ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8431

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/545 en AWB 08/546
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning keuringsplaats en tijdelijke intrekking keuringsbevoegdheid wegens overtredingen van de Erkenningsregeling APK

In deze zaak gaat het om de intrekking van de erkenning van een keuringsplaats en de tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid van een keurmeester. De besluiten tot intrekking zijn genomen door de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer op 17 maart 2008, met ingang van 24 maart 2008. De verzoekers, bestaande uit de keuringsplaats en de keurmeester, hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 28 maart 2008 behandeld.

De voorzieningenrechter overweegt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de verzoeken. De intrekking van de erkenning en de keuringsbevoegdheid is gebaseerd op een veelvoud van overtredingen van de Erkenningsregeling APK. De voorzieningenrechter stelt vast dat de keurmeester niet heeft voldaan aan de controlevoorschriften voorafgaand aan de technische keuring van een voertuig, wat heeft geleid tot de intrekking van de erkenning en de keuringsbevoegdheid. De voorzieningenrechter concludeert dat de besluiten van de Dienst Wegverkeer in overeenstemming zijn met het gevoerde beleid en dat de verzoekers niet in aanmerking komen voor vermindering van de duur van de intrekking.

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om de besluiten van de Dienst Wegverkeer te schorsen. De verzoekers hebben geen bijzondere bedrijfseconomische gevolgen aangetoond die zouden rechtvaardigen dat de besluiten worden herzien. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter en is openbaar uitgesproken op 31 maart 2008. Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 08/545 en AWB 08/546
uitspraak van 31 maart 2008 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[naam keuringsplaats], gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster, en
[naam keurmeester], wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tezamen: verzoekers
en
de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.C. Niemeijer, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer te Zoetermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2008 heeft verweerder de aan verzoekster verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram voor de keuringsplaats, gelegen te [vestigingsplaats] aan de Kadijk 2 te [vestigingsplaats] ([naam keuringsplaats]), met ingang van 24 maart 2008 ingetrokken (intrekking erkenning).
Bij besluit van eveneens 17 maart 2008 heeft verweerder de aan verzoeker verleende bevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram met ingang van 24 maart 2008 voor de duur van zes maanden ingetrokken (intrekking keuringsbevoegdheid).
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bij brief van 20 maart 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder. Tevens hebben zij zich bij brief van 20 maart 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb in beide zaken een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken zijn geregistreerd onder nummers 08/545 (intrekking erkenning) en 08/546 (intrekking keuringsbevoegdheid).
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting op 28 maart 2008. Namens verzoekers is [naam], de echtgenote van verzoeker, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van de verzoeken met zich brengt dat de geschillen in de hoofdzaken worden beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan verzoeken als de onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaken luidt dat het bezwaar tegen de aangevallen besluiten gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge art. 87 lid 2 aanhef en onder f van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) kan verweerder een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met één of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge art. 87a lid 2 aanhef en onder c van de WVW 1994 kan verweerder de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend handelt in strijd met één of meer andere uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
De aan de erkenning en de keuringsbevoegdheid verbonden eisen en voorschriften zijn neergelegd in de Erkenningsregeling APK (hierna: de Regeling).
Ingevolge art. 41 lid 3 aanhef en onder b van de Regeling dient voorafgaande aan de keuring gecontroleerd te worden of het voertuig en het kentekenbewijs met elkaar overstemmen. Deze controle vindt plaats aan de hand van de in bijlage 2 opgenomen controlepunten.
Ingevolge art. 41 lid 3 aanhef en onder c van de Regeling dient voorafgaande aan de keuring gecontroleerd te worden of het voertuig is voorzien van de juiste kentekenplaten. Deze controle vindt plaats aan de hand van de in bijlage 3 opgenomen controlepunten.
Art. 41 lid 4 aanhef en onder a van de Regeling bepaalt dat geen keuring wordt verricht en de aanvrager van een keuringsrapport wordt verwezen naar de Dienst Wegverkeer indien op grond van de in het derde lid onder a of b bedoelde controle één of meer afwijkingen worden geconstateerd.
Ingevolge art. 45 lid 1 van de Regeling gelden, indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, onder meer de in het tweede tot en met zesde lid vermelde verplichtingen.
Ingevolge lid 5 aanhef en onder c van dit artikel wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de ter zake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef.
Ingevolge lid 6 van dit artikel -voor zover thans van belang- wordt, indien wordt geconstateerd dat de voorschriften met betrekking tot de steekproef niet in acht zijn genomen, door de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer een steekproefcontrolerapport opgemaakt dat door deze alsmede door de keurmeester wordt ondertekend.
Ingevolge art. 58 van de Regeling -voor zover thans van belang - wordt, indien door de erkenninghouder de in art. 45 leden 2, 4 en 5 opgenomen voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning.
Met betrekking tot het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties voert verweerder een beleid dat is neergelegd in de zogeheten Toezichtbeleidsbrief Erkenningshouders en de Toezichtbeleidsbrief keurmeester, die aan elke erkenninghouder respectievelijk keurmeester is verstrekt. In beide brieven is in paragraaf 6.1 uiteengezet welke activiteiten voorafgaande aan de feitelijke technische keuring van een voertuig verricht moeten worden. Eveneens in beide brieven is in paragraaf 6.3 uiteengezet wat van de erkenningshouder c.q. de keurmeester wordt verwacht in verband met een mogelijke steekproef, na afmelding van het voertuig.
In bijlage 1 van de Toezichtbeleidsbrief keurmeester -voor zover hier van belang- staat vermeld dat de keuringsbevoegdheid tijdelijk, voor de duur van zes maanden, wordt ingetrokken indien sprake is van een veelvoud van overtredingen. Daarnaast wordt de keurmeester verplicht tot het afleggen van een toets. De keuringsbevoegdheid zal pas weer kunnen herleven nadat deze toets door de keurmeester met goed gevolg is afgelegd.
In bijlage 1 van de Toezichtbeleidsbrief Erkenningshouders -voor zover hier van belang- staat vermeld dat de erkenning definitief wordt ingetrokken indien sprake is van een veelvoud van overtredingen.
Uit de gedingstukken blijkt dat op 29 januari 2008 een voertuig met kenteken FB-89-SG (personenauto) ter keuring is aangeboden aan verzoekers. Na keuring van dit voertuig door verzoeker heeft hij het voertuig afgemeld bij de Dienst Wegverkeer, waarna een steekproefcontrole heeft plaatsgevonden. In het van deze controle opgemaakte rapport heeft controleur H. Bijker aangegeven dat het op de linkerchassisbalk ingeslagen VIN (voertuigenidentificatienummer) niet leesbaar is en dat het op de rechterchassisbalk ingeslagen VIN afwijkt van het op het kentekenbewijs vermelde VIN.
Vast staat en tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker, zoals hij tijdens de horing op 6 februari 2008 heeft verklaard en namens hem ook ter zitting is verklaard, voorafgaande aan de technische keuring van het voertuig met het kenteken FB-89-SG op de linkerchassisbalk van het voertuig een niet goed leesbaar VIN aantrof. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker reeds daarom op dat moment niet in staat was om te controleren of het voertuig en het kentekenbewijs met elkaar overeenstemden en of het voertuig was voorzien van de juiste kentekenplaten en derhalve het bepaalde in art. 41 lid 3 aanhef en onder b en c van de Regeling niet in acht heeft genomen.
Vast staat en tussen partijen is ook niet in geschil dat verzoeker vervolgens is overgegaan tot de technische keuring van het voertuig. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker, gelet op het geconstateerde niet goed leesbare VIN, de keuring had moeten afbreken en de Dienst Wegverkeer had moeten informeren over dit niet goed leesbare VIN. Door dit na te laten heeft verzoeker het bepaalde in art. 41 lid 4 aanhef en onder a van de Regeling niet in acht genomen.
Tijdens de steekproef is gebleken dat het voertuig op de rechterchassisbalk nog een VIN had. De stelling van verzoeker dat pas na de steekproef duidelijk is geworden welk voertuig precies aan de technische keuring en aan de daaropvolgende steekproef is onderworpen, namelijk het bij dit VIN behorende voertuig met kenteken JS-ST-73, kan hem niet baten, aangezien reeds met het veronachtzamen van de controlevoorschriften van art. 41 lid 3 van Regeling niet met zekerheid kon worden aangenomen dat het voertuig met kenteken FB-89-SG voor de steekproef was aangeboden en beschikbaar was gehouden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verwijt verweerder verzoeker daarom terecht dat hij ook het bepaalde in art. 45 lid 5 aanhef en onder c van de Regeling in samenhang gelezen met art. 45 lid 1 van de Regeling heeft geschonden.
Gelet op deze veelvoud van overtredingen had verweerder de bevoegdheid om tot intrekking van de erkenning en de tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid over te gaan.
Het door verweerder gehanteerde beleid ter zake van intrekking van de erkenning en de intrekking van de keuringsbevoegdheid zoals neergelegd in voormelde Toezichtbeleidsbrieven behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij in algemene zin al rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders en keurmeesters evenals hun staat van dienst. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is dit beleid niet onredelijk (www.rechtspraak.nl, LJN: BC0547).
De tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid van verzoeker is in overeenstemming met het gevoerde beleid. Ook de definitieve intrekking van de erkenning van verzoekster als keuringsplaats is in overeenstemming met het gevoerde beleid. Omdat sprake is van een veelvoud van overtredingen, komt verzoekster op grond van het door verweerder gevoerde beleid niet in aanmerking voor vermindering van de duur van de intrekking van de erkenning als keuringsstation. De namens verzoekers gestelde bedrijfseconomische gevolgen van de sancties zijn niet bijzonder, doch veeleer het normale gevolg van de intrekking van de erkenning en de tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid als waarom het hier gaat. Deze kunnen derhalve niet leiden tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid aan het gevoerde beleid heeft kunnen vasthouden.
Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen aanleiding bestaat om de aangevallen besluiten te schorsen. De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening zullen daarom worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken af.
Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2008, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. M.S. van der Kuijl
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.