RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 08/349 en 07/2734
uitspraak van 9 april 2008 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam] en [naam], beiden wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout & Wiarda, juristen, rentmeesters en makelaars te Oranjewoud,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Skarsterlân,
verweerder,
gemachtigde: A.C. Teuben-Bokma, werkzaam bij de gemeente Skarsterlân.
Procesverloop
Bij brief van 3 oktober 2007 heeft verweerder verzoekers mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende een verzoek tot handhaving.
Verzoekers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank (registratienummer 07/2734). Tevens hebben verzoekers zich bij brief van 18 februari 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen (registratienummer 08/349).
Tennisvereniging de "Greensetters" (hierna: de vereniging) is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De vereniging heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Door de voorzitter van de vereniging is een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 6 maart 2008 en 7 april 2008. Op beide data zijn verzoekers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Op beide data is namens verweerder zijn gemachtigde verschenen en is namens de vereniging [naam] verschenen.
Motivering
Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 30 oktober 2006 heeft verweerder afgewezen een verzoek van verzoekers om handhavend op te treden tegen het gebruik van de banen 3 en 4 van de tennisaccommodatie van de vereniging en tegen de verlichting rond de banen 1 en 2 en het hekwerk rond de gehele accommodatie.
Bij besluit van 5 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2006 gegrond verklaard en het besluit van 30 oktober 2006 ingetrokken, doch opnieuw geweigerd handhavend op te treden. Bij uitspraak van 27 maart 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 augustus 2007 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Voorzitter) het daartegen door verzoekers ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, verweerders besluit van 5 februari 2007 vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen. De Voorzitter oordeelde dat aannemelijk was dat de voorbereiding van de verplaatsing van de tennisaccommodatie in een vergevorderd stadium verkeerde, dat de desbetreffende werkzaamheden op korte termijn een aanvang zouden nemen en dat handhaving op dat moment tot ernstige gevolgen voor de vereniging zou leiden. Voorts oordeelde de Voorzitter dat er, gelet op het feit dat de vereniging ter zitting had verklaard dat de banen 3 en 4 op 1 oktober 2007 zouden worden gesloten, bijzondere omstandigheden waren die het afzien van het verzochte handhavend optreden zouden kunnen rechtvaardigen. De Voorzitter verklaarde het hoger beroep gegrond, omdat verweerder in zijn besluiten van 30 oktober 2006 en 5 februari 2007 geen concrete datum heeft opgenomen, waarop de illegale situatie in ieder geval beëindigd diende te zijn en waarna daartegen zou worden opgetreden, waardoor deze besluiten in strijd zijn met de rechtszekerheid.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Voorzitter. Verweerder heeft opnieuw het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2006 gegrond verklaard en het besluit van 30 oktober 2006 ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden tot uiterlijk 1 mei 2009. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op redelijke termijn zicht bestaat op het eindigen van de illegale situatie en dat de belangen van de (vele leden van de) vereniging zwaarder wegen dan de belangen van verzoekers en hun families.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van de banen 3 en 4 in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat voor het oprichten van de verlichtingsmasten en het hekwerk, hoewel vereist, geen bouwvergunning is verleend. Verweerder kon derhalve handhavend optreden, zoals door verzoekers is verzocht.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Vast staat dat er geen concreet zicht is op legalisatie van de illegale situatie op de huidige locatie van de tennisaccommodatie.
Het geschil spitst zich toe op de vragen of er concreet zicht bestaat op het binnen afzienbare termijn verplaatsen van de tennisaccommodatie naar een nieuwe locatie en of (mede) gelet daarop de belangen van de (leden van de) vereniging in dit geval zwaarder dienen te wegen dan de belangen van verzoekers en hun families en daarom van handhavend optreden behoort te worden afgezien.
Verweerder heeft ter onderbouwing van het bestreden besluit aangevoerd dat de voorbereiding van de verplaatsing van de tennisaccommodatie in een vergevorderd stadium verkeert. Voor het realiseren van de tennisaccommodatie op de nieuwe locatie is een vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vereist. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder een dergelijke vrijstelling verleend. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt en het besluit op bezwaar van 5 februari 2007 is door deze rechtbank bij uitspraak van 26 september 2007 vernietigd. Vanaf 1 februari 2008 heeft een nieuw ontwerp vrijstellingsbesluit ter inzage gelegen. Tegen dit ontwerp zijn een aantal zienswijzen ingebracht, welke aanleiding hebben gegeven het vrijstellingsbesluit op een tweetal punten te wijzigen. Op 3 april 2008 heeft verweerder zich akkoord verklaard met het verlenen van een nieuw vrijstellingsbesluit. Dit besluit is nog niet genomen, omdat gewacht moet worden op een (nieuwe) verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten. Volgens verweerder zal deze verklaring in week 15 worden afgegeven. Verweerder is van mening dat de tegen het ontwerp vrijstellingsbesluit ingebrachte zienswijzen in de gemeentelijke reactie daarop - welke deel uitmaakt van het dossier - voldoende zijn weerlegd, zodat deze niet in de weg behoeven te staan aan de realisatie van de tennisaccommodatie op de nieuwe locatie.
Voorts heeft verweerder aangevoerd dat op 31 maart 2008 tussen de gemeente Skarsterlân en een aannemer een gunningsovereenkomst is gesloten, onder meer inhoudende dat de aannemer de aanleg van de tennisaccommodatie op de nieuwe locatie voor 1 oktober 2008 zal voltooien. De werkzaamheden op de nieuwe locatie zijn begonnen vóór het begin van het broedseizoen (15 maart 2008). Er is grond aangevoerd, er is een pad aangelegd met daaronder buizen voor nutsvoorzieningen en er zijn greppels gegraven. Op 3 april 2008 heeft de aannemer met wie de gunningsovereenkomst is gesloten de werkzaamheden hervat. Het grasland is inmiddels (deels) gefreesd. Gelet op het voorgaande stelt verweerder zich op het standpunt dat de verplaatsing van de tennisaccommodatie op 1 oktober 2008 en in ieder geval ruim vóór 1 mei 2009 (de in het bestreden besluit genoemde datum) voltooid zal zijn.
Verzoekers hebben aangevoerd dat verweerder de illegale situatie reeds geruime tijd gedoogt en dat geenszins vaststaat dat de verplaatsing van de tennisaccommodatie naar de nieuwe locatie (thans wel) op 1 oktober 2008 of 1 mei 2009 gereed zal zijn. Volgens verzoekers zijn de werkzaamheden die reeds zijn verricht op de nieuwe locatie gering van omvang en onbeduidend. Verzoekers vrezen nog jarenlang overlast te zullen hebben van de illegale situatie. Mede gelet op het voorgaande stellen verzoekers zich op het standpunt dat verweerder hun belangen thans zwaarder dient te laten wegen dan de belangen van (de leden van) de vereniging.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat er thans niet langer sprake is van bijzondere omstandigheden die het afzien van het verzochte handhavend optreden kunnen rechtvaardigen. Er wordt weliswaar (al geruime tijd) gewerkt aan (voorbereidingen van) de verplaatsing van de tennisaccommodatie naar een nieuwe locatie, maar het is onvoldoende aannemelijk dat deze verplaatsing binnen afzienbare tijd voltooid zal zijn. Verweerder stelt dat in de gunningsovereenkomst is vastgelegd dat de aanleg van de tennisaccommodatie op de nieuwe locatie voor 1 oktober 2008 voltooid dient te zijn en dat dit tevens is vastgelegd in de planning van de aannemer. Verweerder heeft deze stukken echter niet (volledig) overgelegd of ter inzage gegeven voor de sluiting van het onderzoek ter zitting. Daardoor kan thans niet worden nagegaan of aan de overeenkomst of de planning voorwaarden zijn verbonden. Bovendien is het vereiste vrijstellingsbesluit nog niet genomen, laat staan onherroepelijk geworden. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat degenen die zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerp vrijstellingsbesluit tevens rechtsmiddelen zullen aanwenden tegen het (nog te nemen) vrijstellingsbesluit. Verweerders inschatting dat de juridische procedures tegen het vrijstellingsbesluit (inclusief een mogelijk beroep en hoger beroep) eind juni zullen zijn afgerond, acht de voorzieningenrechter niet realistisch. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat de illegale situatie vóór 1 mei 2009 zal zijn beëindigd. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat de illegale situatie reeds vele jaren bestaat en dat deze in ieder geval vanaf 2003 bewust wordt gedoogd. Verzoekers ondervinden reeds jarenlang hinder van de illegale situatie, terwijl zij geen zekerheid hebben over het moment waarop deze hinder zal worden beëindigd. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoekers (en hun families) bij handhavend optreden thans zwaarder dienen te wegen dan de belangen van (de leden van) de vereniging bij het voortduren van de illegale situatie.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van verzoekers van 1 november 2006.
Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Gelet op het vorenstaande en het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb en artikel 8:82, vierde lid, van de Awb dient de gemeente Skarsterlân het door verzoekers gestorte griffierecht van € 286,00 (€ 143,00 terzake van het beroep en € 143,00 terzake van het verzoek tot voorlopige voorziening) te vergoeden.
Op grond van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoekers € 1127,00 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift één punt; verzoekschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; verschijnen ter nadere zitting een halve punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De rechtbank wijst de gemeente Skarsterlân aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep (registratienummer AWB 07/2734) gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (registratienummer AWB 08/349) af;
- bepaalt dat de gemeente Skarsterlân het betaalde griffierecht van € 286,00 aan verzoekers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters ten bedrage van € 1288,00 aan verzoekers te vergoeden door de gemeente Skarsterlân.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2008, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier.
w.g. F.F. van Emst
w..g. E.M. Visser
Tegen de uitspraak in het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (registratienummer 08/349) kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak (registratienummer 07/2734) staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.