RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/2833
uitspraak van 8 mei 2008 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser],
wonende te Drachten,
eiser,
gemachtigde: mr. E.A. van Wieren, advocaat te Leeuwarden,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 1 november 2007 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet werk en bijstand (WWB).
Tegen dit besluit is namens eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 21 maart 2008. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is - met voorafgaande kennisgeving - niet verschenen.
Motivering
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de navolgende feiten en omstandigheden zoals die uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting zijn gebleken.
Eiser ontvangt bijstand van verweerders gemeente in de algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan, sinds 18 januari 2007 berekend naar de norm voor een alleenstaande. Aan- vankelijk woonde eiser met zijn partner en kinderen op het adres [adres], maar begin 2007 is eiser op zoek gegaan naar een eigen woning. Op 21 februari 2007 heeft eiser de beschikking gekregen over ee[adres]dres [adres]. Naar aanleiding van een melding van eisers bijstandsconsulent dat twijfel bestond omtrent eisers woonsituatie, heeft verweerder een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft onder meer bestaan uit een met eiser gehouden gesprek op het gemeentehuis op 23 mei 2007 met aansluitend een huisbezoek aan de [adres] en een tweede, onaangekondigd huisbezoek op 30 mei 2007. De fraudepreventieambtenaar J. Feenstra heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport, gedagtekend 1 juni 2007.
Op basis van die bevindingen heeft verweerder bij besluit van 7 juni 2007 het recht op bijstand van eiser met ingang van 18 januari 2007 ingetrokken en aangekondigd dat de teveel verstrekte bijstand over de periode van 18 januari tot 1 mei 2007 van hem zal worden teruggevorderd. Daartoe is overwogen dat uit onderzoek is gebleken dat eiser vanaf
18 januari 2007 geen hoofdverblijf heeft op het door hem o[adres]s de [adres], waarmee eiser de ingevolge artikel 17 van de WWB op hem rustende mededelingsplicht heeft geschonden. Bij afzonderlijk besluit van 14 juni 2007 heeft verweerder eiser medegedeeld, voor zover hier van belang, dat over de voornoemde periode een bedrag van € 3028,91 aan ten onrechte verstrekte bijstand van hem wordt teruggevorderd.
Namens eiser is tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, waarbij onder meer is opgemerkt dat de betreffende woning tot april 2007 leeg heeft gestaan omdat eiser geen geld had voor de inrichting. Dit neemt volgens eiser niet weg dat hij daar wel zijn hoofdverblijf had, samen met zijn dochter [naam], hetgeen hij ook heeft aangegeven tijdens het gesprek op 23 mei 2007. Voorts is opgemerkt dat zijn dochter ten tijde van het huisbezoek op 23 mei 2007 last had van luizen en daarom alle kleren waren weggebracht om te worden gewassen. Deze kleding was tijdens het huisbezoek op 30 mei 2007 weer in de kast opgeborgen, maar toen is geen kast geopend.
Verweerder heeft de bezwaren voor advies in handen gesteld van de commissie bezwaarschriften WWB (verder te noemen: de commissie). Na betrokkenen te hebben gehoord, heeft de commissie op 22 oktober 2007 het advies uitgebracht aan verweerder om de besluiten aan te passen in die zin dat 21 februari 2007 als aanvangsdatum wordt genomen van de besluiten tot intrekking en terugvordering, omdat eiser eerst per die datum de beschikking had over de woning aan de [adres]. Voor het overige heeft de commissie de bezwaren van eiser van de hand gewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie besloten.
In het beroepschrift is namens eiser aangevoerd, voor zover hier van belang, dat verweerders onderzoek en motivering onvolledig en onzorgvuldig is. Eiser blijft bij zijn standpunt dat hij en zijn dochter [naam] vanaf 21 februari 2007 het hoofdverblijf hadden op de [adres]. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiser onder meer brieven overgelegd inzake het schoolvervoer van zijn dochter [naam].
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst wil de rechtbank partijen meegegeven dat het schriftelijk verzoek van verweerder van 11 maart 2008 om de zaak aan te houden, door de rechtbank is afgewezen omdat verweerder bij dat verzoek geen reden had vermeld.
In geschil is of verweerder al dan niet terecht en op goede gronden het recht op bijstand van eiser over de periode van 21 februari tot 1 mei 2007 heeft ingetrokken en de als gevolg daarvan teveel verstrekte bijstand van eiser heeft kunnen terugvorderen. De rechtbank begrijpt verweerders standpunt ter zake van deze intrekking en terugvordering aldus
(ook al staat dat niet met zoveel woorden in het bestreden besluit) dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld doordat eiser geen duidelijkheid heeft verschaft omtrent zijn woonsituatie, waarmee eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
Naar vaste rechtspraak omtrent onder meer de hier van belang zijnde artikelen 11 en 17 van de WWB is de woonsituatie van een belanghebbende van wezenlijk belang voor de vaststelling van het recht op bijstand en dient de vraag waar iemand zijn woonadres heeft te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat het in de eerste plaats aan eiser is om duidelijkheid te verschaffen omtrent zijn woonsituatie.
Verweerder kan worden toegegeven dat het bevreemding wekt dat er weinig huisraad in eisers woning aan de [adres] aanwezig was ten tijde van de huisbezoeken op
23 en 30 mei 2007, mede omdat eiser reeds op 21 maart 2007 gedeeltelijk en op 23 april 2007 volledig de beschikking had over de door verweerder verstrekte bijzondere bijstand voor de inrichting van de desbetreffende woning. De rechtbank is niettemin van oordeel dat verweerders standpunt als voormeld niet kan worden gedragen door het daaraan ten grondslag liggende onderzoek en motivering.
De rechtbank acht daartoe in de eerste plaats van belang dat verweerder geen (mede door eiser ondertekend) verslag heeft opgesteld van het gesprek dat op 23 mei 2007 op het gemeentehuis heeft plaatsgevonden, waardoor niet adequaat kan worden geverifieerd of eisers uitlatingen bij dat gesprek al dan niet strijdig zijn met de feitelijk aangetroffen situatie bij het aansluitende huisbezoek. De rechtbank acht dit onzorgvuldig. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiser reeds in de bezwaarfase een brief heeft overgelegd van de school van eisers dochter [naam] ([naam]), gedateerd 8 oktober 2007, waarin wordt bevestigd dat [naam] vanaf 6 april 2007 gebruik maakt van het busvervoer vanaf het adres [adres]. Het vervoersbedrijf Javo Tours heeft zulks schriftelijk aan eisers gemachtigde bevestigd. Blijkens het verslag van de op 4 oktober 2007 gehouden (nadere) hoorzitting van de commissie is namens verweerder in dit verband aangegeven dat deze omstandigheid de zaak "in een ander daglicht zou plaatsen". Mede gelet daarop acht de rechtbank het onzorgvuldig dat verweerder deze na de hoorzitting van 4 oktober 2007 ingebrachte stukken niet alsnog aan de commissie heeft voorgelegd. Bovendien is verweerder ook in het bestreden besluit niet op deze stukken ingegaan, hetgeen eens te meer onzorgvuldig wordt geacht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat deze stukken aanleiding hadden dienen te zijn voor verweerder om nader onderzoek in te stellen, te meer omdat zich onder de gedingstukken ook een - naar eiser heeft gesteld - door eisers buurman ondertekende verklaring bevindt
([naam]), waarin wordt gesteld dat eiser sinds maart 2007 naast hem woont. Verweerder had bijvoorbeeld over het schoolvervoer van [naam] en bij eisers buren over eisers intrek en verblijf op het adres [adres] navraag kunnen doen. Ook had verweerder het waterverbruik in de woning aan de [adres] in aanmerking kunnen nemen, te meer nu namens eiser ter zitting is betoogd dat dit waterverbruik zijn standpunt zou onderschrijven. Verder is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder geconstateerde lage energieverbruik, hoewel zeer ongebruikelijk, op zich niet in tegenspraak is met eisers verklaringen. Daaruit blijkt immers dat eiser weinig energie verbruikte in de periode in geding. Hoewel de rechtbank met verweerder van oordeel is dat de staat van de woning zoals die is aangetroffen bij de huisbezoeken en het lage energieverbruik de nodige vragen oproept, neemt zulks niet weg dat verweerder gehouden is om de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen bij een ingrijpend besluit als het onderhavige. Zoals uit het voorgaande blijkt is daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat vanwege de bevindingen bij de huisbezoeken geen nader onderzoek nodig was, nu eiser aanstonds voor de leegstand een verklaring heeft gegeven die niet op voorhand ondenkbaar kan worden geacht.
Het is de rechtbank voorts opgevallen dat ofschoon de periode in geding in bezwaar is aangepast, geen nieuwe berekening van het van eiser teruggevorderde bedrag is neergelegd in het bestreden besluit. Ook om die reden ontbeert het bestreden besluit een draagkrachtige motivering.
Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen op eisers bezwaren van 15 juni en 24 juli 2007 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel 8:74 lid 1 Awb dient de gemeente Smallingerland het griffierecht van € 39,00 aan eiser te vergoeden.
Met toepassing van artikel 8:75 lid 1 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De rechtbank wijst de gemeente Smallingerland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Smallingerland het betaalde griffierecht van € 39,00 aan
eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00, aan
eiser te vergoeden door de gemeente Smallingerland.
Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2008, in tegenwoordigheid van mr. A.J.T. Harkema als griffier.
w.g. A.J.T. Harkema
w.g. M.S. van der Kuijl
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.