € 8.723,49 voor oogstschade aan de gewassen consumptieaardappelen klei, erwten zaadteelt en suikerbieten. Eisers aanvraag voor een tegemoetkoming voor oogstschade aan het gewas pootaardappelen klei is afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 20 november 2006 ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen recht heeft op een tegemoetkoming voor oogstschade aan het gewas pootaardappelen klei, omdat de geleden schade minder is dan 30 % van de normale jaarlijkse opbrengst.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte de door hem ontvangen bewaar- en bewerkingsvergoedingen heeft opgeteld bij de gerealiseerde opbrengst voor het gewas pootaardappelen klei en dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem gemaakte extra kosten. Voorts heeft eiser aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat akkerbouwers die geen beschikking hebben over een (mechanische) koeling op hun bedrijf alleen een netto poolprijs ontvangen en daardoor eerder in aanmerking komen voor een tegemoetkoming ingevolge de Regeling. Voorts heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit - mede gelet op de ondoorzichtige berekeningsmethodiek - onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder gelet op een brief van 24 maart 2006 heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Kaderwet LNV-subsidies kan verweerder subsidies verstrekken met betrekking tot activiteiten welke passen in het beleid inzake de landbouw. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Kaderwet LNV-subsidies kunnen - voor zover in deze zaak van belang - bij ministeriële regeling de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling is deze regeling van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen die a. in het jaar 2002 in Nederland een landbouwbedrijf voor eigen rekening en risico exploiteerden, en b. in de schadetermijn, te weten de op 1 augustus 2002 in gang zijnde teeltcyclus, uiterlijk eindigend op 1 juli 2003, schade hebben geleden.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling wordt - voor zover in deze zaak van belang - de ingevolge artikel 2, onderdeel b, in aanmerking te nemen schade vastgesteld volgens de formule: A x B -C = D waarbij A = de totale oppervlakte die in het jaar 2002 op het bedrijf was beteeld met het betreffende gewas; B = het in bijlage 1 voor het betreffende gewas vastgestelde normbedrag voor de opbrengst; C = de gerealiseerde opbrengst op basis van de marktwaarde; D = het voor het betreffende gewas berekende schadebedrag. Ingevolge het tweede lid voldoet de schade om voor tegemoetkoming van de schade in aanmerking te komen aan de volgende voorwaarde: D / (A x B) = 0,3.
De normbedragen (B) voor de verschillende gewassen zijn opgesteld door het Landbouw Economisch Instituut (hierna: het LEI). In een brief van 14 november 2007 schrijft drs. G.S. Venema, werkzaam bij het LEI, dat de vergoedingen voor het sorteren en bewaren in de gemiddelde financiële opbrengsten en daarmee tevens in de normbedragen voor pootaardappelen verdisconteerd zijn. Om tot een juiste berekening van het schadebedrag (D) te komen, dienen in de gerealiseerde opbrengst (C) dezelfde vergoedingen te worden verdisconteerd als in de normbedragen. Hieruit volgt dat verweerder terecht de bewerk- en bewaarvergoedingen heeft meegeteld bij de vaststelling van de gerealiseerde opbrengst. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de brief van Venema voldoende inzicht biedt in de totstandkoming van de normbedragen om de onderhavige zaak te kunnen beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de berekening van het schadebedrag in de bijlage bij het primaire besluit van 20 november 2006 ook voor het overige voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet consequent is geweest bij de berekening van de gerealiseerde opbrengst, aangezien verweerder alleen de bewerk- en bewaarvergoedingen heeft meegerekend die expliciet op de facturen vermeld stonden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor de vaststelling van eventuele bewerk- en bewaarvergoedingen in redelijkheid heeft kunnen afgaan op de facturen (of afrekeningen) van de afnemers van de pootaardappelen. De rechtbank merkt in dit kader voorts het volgende op. Indien in een bepaald geval de bewerk- en bewaarvergoedingen niet afzonderlijk op de factuur (of afrekening) zijn vermeld, maar deel uitmaken van de voor de aardappelen betaalde totaalprijs, leidt dit niet tot een andere uitkomst. Indien in een bepaald geval de bewerk- en bewaarvergoedingen niet afzonderlijk op de factuur (of afrekening) zijn vermeld en zij ook geen deel uitmaken van de totaalprijs, betekent dit dat ze afzonderlijk aan eiser zijn uitbetaald. In dat geval is de in werkelijkheid door eiser gerealiseerde opbrengst hoger dan de door verweerder berekende gerealiseerde opbrengst (C), hetgeen in eisers voordeel is.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat verweerder de door eiser gemaakte extra kosten ten onrechte niet van de gerealiseerde opbrengst heeft afgetrokken. Uit artikel 4, eerste lid, van de Regeling volgt dat het schadebedrag wordt berekend door een vergelijking te maken tussen de door het LEI vastgestelde normbedragen en de gerealiseerde opbrengst en niet tussen de normbedragen en de gerealiseerde winst. De door eiser gemaakte extra kosten hebben een negatieve invloed op de door hem gerealiseerde winst, maar beïnvloeden de gerealiseerde opbrengst niet. Ook de door eiser genoemde (door hem te betalen) licentievergoedingen zijn daarom terecht buiten de berekening van de gerealiseerde opbrengst gelaten. Verweerder heeft er in dit kader terecht op gewezen dat met de Regeling geen volledige vergoeding van de geleden schade wordt beoogd, doch slechts een tegemoetkoming daarin.
Het feit dat op basis van de Regeling mogelijk schadevergoedingen zijn toegekend aan akkerbouwers die geen schade hebben geleden door hevige regenval, zoals door eiser is gesteld en door verweerder niet wordt uitgesloten, betekent niet dat verweerder de aan eiser toegekende schadevergoeding op onjuiste of onredelijke wijze heeft vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling in deze regeling onder schade wordt verstaan: financieel verlies als gevolg van een geringere opbrengst in kwantiteit of kwaliteit van gewassen, die redelijkerwijs is veroorzaakt door de zware regenval in de schadeperiode. Hieruit volgt dat de Regeling - anders dan verweerder ter zitting heeft verklaard - wel een verband eist tussen de geleden schade en hevige regenval. Het feit dat verweerder de Regeling in andere - niet met het geval van eiser vergelijkbare - gevallen mogelijk op onjuiste wijze heeft toegepast, is echter niet van invloed op de wijze waarop verweerder de Regeling in eisers geval dient toe te passen.
Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank reeds geen sprake, omdat de door eiser bedoelde gevallen niet gelijk zijn aan het onderhavige geval. Het feit dat de Regeling voor sommige groepen akkerbouwers mogelijk voordeliger is dan voor andere levert geen strijd op met het gelijkheidsbeginsel en is met het oog op de uitvoerbaarheid van de Regeling ook niet onredelijk.
Van een schending van het vertrouwensbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake, reeds omdat het voorbeeld in de brief van 24 maart 2006 afkomstig is van een beleidsmedewerker van het ministerie die niet bevoegd is tot het doen van toezeggingen. Voorts wijst de rechtbank erop dat het slechts een algemeen voorbeeld betreft, waarin geen concrete toezegging betreffende eisers situatie is gelegen, nog daargelaten of het voorbeeld aansluit bij eisers situatie.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aan eiser toe te kennen tegemoetkoming vast te stellen op € 8.723,49 en eisers aanvraag voor het overige af te wijzen. Dit leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2008, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier.
w.g. F.F. van Emst
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.