ECLI:NL:RBLEE:2008:BD0108

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1020
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de functie van officier van dienst bij de brandweer in het kader van het Functioneel Leeftijd Ontslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden, gedateerd 19 februari 2008, werd het beroep van eiser, werkzaam als officier van dienst bij de brandweer van de gemeente Smallingerland, ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders, die zijn functie niet als bezwarend had aangemerkt in het kader van de Regeling Functioneel Leeftijd Ontslag (FLO). De rechtbank oordeelde dat eiser geen rechten kon ontlenen aan de regeling van het FLO zoals die gold tot 1 januari 2006. De rechtbank stelde vast dat de enkele omstandigheid dat eiser voorheen aanspraak zou hebben kunnen maken op een gunstiger regeling, niet betekende dat hij verkregen rechten had die niet mochten worden aangetast.

De rechtbank onderzocht de criteria voor een bezwarende functie volgens de Regeling en concludeerde dat de functie van eiser niet voldeed aan de vereisten. Eiser draaide gemiddeld eens in de vier weken piketdienst, maar de rechtbank oordeelde dat de fysieke belasting van zijn functie van een andere, beperktere aard was dan die van uitvoerende brandweerlieden. De rechtbank benadrukte dat de beoordelingsvrijheid van verweerder niet was overschreden en dat de functie van eiser niet als bezwarend kon worden aangemerkt.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/1020
uitspraak van 19 februari 2008 van de meervoudige kamer, zoals bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[eiser],
wonende te Drachten,
eiser,
gemachtigde: mr. S. Bakker, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,
verweerder,
gemachtigde: E. Welsink, ambtenaar bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser tegen de weigering om de door hem uitgeoefende functie aan te merken als bezwarende functie ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak gevoegd met de zaken met de registratienummers 07/916, 07/917, 07/918, 07/919, 07/967 en 07/984 en deze vervolgens gezamenlijk behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, op 11 december 2007. Voor zover het betreft de zaak geregistreerd onder nummer 07/1020 zijn ter zitting van de rechtbank verschenen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst, met dien verstande dat de rechtbank in de onderhavige uitspraak haar oordeel geeft in de zaak met registratienummer 07/1020.
Motivering
Eiser is werkzaam als officier van dienst bij de brandweer van de gemeente Smallingerland.
In de op eiser van toepassing zijnde CAO 2005-2007 is besloten tot afschaffing van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) per 1 januari 2006 en invoering van een nieuw stelsel voor werknemers in bepaalde bezwarende functies, waarbij voor personeel dat op het moment van het vervallen van het FLO werkzaam was in een zogenaamde "FLO-functie" overgangsrecht is afgesproken. Voor ambtenaren die werkzaam zijn bij de gemeente Smallingerland is dit neergelegd in de Arbeidsvoorwaardenregeling Smallingerland (hierna: de Regeling), overeenkomstig de regeling hiervan in de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en uitwerkingsovereenkomst. De inhoud van het overgangsrecht is afhankelijk van de leeftijd van de betrokkene, het aantal dienstjaren op 1 januari 2006 en de vraag of de functie die de betrokkene heeft daadwerkelijk bezwarend is.
Bij brief van 6 december 2006 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de door hem beklede functie van officier van dienst niet wordt aangemerkt als bezwarende functie, alsmede dat, gelet op de omstandigheid dat hij tot 31 december 2005 werkzaam was in een functie waarop het FLO van toepassing was, het overgangsrecht zoals geformuleerd in artikel 9b:51 van de Regeling op hem van toepassing is. Hierbij heeft verweerder het voorbehoud gemaakt dat nog (definitief) moet worden vastgesteld of eiser meer dan 20 dienstjaren heeft, zoals bedoeld in de Regeling. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het niet als bezwarend aanmerken van de functie van officier van dienst. Bij het thans in geding zijnde besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Eiser stelt in beroep dat de officier van dienst piket draait, werkt in roosterdiensten en deelneemt aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de uitruk. Hoewel hij in beginsel niet fysiek deelneemt aan de uitvoerende werkzaamheden, heeft hij een verhoogde kans op gezondheidsklachten, zowel fysiek als psychisch, doordat hij ter plekke aanwezig is en in incidentele gevallen dient bij te springen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 9b:1 van de Regeling is dit hoofdstuk uitsluitend van toepassing op de ambtenaar die:
- op 31 december 2005 werkzaam was bij een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps of bij een gemeentelijke ambulancedienst; en
- op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en
- sinds 31 december 2005 onafgebroken een betrekking heeft vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.
Ingevolge artikel 9b:2, aanhef en onder b, van de Regeling wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan onder bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit voorvloeiende werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans op gezondheidsklachten.
Ingevolge artikel 9b:51, eerste lid, van de Regeling krijgt de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had voor ieder jaar dat hij de niet bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3,zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de functie werd bekleed.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of een functie moet worden aangemerkt als een bezwarende functie in de zin van de Regeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het onderhavige geval zijn beoordelingsmarge niet overschreden door de functie van eiser niet als bezwarende functie aan te merken. Als officier van dienst heeft eiser gemiddeld eens in de vier weken gedurende een week piketdienst. Tijdens het piket dient hij beschikbaar te zijn ten behoeve van de brandweerdienst. Hiernaast is te allen tijde een ploeg brandweerlieden, bestaande uit een bevelvoerder en een aantal manschappen, beschikbaar. Uit de desbetreffende organieke functiebeschrijving volgt dat eiser de volgende repressieve werkzaamheden verricht: hij is, als officier van dienst, belast met de leiding (aan meerdere eenheden) van de brandbestrijding en hulpverlening en het coördineren van de samenwerking tussen eigen personeel en andere hulpverlenende diensten/organisaties, alsmede het onderhouden van de communicatie met instanties en de pers, hij bepaalt de maatregelen die verband houden met de veiligheid van het publiek en hij dient op te kunnen treden als peletonscommandant in de rampenbestrijdingsorganisatie. Verweerder stelt dat de officier van dienst na een melding bepaalt of het incident door de bevelvoerder en zijn manschappen kan worden afgehandeld. Indien hij besluit om zelf naar het incident te gaan, beoordeelt hij ter plekke of de bevelvoerder en zijn manschappen de situatie zelfstandig kunnen afhandelen, of dat hij met name coördinerend dient op te treden. De meeste incidenten kunnen zelfstandig door de bevelvoerder worden afgehandeld. Op basis van een beoordeling van de werklijsten door de commandant, gaat verweerder er vanuit dat een officier van dienst ongeveer vijf keer per jaar de rol van leidinggevende/coördinator op zich neemt. Slechts zeer incidenteel, ongeveer vijf keer in een periode van drie jaar, is de officier van dienst fysiek betrokken bij de uitruk, met dien verstande dat het dan fysieke activiteiten betreft om de coördinerende werkzaamheden uit te kunnen voeren. De fysieke belasting is van een andere, beperktere aard dan die van de uitvoerende brandweerlieden. Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat eiser bij de uitoefening van zijn functie in beginsel niet fysiek deelneemt aan de repressieve brandbestrijding en in zijn werk evenmin rechtstreeks te maken heeft met psychische belastingen als gevolg van situaties die voor hem persoonlijk bedreigend zijn of als gevolg van direct contact met slachtoffers.
De rechtbank merkt op dat eiser geen verwachtingen kon ontlenen aan de regeling van het FLO zoals die gold tot 1 januari 2006. De enkele omstandigheid dat hij voorheen, bij ongewijzigde regelgeving en ook overigens gelijkblijvende omstandigheden, aanspraak zou hebben kunnen maken op een gunstiger regeling van het FLO, maakt niet dat sprake is van door hem verkregen rechten, die niet zouden mogen worden aangetast.
Gelet op het bovenstaande, komt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van eiser is ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, als voorzitter, en mr. C.H. de Groot en mr. K.J. de Graaf, als leden, en uitgesproken in het openbaar door de voorzitter op 19 februari 2008, in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier.
w.g. T. Hoekstra
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:24 van de Awb. Indien u van dit rechtsmiddel gebruik wilt maken, dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een beroepschrift alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.